Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: ZWO 24/3863

Stichting De Faunabescherming, uit Amstelveen, eiseres (hierna: de Faunabescherming), (gemachtigden: mr. L. Mohammad en mr. B.N. Kloostra),

en

het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel, verweerder (hierna: het college).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Stichting Faunabeheereenheid Overijssel, uit Deventer (hierna: de FBE).

  1. Deze uitspraak gaat over het, op verzoek van de FBE, verlenen van opdracht en ontheffing aan een geselecteerde groep personen voor het beperken van de omvang van de populatie jaarrond verblijvende (koppelvormende) grauwe ganzen in Overijssel met het geweer. De opdracht ziet op zes Natura 2000-gebieden in de provincie Overijssel en in een zone van maximaal 500 meter daaromheen, op agrarische percelen, en is verleend voor de termijn 1 januari 2024 tot 15 maart 2029 en is binnen die termijn jaarlijks beperkt tot de periode van 1 januari tot 15 maart.

De Faunabescherming is het niet eens met de aan de FBE verleende opdracht. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college deze opdracht heeft kunnen verlenen.

Procesverloop

  1. De FBE heeft op 15 november 2023 bij het college een aanvraag ingediend voor een opdracht en ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), onderdeel soorten, voor het met het geweer beperken van de omvang van de populatie jaarrond verblijvende grauwe ganzen (koppelreductie) in Overijssel. Met het primaire besluit van 31 januari 2024 heeft het college de gevraagde opdracht en ontheffing verleend voor de periode 1 januari tot 15 maart, jaarlijks van 1 januari 2024 tot 15 maart 2029. Met het bestreden besluit van 24 september 2024 op het bezwaar van de Faunabescherming is het college bij deze verlening gebleven.

2.1. De Faunabescherming heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De Faunabescherming heeft nadere beroepsgronden en nadere stukken ingebracht. Het college heeft daarop gereageerd met een aanvullend verweerschrift en een nader stuk. De Faunabescherming heeft op 21 augustus 2025 een nader stuk in het geding gebracht. Dit betreft een rapportage van dr. [naam 1] (hierna: [naam 1]), ecoloog, gedateerd 20 augustus 2025.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2025 op zitting behandeld. De Faunabescherming heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2], bijgestaan door gemachtigde mr. B.N. Kloostra. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] (ecoloog/toezichthouder), [naam 4] en [naam 5]. De FBE heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 6].

Beoordeling door de rechtbank

Relatie met het beroep van Stichting Fauna4Life (ZWO 24/3862)

  1. Stichting Fauna4Life (hierna: Fauna4Life) heeft eveneens bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 31 januari 2024. Met het besluit van 24 september 2024 heeft het college (eveneens) op deze bezwaren beslist en het primaire besluit gehandhaafd. Het hiertegen gerichte beroep van Fauna4Life is geregistreerd onder zaaknummer ZWO 24/3862. Het beroep van Fauna4Life is behandeld op de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 15 april 2025 en ondertussen, op 20 mei 2025, is op dat beroep uitspraak gedaan. Deze uitspraak is gepubliceerd op rechtspraak.nl. De vindplaats is ECLI:NL:RBOVE:2025:3217.

Het nu voorliggende beroep van de Faunabescherming is dus niet gelijktijdig met het beroep van Fauna4Life behandeld, terwijl dat in de regel wel wordt gedaan. De reden waarom de rechtbank heeft gekozen voor gesplitste behandeling van de twee beroepen staat in overweging 3.1 van voornoemde uitspraak van 20 mei 2025. Waarom de rechtbank van oordeel is dat een eventueel afwijkend oordeel in beide beroepszaken geen inhoudelijke gevolgen heeft, staat in overweging 3.2 van die uitspraak.

3.1. Met de brief van 28 juli 2025 heeft de rechtbank de Faunabescherming geïnformeerd over vorenstaande. De Faunabescherming heeft dan ook kennis kunnen nemen van de uitspraak van deze rechtbank van 20 mei 2025. Dat de Faunabescherming er bewust voor heeft gekozen om deze uitspraak niet te lezen, zoals de gemachtigde ter zitting heeft aangegeven, laat onverlet dat sprake is van een op rechtspraak.nl gepubliceerde uitspraak. In deze uitspraak wordt meerdere keren verwezen naar de uitspraak van 20 mei 2025.

Wettelijk kader

  1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een besluit op grond van de Wnb is ingediend vóór 1 januari 2024 en tegen dat besluit beroep open staat, blijft het oude recht van toepassing tot het besluit onherroepelijk is. Dit volgt uit artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet.

4.1. Het verzoek om een opdracht en ontheffing is gedateerd 15 november 2023 en is op 16 november 2023 door het college ontvangen. Dat betekent dat in dit geval de Wnb van toepassing blijft.

4.2. De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Inhoud van het bestreden besluit

  1.      Het bestreden besluit betreft allereerst de opdracht (op grond van artikel 3.18 van de Wnb) om de omvang van de populatie jaarrond verblijvende koppelvormende grauwe ganzen in Overijssel te beperken met een geweer. De opdracht is gegeven aan een geselecteerde groep personen die in bijlage II bij het primaire besluit zijn genoemd. Deze personen krijgen ten behoeve van de opdracht toegang tot alle gronden in de volgende zes Natura 2000-gebieden in de provincie Overijssel, en in een zone van 500 meter daaromheen, op agrarische percelen: (1) Weerribben, (2) De Wieden, (3) Uiterwaarden, Zwarte Water en Vecht, (4) Zwarte Meer, (5) Ketelmeer & Vossemeer, en (6) Rijntakken (deelgebied IJsseluiterwaarden).
    

In het bestreden besluit heeft het college gesteld vervolgens ontheffing te hebben verleend aan voornoemde geselecteerde personen om koppelvormende grauwe ganzen in voornoemde gebieden te schieten met gebruikmaking van het geweer, in de dagperiode tussen 09:00 en 16:00 uur. Verder heeft het college genoemd dat hij ontheffing heeft verleend om een geluiddemper op het geweer te gebruiken en om het geweer te gebruiken buiten een jachtveld.

De opdracht en ontheffingen zijn verleend voor de termijn 1 januari 2024 tot 15 maart 2029 en is binnen die termijn beperkt tot jaarlijks de periode van 1 januari tot 15 maart.

De rechtbank leest het bestreden besluit aldus dat het college bedoeld lijkt te hebben een opdracht te hebben verleend op grond van artikel 3.18 van de Wnb, waarbij is getoetst aan de vereisten die voortvloeien uit de artikelen 3.17 en 3.3 van de Wnb. Een opdracht op grond van artikel 3.18 van de Wnb ziet namelijk ook op het beperken van de omvang van een populatie waarbij de artikelen 3.17 en 3.3 van de Wnb van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, zonder dat een aparte ontheffing op grond van die artikelen is vereist. Omdat de toetsing aan de juiste artikelen heeft plaatsgevonden, maakt dit voor de beoordeling door de rechtbank geen verschil.

De rechtbank zal daarom in het vervolg niet spreken over de opdracht/ontheffing maar over de opdracht.

5.1. Ter onderbouwing van het bestreden besluit heeft het college verwezen naar het “Beheerplan koppelreductie 2024-2029” van 3 oktober 2023 (hierna: het beheerplan). Op pagina 5 van het primaire besluit staat dat het beheerplan onderdeel uitmaakt van dit besluit. Hiermee is het beheerplan impliciet goedgekeurd en dit is gehandhaafd in het bestreden besluit. In het beheerplan is verwezen naar de schadebestrijding in de beheerperiode 2019-2024, bestaande uit de middelen/methoden voor weren en verjagen (inclusief persoonlijke verjaging door of namens de grondgebruiker) met ondersteunend afschot, en nestbehandeling. Het verjagen met ondersteunend afschot is onvoldoende effectief; de populatie jaarrond verblijvende grauwe ganzen in Overijssel, en de bijbehorende schade, stijgt nog steeds. Waarschijnlijk door de toepassing van nestbehandeling is vanaf 2019 de stijging van de jaarrond verblijvende grauwe ganzen in Overijssel afgevlakt. Voor melkveehouders is het van groot belang dat de graasdruk van grauwe ganzen in Overijssel sterk wordt gereduceerd, met name wat betreft de eerste snede (de eerste keer maaien in het voorjaar). Daarom is het noodzakelijk om de stand (aantallen) van de overzomerende grauwe ganzen te beheren. Dit kan worden bewerkstelligd door koppelreductie van overzomerende grauwe ganzen. Gerichte afschot van koppelvormende grauwe ganzen leidt zowel tot afvlakking van de populatie-ontwikkeling als tot populatiereductie. De effectiviteit van afschot van broed(rijpe) vogels is groter dan van ongerichte afschot; er hoeven minder dieren te worden verwijderd voor hetzelfde effect. Immers, door het doden van één koppelvormende gans wordt bewerkstelligd dat dit koppel geen nakomelingen krijgt, waardoor de beperking van de omvang van de populatie uiteindelijk meer dan één gans bedraagt, aldus het college.

5.2. Het college heeft de opdracht verleend omdat dit volgens hem nodig is ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen.

Beoordelingskader

  1.      Het college heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 3.18, eerste lid, van de Wnb. Op grond hiervan kan het college opdracht geven om de omvang van de populatie van een soort te beperken als dat nodig is in het belang van de redenen, genoemd in artikel 3.17, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de Wnb. De opdracht houdt ook de mogelijkheid in om zonder toestemming van de (grond)eigenaar de gronden te betreden. Daarnaast moet de opdracht voldoen aan het bepaalde in (bij vogels) artikel 3.3, vierde en vijfde lid, van de Wnb.
    

6.1. Hieruit volgt dat het college aan een faunabeheereenheid een opdracht kan verlenen om, in afwijking van de verbodsbepalingen uit de Wnb, de omvang van een nader aangeduide populatie van vogels te beperken. Dit mag uitsluitend als dit nodig is in verband met één of meer van de redenen die worden genoemd in artikel 3.17, eerste lid, van de Wnb, als er geen andere bevredigende oplossing bestaat en als de gunstige staat van instandhouding van de betrokken vogelsoort(en) niet wordt aangetast.

6.2. Artikel 3.17, eerste lid, van de Wnb is een voortzetting van artikel 68, eerste lid, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). Met laatstgenoemde bepaling is de Vogelrichtlijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Reeds eerder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) overwogen dat niet is gebleken dat deze implementatie niet op een juiste wijze heeft plaatsgevonden, maar dat dit onverlet laat dat artikel 68 van de Ffw moet worden uitgelegd en toegepast in het licht van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vogelrichtlijn. Zie de uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH1843. Dit geldt dus ook voor artikel 3.17, eerste lid, van de Wnb.

Beoordeling van de beroepsgronden

Ontheffing voor verstoren/vernielen nestplaatsen vereist?

  1.      De Faunabescherming heeft op 21 augustus 2025 een rapportage van ecoloog [naam 1] in het geding gebracht. In deze rapportage is aangegeven dat in de periode van 20 februari tot 15 maart het mogelijk is dat broedparen (die al een nest hebben) worden aangezien voor koppelvormers (die nog geen nest hebben) waardoor broedparen worden afgeschoten. Hiermee wordt in wezen het nest vernietigd/vernield. Hiervoor is een ontheffing vereist die echter niet is verleend. In de aanbiedingsbrief heeft de Faunabescherming expliciet verwezen naar dit standpunt van de ecoloog.
    

De Faunabescherming heeft desgevraagd ter zitting meegedeeld dat, als er al sprake is van een nieuwe beroepsgrond, het college hierop inhoudelijk heeft kunnen reageren. Het college heeft dat evenwel niet gedaan. De rechtbank begrijpt hieruit dat de Faunabescherming zich op het standpunt stelt dat de rechtbank deze beroepsgrond niet buiten toepassing mag laten maar inhoudelijk moet beoordelen.

7.1. De rechtbank overweegt hierover het volgende.

7.1.1. In de uitspraak van 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1722, overweging 5.1, heeft de Afdeling geoordeeld dat, gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, alsmede de rechtszekerheid van de andere belanghebbenden, in het licht van de goede procesorde in een procedure tegen besluiten waarbij veel uiteenlopende belangen zijn betrokken, zoals een bestemmingsplan of andere besluiten op het gebied van het omgevingsrecht, niet kan worden aanvaard dat de omvang van het geschil na afloop van de beroepstermijn of de gegeven termijn voor het aanvullen van de gronden wordt uitgebreid door het aanvechten van een nieuw besluitonderdeel. Deze lijn is recent nog bevestigd in de uitspraak van de Afdeling van 13 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3834.

7.1.2. Het bestreden besluit betreft een besluit op het gebied van het omgevingsrecht. De beroepsgrond dat de verleende opdracht niet uitvoerbaar is omdat een ontheffing voor het vernielen van nesten is vereist en dat deze niet is verleend, betreft het aanvechten van een nieuw besluitonderdeel ver na het verstrijken van de beroepstermijn (en slechts drie weken voor de zitting). Gelet op de hiervoor weergegeven belangen en in het licht van de goede procesorde, laat de rechtbank deze beroepsgrond buiten beschouwing.

Significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden?

  1. De Faunabescherming stelt dat de gegeven opdracht niet uitvoerbaar is omdat tevens een natuurvergunning (gebiedsbescherming) is vereist, deze natuurvergunning niet is verleend en ook niet kan worden verleend.

Deze natuurvergunning is volgens de Faunabescherming vereist vanwege de navolgende twee redenen.

  • Ten eerste ziet de opdracht op de afschot van koppelvormende overzomerende grauwe ganzen (hierna: koppelvormende zomerganzen). Vier van de zes Natura 2000-gebieden zijn aangewezen voor de grauwe (trek)gans als niet-broedvogel (hierna: winterganzen) met als instandhoudingsdoel slapen en foerageren. Het onderscheid tussen (koppelvormende) zomerganzen en winterganzen is zowel fysiek als wat betreft gedrag niet te maken. Winterganzen vormen immers ook koppels voor het leven. Hierdoor is de kans erg groot dat ook de doelsoort winterganzen wordt afgeschoten. Hierbij is verwezen naar de rapportage van ecoloog [naam 1] van 20 augustus 2025.

  • Ten tweede worden zowel winterganzen (als deze niet worden afgeschoten) en andere doelsoorten verstoord door deze afschot. Dit betreft zowel de afschot die plaatsvindt in de zone rondom de Natura 2000-gebieden als in deze gebieden zelf. Hierbij is een aantal doelsoorten genoemd, veelal trekvogels. Uit een advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: de StAB) van 6 maart 2020 over het Faunabeheerplan Knobbelzwaan Zuid-Holland 2018-2024, dat bij de nadere beroepsgronden is gevoegd, volgt dat trekvogels gevoeliger zijn voor verstoring dan niet-trekvogels.

Volgens de Faunabescherming kan de vereiste natuurvergunning niet worden verleend. Hierbij heeft de Faunabescherming verwezen naar drie uitspraken van deze rechtbank over verleende Wnb-vergunningen voor het doden van ganzen in Natura 2000-gebieden in Overijssel. Dit betreft de uitspraak van 6 maart 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:785, die betrekking heeft op het doden van ganzen in de zomerperiode, en twee uitspraken van 29 november 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:3572 en ECLI:NL:RBOVE:2022:3573, die betrekking hebben op het verjagen met ondersteunend afschot van ganzen in de winterperiode. De verleende Wnb-vergunningen zijn vernietigd omdat, kort samengevat, niet kon worden uitgesloten dat de vergunde activiteit zal leiden tot significante gevolgen voor de bewuste Natura 2000-gebieden en in de passende beoordeling onvoldoende was gekeken naar mogelijke cumulatieve effecten van andere projecten. Deze drie uitspraken zijn mede gebaseerd op adviezen die de StAB desgevraagd heeft uitgebracht aan de rechtbank.

De Faunabescherming heeft de rechtbank verzocht om de StAB in deze beroepszaak wederom in te schakelen voor het uitbrengen van een advies. Dit advies moet dan zien op het (al dan niet te maken) onderscheid tussen zomerganzen en winterganzen en de gevolgen voor de zes Natura 2000-gebieden.

8.1. Het college heeft in het aanvullende verweerschrift aangevoerd dat de in het verleden verleende natuurvergunningen (waarop de drie genoemde uitspraken van deze rechtbank zagen) betrekking hadden op afschot van grauwe ganzen waarbij de uitvoering geheel anders was dan de uitvoering van de afschot die met de verleende opdracht is toegestaan. De destijds vergunde afschot kon worden gedaan door alle jagers van een wildbeheereenheid, met een geweer zonder geluiddemper, en zonder afstemming met (de ecoloog) van terrein-beherende organisaties. De thans in geding zijnde afschot vindt conform de opdracht plaats met een kogelgeweer met daarop een geluiddemper op een afstand van 100 - 250 meter van de gans, door maximaal 18 ter zake deskundige boa’s (maximaal 2 per Natura 2000-gebied) en dagelijkse afstemming en evaluatie met de ecoloog van de terrein beherende organisaties.

De wijze waarop de opdracht begin 2025 is uitgevoerd is door het college toegelicht ter zitting van 15 april 2025 en opgenomen in de uitspraak van 20 mei 2025, overweging 7.3. Deze overweging is hierna cursief opgenomen. “7.3. (…). Het college heeft ter zitting een toelichting gegeven op de wijze waarop de opdracht in de praktijk is uitgevoerd. De uitvoering is zo ingekleed dat geen significante verstoring van doelsoorten kan plaatsvinden. Voordat met afschieten wordt begonnen vindt er een overleg plaats met terrein beherende organisaties en toezichthouders. Ook is bij dit overleg een ecoloog aanwezig. Tijdens dat overleg wordt besproken in welke gebieden die dag er mag worden geschoten en in welke gebieden dus niet. De terreinbeheerders hebben een doorslaggevende stem. Bij het afschieten is een toezichthouder aanwezig. Die bepaalt of er op een bepaald moment mag worden geschoten. Er wordt vanaf een weg, vanuit een auto, op een afstand van 100-250 meter geschoten met een geweer met een geluiddemper. Er wordt enkel geschoten op afzonderlijke koppels. Als een koppel zich bevindt in/nabij een groep ganzen, wordt er niet geschoten. Geconstateerd is dat op een afstand van 60 meter een geweerschot afgevuurd vanuit een auto niet hoorbaar is. Ganzen reageerden niet als er werd geschoten. Ook reeën en kieviten reageerden niet op de geweerschoten. Er is afgesproken met de terreinbeheerders dat de gedode ganzen worden opgehaald. Hiertoe moet het weiland ingelopen worden. Dagelijks wordt er geëvalueerd. Uit deze evaluaties is gebleken dat overal hetzelfde beeld wordt waargenomen: de dieren reageren niet op de geweerschoten of het ophalen van de gedode ganzen. Er vindt geen verstoring plaats.”

Een toelichting met dezelfde strekking heeft het college tijdens de zitting op 15 september 2025 gegeven.

Verder heeft het college in het aanvullende verweerschrift aangevoerd dat het onderscheid tussen koppelvormende zomerganzen en winterganzen wel is te maken. Hierbij is verwezen naar pagina’s 11 en 20 van de verleende opdracht en pagina 11 van het bestreden besluit.

8.2. De rechtbank overweegt hierover het volgende.

8.2.1. De rechtbank onderschrijft het standpunt van het college dat de uitvoering van de afschot van (grauwe) ganzen waarop de drie uitspraken van de rechtbank betrekking hebben anders is c.q. afwijkt van de uitvoering van de afschot conform de opdracht. Het feit dat voor die eerdere afschot een natuurvergunning was vereist betekent dan ook niet automatisch dat voor de afschot conform de opdracht ook een natuurvergunning is vereist.

Verder overweegt de rechtbank dat een natuurvergunning en een opdracht weliswaar beide worden verleend op grond van de Wnb, maar twee aparte toestemmingen betreffen die aan aparte wettelijke vereisten getoetst moeten worden. De rechtbank zal hierna beoordelen of het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor de opdracht geen natuurvergunning is vereist. Dat is van belang omdat de vraag of voor een activiteit een natuurvergunning is vereist, een rol kan spelen bij beantwoording van de vraag of de gegeven opdracht uitvoerbaar is. De opdracht is niet zonder meer uitvoerbaar als het college ten tijde van het geven van de opdracht had moeten onderkennen dat deze slechts kan worden uitgevoerd nadat hiervoor ook een natuurvergunning (gebiedsbescherming) is verkregen. In die situatie kan het college de opdracht slechts geven na of gelijktijdig met het verlenen van een natuurvergunning.

8.2.2. Uit artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb volgt dat voor het uitvoeren van de opdracht ook een natuurvergunning nodig is als er mogelijke significante effecten kunnen optreden voor de soorten waarvoor de Natura 2000-gebieden zijn aangewezen en/of voor zover die effecten significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied kunnen hebben.

8.2.3. De opdracht heeft betrekking op agrarische gronden in zes Natura 2000-gebieden in Overijssel en op een zone van maximaal 500 meter daaromheen. Dit betekent dat er niet geschoten mag worden op ganzen die zich niet bevinden op agrarische gronden, zoals bijvoorbeeld ganzen die zich op het water bevinden.

De opdracht is verleend op basis van het beheerplan en het bijbehorende Protocol beheerplan koppelreductie. In het primaire besluit (de verleende opdracht) is uitdrukkelijk opgenomen dat het beheerplan inclusief het uitvoeringsprotocol deel uitmaakt van dit besluit. Het beheerplan betreft een faunabeheerplan, geen beheerplan in het kader van gebiedsbescherming.

8.2.4. Wat betreft het mogelijk doden van de doelsoort wintergans overweegt de rechtbank het volgende.

De rechtbank stelt vast dat in het primaire besluit, op pagina’s 11 en 20, en in het bestreden besluit, pagina 11, duidelijk en uitvoerig staat beschreven wat de verschillen zijn in het gedrag van koppelvormende zomerganzen en winterganzen. Ter zitting heeft ecoloog [naam 3] hieraan toegevoegd dat grauwe ganzen die op het punt staan om te gaan nestelen op en nabij de bekende broedplaatsen specifiek gedrag laten zien. Het vrouwtje is voortdurend bezig met het zo veel mogelijk eten en het mannetje is gericht op het vrouwtje en vertoont zorgzaam/beschermend gedrag richting het vrouwtje. De afschot vindt enkel plaats bij een koppel dat zich bevindt op of nabij een bekende broedplaats en dat dit gedrag vertoont, aldus [naam 3]. Dit gedrag (vrouwtje voortdurend eten; mannetje voortdurend alert) is eveneens door ecoloog [naam 1] beschreven in zijn rapportage, pagina 2, 4e alinea. Anders dan de Faunabescherming stelt, zijn de deskundigen het met elkaar eens dat koppelgevormde grauwe ganzen, wat betreft het gedrag, onderscheiden kunnen worden van ganzen die niet aan het koppelen zijn, zoals (niet nestvormende) winterganzen. Deze verschillen zijn misschien voor een leek niet onderscheidend genoeg, maar voor ter zake deskundigen wel. De afschot conform de opdracht wordt uitgevoerd door een klein aantal, op hun kennis en vaardigheden geselecteerde, boa’s die zich bovendien laten bijstaan door een ecoloog. Een advies hierover van (een ecoloog werkzaam bij) de StAB heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank geen meerwaarde.

Gelet op vorenstaande acht de rechtbank de kans dat er abusievelijk een wintergans (een doelsoort) wordt afgeschoten nihil. In dit verband wijst de rechtbank er nog op dat volgens de opdracht alleen tussen 09.00 uur en 16.00 uur mag worden geschoten, zodat er alleen bij daglicht mag worden geschoten en daarmee het zicht goed is.

8.2.5. Wat betreft de mogelijke verstoring van de doelsoort wintergans overweegt de rechtbank het volgende.

In het beheerplan (paragraaf 2.12) staat dat de grauwe gans als niet-broedvogel (instandhoudingsdoel: slapen en foerageren) is aangewezen voor vier (van de zes) Natura 2000-gebieden waarop de opdracht ziet. Op pagina 21 van het beheerplan is de werkwijze beschreven. Onder punt 2 staat dat bij de opstelling van de planning ermee rekening wordt gehouden dat bij eventuele verjaging per Natura 2000-gebied nog voldoende rustgebieden met voedsel beschikbaar is waar de ganzen zich naar toe kunnen verplaatsen. Daarnaast wordt gestart met de inzet vanaf 09:00 uur en wordt gestopt om 16:00 uur om zo de slaap- en rustplekken van ganzen te respecteren.

De door het college op de zitting van 15 april 2025 beschreven werkwijze (hiervoor cursief opgenomen) is nagenoeg gelijkluidend aan de ter zitting van 15 september 2025 gegeven toelichting, en is opgenomen in het beheerplan, paragraaf 2.14, en in bijlage 4.2 bij het beheerplan en maakt deel uit van het primaire besluit/de opdracht. Daarmee is de werkwijze met de opdracht vastgelegd en handhaafbaar

8.2.6. Wat betreft de mogelijke verstoring van doelsoorten in het algemeen overweegt de rechtbank het volgende.

In het beheerplan staat op pagina 15 het volgende: “Per dag zullen steeds maximaal 2 leden van het beheerteam per Natura 2000-gebied actief zijn. Hierdoor blijft er binnen het gehele Natura 2000-gebied voldoende onverstoorde ruimte beschikbaar voor de in het gebied verblijvende doelsoorten. Door bovendien uitsluitend gebruik te maken van een kogelgeweer met een op het geweer gemonteerde geluiddemper is significante verstoring van de Natura 2000-doelsoorten met zekerheid uit te sluiten.”

De Faunabescherming heeft erop gewezen dat eerder wel natuurvergunningen zijn beoordeeld in het kader van “verjaging met afschot”. Zij heeft gewezen op de uitspraken van deze rechtbank van 6 maart 2023 (ECLI:NL:RBOVE:2023:785 en van 29 november 2022 (ECLI:NL:RBOVE:2022:3572 en 3573). Ter zitting heeft het college gewezen op de verschillen tussen die zaken en de onderhavige en aangegeven dat er in die zaken sprake was van afschot met een hagelgeweer, zoals dat te doen gebruikelijk is bij de combinatie “verjaging met ondersteunend afschot”. De Faunabescherming wees er op dat er in die eerdere zaken geen sprake was van het gebruik van het hagelgeweer en dat destijds het gebruik van het kogelgeweer was vergund. Het college heeft dat ter zitting bestreden.

De rechtbank heeft uit de uitspraken uit 2022 niet kunnen opmaken dat in die gevallen het gebruik van het kogelgeweer was toegestaan. In de zaak uit 2023 is in de uitspraak gewezen op het rapport van de StAB van 7 februari 2022 dat zag op “verjaging met ondersteunend afschot” in de winterperiode. De rechtbank heeft toen waarde aan dat rapport toegekend omdat de activiteit die in de 2023-zaak ter beoordeling voorlag gelijk was aan die waarop het rapport van de StAB zag. In dat rapport van de StAB was sprake van afschot met een .22-kogel. De rechtbank maakt daaruit op dat in die 2023-casus toestemming is verleend voor het gebruik van een kogelgeweer. De rechtbank is van oordeel dat niet reeds omdat in beide zaken (die uit 2023 en de onderhavige) sprake lijkt te zijn van het gebruik van het kogelgeweer er ook in onderhavige zaak sprake zal zijn van verstoring in gelijke mate als in de 2023-zaak.

De rechtbank wijst daarvoor op de relevante verschillen in beide zaken. Zo heeft de rechtbank uit de uitspraak in de 2023-uitspraak begrepen dat het toen ging om “verjaging met ondersteunend afschot” en in onderhavige zaak gaat het alleen om afschot. Verjaging heeft uit de aard van de zaak verstoring tot doel, zoals de Faunabescherming in de 2023-zaak zelf ook heeft aangevoerd. In onderhavige zaak gaat het niet om verjaging maar alleen om afschot.

Voorts heeft de rechtbank uit de uitspraak in de 2023-zaak begrepen dat in dat geval een onbeperkt aantal jagers zelfstandig (dus zonder inmenging en raadpleging van een ecoloog zoals in de onderhavige zaak wel het geval is) de verjagings- en afschotactiviteiten uitvoerden gedurende de gehele zomerperiode van 1 maart tot 1 oktober. In onderhavige zaak vinden de afschot-activiteiten plaats in een beperkte periode van 1 januari tot 15 maart. In de 2023-zaak betraden de jagers voorafgaand en na afloop het perceel en namen zij hun schietpositie in aan de randen van het perceel. Zij werden daarbij vergezeld door honden, die de afgeschoten ganzen ook ophaalden. In de onderhavige zaak betreden de jagers het perceel niet maar schieten zij vanuit een auto die op de openbare weg staat. Er wordt verder geen gebruikgemaakt van honden. In de 2023-uitspraak wordt uit het StAB-rapport geciteerd dat in het slechtst denkbare geval het afschot tot op enkele meters van broedlocaties plaatsvindt. In het onderhavige geval zal de schietlocatie zich in een auto op 100-150 meter afstand van de te doden gans zijn, zodat het geluidsexplosie-niveau niet vergelijkbaar is met dat in de 2023-zaak.

Tenslotte stond voor de rechtbank toen niet vast dat er voldoende percelen waren waarop de eventueel verstoorde vogels tot rust zouden kunnen komen. In het onderhavige geval wordt per dag gedurende een beperkte tijd op 1 perceel geschoten en heeft het college voldoende aannemelijk gemaakt dat er dan voldoende percelen in de omgeving zijn waarop eventueel verstoorde vogels tot rust kunnen komen en kunnen foerageren.

8.2.7. De rechtbank oordeelt dat, onder de in het beheerplan opgenomen werkwijze, ter zittingen van 15 april en 15 september 2025 nader toegelicht, en gelet op de relevante verschillen met de zaken waarnaar de Faunabescherming heeft verwezen, voor het college geen aanleiding bestond om op voorhand aan te nemen dat de opdracht niet uitvoerbaar is zonder natuurvergunning. De rechtbank merkt hierbij nog op dat enige verstoring van doelsoorten nog niet betekent dat sprake is van significante effecten voor de aangewezen doelsoorten van de Natura 2000-gebieden.

8.2.8. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.

Is de opdracht nodig/noodzakelijk met het oog op een wettelijk belang?

  1. Het college heeft de opdracht die in deze procedure voorligt gegeven omdat dit volgens hem noodzakelijk is ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen.

9.1. De Faunabescherming stelt dat deze noodzaak voor de opdracht onvoldoende is aangetoond. In dit kader stelt de Faunabescherming ten eerste dat het college niet heeft aangetoond dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de schade en de grauwe ganzen. Ten tweede betwist de Faunabescherming dat er sprake is van ‘belangrijke schade’. Ten derde stelt de Faunabescherming dat de noodzaak om de populatie grauwe ganzen terug te brengen tot de doelstand uit 2005 niet is onderbouwd.

9.2. De rechtbank zal hierna eerst bespreken of het college aannemelijk heeft mogen achten dat een oorzakelijk verband bestaat tussen het aantal grauwe ganzen en de schade aan gewassen. Daarna bespreekt de rechtbank of het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake is van belangrijke schade. Tenslotte bespreekt de rechtbank welke doelstand met de opdracht is beoogd en of het college voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de opdracht niet verder gaat dan strikt noodzakelijk is om belangrijke schade aan gewassen te voorkomen.

i. i) Is sprake van een oorzakelijk verband tussen de schade en het aantal grauwe ganzen?

  1. De Faunabescherming heeft verwezen naar pagina 7 van het bestreden besluit. Daar staat dat de populatie grauwe ganzen een lichte daling laat zien, terwijl de getaxeerde gewasschade een stijgende lijn vertoont. Ook is volgens de Faunabescherming niet inzichtelijk gemaakt of de schade inderdaad is veroorzaakt door grauwe ganzen.

10.1. De rechtbank overweegt hierover het volgende.

10.1.1. Op de zitting van 15 april 2025 heeft de FBE een toelichting gegeven op de wijze van taxeren van de schade. In deze toelichting is aangegeven dat de schade wordt gemeld bij BIJ12 en dat een taxateur ter plaatse de schade opneemt. Het gras wordt beoordeeld op graasschade en er wordt gekeken welke dieren deze schade hebben veroorzaakt. De schades die zijn opgenomen in de staafdiagrammen op pagina’s 14, 21 en 22 van het primaire besluit/de opdracht betreffen dan ook schades waarover een taxateur heeft geoordeeld dat die schades zijn veroorzaakt door grauwe ganzen. Ook heeft de FBE op de zitting van 15 april 2025 toegelicht waarom de getaxeerde schade in 2021 (een corona-jaar) een afwijkend beeld vertoont. Deze toelichting is opgenomen in de uitspraak van 20 mei 2025, overweging 8.8.

10.1.2. Uit de gegevens, zoals die zijn opgenomen in het beheerplan en het primaire besluit, nader toegelicht ter zitting van 15 april 2025 (zie de uitspraak van 20 mei 2025, overwegingen 8.7 en 8.9), volgt dat het aantal overzomerende grauwe ganzen in Overijssel blijft toenemen en dat ook de getaxeerde gewasschade (en dan met name in de winterperiode) een stijgende lijn laat zien. Hoewel de gegevens over de omvang van de populaties grauwe ganzen en de hoogte van de schade aan gewassen van jaar tot jaar enige fluctuaties laten zien, komt uit deze gegevens het algemene beeld naar voren dat bij grotere ganzenpopulaties er ook een grotere schade is aan gewassen.

10.1.3. Het college heeft daarom aannemelijk mogen achten dat een oorzakelijk verband bestaat tussen het aantal overzomerende grauwe ganzen en de schade aan gewassen.

10.1.4. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.

ii) Is sprake van ‘belangrijke schade’?

  1. De Faunabescherming stelt dat uit de rechtspraak over ‘belangrijke schade’ volgt dat er sprake moet zijn van een concrete dreiging van schade. Ook moet het gaan om meer dan ongemak of schade die bij het normale bedrijfsrisico hoort. Verder heeft de Faunabescherming verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 februari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:666, overwegingen 7-12. In die uitspraak is geoordeeld dat het uitgangspunt van het college - om in alle gevallen een drempelbedrag van € 250,- te hanteren ter invulling van het begrip belangrijke schade - ontoereikend is. De Faunabescherming heeft de rechtbank verzocht deze lijn te volgen.

Verder stelt de Faunabescherming dat uit het onderzoeksrapport van Altenburg & Wymenga en Sovon van 1 november 2019 volgt dat het afgrazen van gras in de maanden januari, februari en maart niet tot schade leidt omdat voor de eerste snede alsnog de maximale grashoogte wordt bereikt. Dit betekent dat schade in de wintermaanden vanwege het afgrazen van gras door grauwe ganzen niet aan de orde is, zodat enkel de schade in zomermaanden aan grauwe ganzen kan worden toegerekend. Dit onderscheid is door het college evenwel niet gemaakt. Immers, de in het bestreden besluit, op pagina 10, genoemde getaxeerde schades zijn niet uitgesplitst naar de zomer en de winter. Verder ontbreken gegevens over de uitgekeerde schades, die in de regel lager zijn dan de getaxeerde schades. Dit omdat een getaxeerde schade niet tot uitkering komt als er onvoldoende preventieve maatregelen zijn genomen of de schade niet aan één enkele soort kan worden toegerekend.

11.1. Het college heeft in het aanvullende verweerschrift aangevoerd dat er in deze zaak, anders dan de zaken waarnaar de Faunabescherming heeft verwezen, geen sprake is van een enkel schadegeval met relatief geringe schade en ook niet van een concrete dreiging van schade, maar dat er sprake is van omvangrijke aantallen schades die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, en die hebben geresulteerd in omvangrijke getaxeerde schades. Dat de schade aan grasland in de wintermaanden niet aan grauwe ganzen kan worden toegerekend, heeft het college bestreden. Daartoe is in het aanvullende verweerschrift verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 oktober 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5428, overwegingen 5.3 en 5.4. Die rechtbank heeft geoordeeld dat en waarom het rapport van Altenburg en Wymenga onvoldoende is om te concluderen dat van geen sprake is van belangrijke schade.

Het college heeft ter zitting van 15 april 2025 toegelicht dat een getaxeerde schade minimaal € 250,- moet bedragen om voor vergoeding in aanmerking te kunnen komen. Deze toelichting is opgenomen in overweging 8.14 van de uitspraak van 20 mei 2025. Bij BIJ12 zijn niet alleen schades ingediend van € 250,-; er zijn ook getaxeerde schades van duizenden euro’s ingediend. Ook gaat het om erg veel schadeclaims. Het totaalbedrag aan schade is erg hoog en neemt alleen maar toe. Ter onderbouwing van dit laatste heeft het college bij dit aanvullende verweerschrift een nader stuk gevoegd, bestaande uit getaxeerde schades (veroorzaakt door grauwe ganzen) in de jaren 2018 t/m juni 2022. Dat de uitgekeerde schades iets lager zijn dan de getaxeerde schades omdat in sommige gevallen de grondgebruiker een eigen risico heeft, laat onverlet dat de uitgekeerde schadevergoedingen nog steeds een enorm bedrag vormen. Als voorbeeld is verwezen naar het jaar 2022. De getaxeerde schade (aan voorjaar- en zomergras door de grauwe gans) bedroeg € 1.655.471,- en de uitgekeerde schadevergoeding bedroeg € 1.522.586,-.

11.2. De rechtbank overweegt hierover het volgende.

11.2.1. Uit de rechtspraak (arrest van het HvJEU van 14 juni 2017, ECLI:EU:C:2007:341 en de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3401) volgt dat bij een opdracht op grond van artikel 3.18 van de Wnb op grond van artikel 3.17 van de Wnb sprake moet zijn van ‘belangrijke schade’ en dat hiervan ook sprake is, indien is gebleken van een concrete dreiging van belangrijke schade. Uit diezelfde rechtspraak volgt dat de invulling van het begrip ‘belangrijke schade’ en bij het bepalen van een concrete dreiging daarvan, het college beoordelingsruimte toekomt. Niet vereist is dat de belangrijke schade zich al heeft voorgedaan. Daarbij komt aan de schadehistorie belangrijke betekenis toe.

11.2.2. Met betrekking tot het standpunt van de Faunabescherming - dat de schade aan grasland in de maanden januari, februari en maart niet aan grauwe ganzen kan worden toegerekend - onderschrijft de rechtbank de weerlegging hiervan door het college. Het standpunt van de Faunabescherming dat de schade niet is uitgesplitst in schade in de zomer en winter mist feitelijke grondslag, De rechtbank verwijst in dit kader naar de staafdiagrammen op pagina’s 21 en 22 van het primaire besluit.

11.2.3. Naar het oordeel van de rechtbank moet bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van belangrijke schade worden gekeken naar het totale plaatje, oftewel de gehele schade die is te herleiden tot grauwe ganzen. Het bedrag van € 250,- is daarbij slechts de ondergrens van schadebedragen die in de berekening worden meegewogen. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1545, het bedrag van € 250,- als uitgangspunt geaccepteerd.

Uit de tabel op pagina 21 van de verleende opdracht volgt dat de getaxeerde gewasschade in de winterperiode, veroorzaakt door grauwe ganzen, sinds 2018 een stijgende lijn laat zien. Het jaar 2021 valt ‘er tussen uit’, gelet op de door de FBE gegeven toelichting ter zitting van 15 april 2025 (zie de uitspraak van 20 mei 2025, overweging 8.8). In 2022 bedroeg deze schade ongeveer € 1.400.000,-. De getaxeerde schade in de zomerperiode bedroeg in 2022 ongeveer € 300.000,-. Dit is het totaalbedrag aan gemelde schades vanaf € 250,- in dat jaar in de provincie Overijssel. Gelet op de omvang van de daadwerkelijk uitgekeerde schadevergoeding (€ 1.522.586,- in 2022) die door grauwe ganzen wordt veroorzaakt, heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat bij de huidige omvang van de ganzenpopulatie sprake is van ‘belangrijke schade’. Dit bedrag is gespecificeerd per postcode. Dat dit bedrag niet is gespecificeerd per bedrijf, is naar het oordeel van de rechtbank niet van belang. Gegeven is namelijk dat het steeds gaat om schades van minimaal € 250,- per incident. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de Afdeling dat dit bedrag voldoende is om als ondergrens te hanteren.

De rechtbank voegt hieraan toe dat het college ter zitting heeft meegedeeld dat de kaart, zoals weergegeven op pagina 14 van het primaire besluit en pagina 8 van het beheerplan (WBE-werkgebieden en schadepercelen) ook digitaal te vinden is op de atlas van Overijssel. Er kan worden ingezoomd tot op perceelniveau.

11.2.4. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.

iii) Doelstand bij populatiebeheer van de grauwe gans

  1. De Faunabescherming stelt dat het college de doelstelling (neergelegd in het Faunabeheerplan Overijssel 2024-2029, pagina 46) om de populatie grauwe ganzen terug te brengen tot het aantal uit 2005 (13.654 grauwe ganzen) niet heeft onderbouwd in het bestreden besluit. Dat dit wel had gemoeten volgt volgens de Faunabescherming uit een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 oktober 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5428, overwegingen 10 en 10.1, en een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12550, overweging 7.3. Verder heeft de Faunabescherming in dit kader opgemerkt dat de tellingen van het aantal grauwe ganzen, waarop de besluitvorming is gebaseerd, ondeugdelijk zijn. De Faunabescherming stelt zich, samengevat weergegeven, op het standpunt dat grauwe ganzen die in Overijssel hebben gebroed na de rui kunnen/zullen vertrekken naar andere provincies.

12.1. Het college heeft in het aanvullende verweerschrift aangegeven dat het terugbrengen van de populatie grauwe ganzen naar de aantallen in 2005 een beleidsdoelstelling is. Dit is geen criterium waar aan wordt getoetst bij het al dan niet verlenen van de opdracht. Ter zitting heeft het college een nadere toelichting gegeven. Hierbij is aangegeven dat het streven is gericht op het terugbrengen van de populatie overzomerende grauwe ganzen (zomerganzen) tot een niveau waarbij de door deze populatie veroorzaakte schade beheersbaar/acceptabel is. Een populatie zomerganzen van 13.654 stuks (situatie in 2005) resulteert (nog steeds) in een aanzienlijke, belangrijke schade, maar het college accepteert deze schade-omvang. Het college heeft nog toegelicht dat de doelstand nog ver boven het niveau ligt waarop er geen sprake meer is van een gunstige staat van instandhouding. De populatiereductie vindt in stappen plaats en hoeft niet in 2029 te zijn gerealiseerd; er mag langer over worden gedaan. Deze populatiereductie wordt gerealiseerd met een pakket aan maatregelen, zoals nestbehandeling/legselbeperking, verjagen met ondersteunend afschot, en de afschot van koppelvormende zomerganzen (koppelreductie) waar de opdracht op ziet. De koppelreductie ziet op jaarlijks 1.500 – 2.000 grauwe ganzen. Dit laatste is een streefaantal. Het mag (iets) meer zijn, maar ook (iets) minder.

Ter zitting heeft het college verder toegelicht dat de genoemde maatregelen zijn vergund. Hierin is geregeld dat continu de vinger aan de pols wordt gehouden. De grauwe ganzen worden in de zomerperiode geteld, en als de populatie-omvang in de buurt komt van 13.654 stuks, dan mag er van de vergunningen geen gebruik meer worden gemaakt. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de gewenste populatie-omvang (met de daarbij behorende voor het college acceptabele schade) niet wordt onderschreden.

Verder heeft het college in het aanvullende verweerschrift aangegeven dat er geen reden is om te veronderstellen dat de grauwe ganzen die in het voorjaar in Overijssel hebben gebroed niet voor het grootste deel in de zomerperiode in Overijssel worden geteld. Hierbij heeft het college verwezen naar wetenschappelijk onderzoek (Voslamber 2010).

12.2. De rechtbank overweegt hierover het volgende.

12.2.1. De rechtbank dient zich in haar beoordeling van het bestreden besluit te richten op wat dit besluit maximaal mogelijk maakt, en dat is een jaarlijkse reductie van de populatie grauwe ganzen tot 13.654 stuks. Ter zitting heeft het college meegedeeld dat op dit moment de populatie overzomerende grauwe ganzen ongeveer 40.000 stuks bedraagt. Dit zou betekenen dat met de opdracht in de komende periode (1 januari - 15 maart 2026) ruim 26.000 koppelvormende grauwe ganzen zouden mogen worden afgeschoten voordat de doelstand is bereikt. In de praktijk is een dergelijke reductie niet haalbaar, mede gelet op de wijze waarop deze afschot is voorgeschreven. Daarom vindt de populatiereductie ook plaats door middel van een combinatie van maatregelen gedurende meerdere jaren. Het streven is om met de opdracht jaarlijks 1.500 - 2.000 individuele koppelvormende ganzen af te schieten. Dit is ook neergelegd in het beheerplan, pagina 14 onderaan en pagina 16 bovenaan. In de vorige periode (1 januari - 15 maart 2025) zijn met gebruikmaking van de opdracht 1.386 koppelvormende grauwe ganzen gedood. Zie de vaker genoemde uitspraak van deze rechtbank van 20 mei 2025, overweging 7.3.

12.2.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college toereikend onderbouwd dat de schade die samenhangt met een populatie van 13.654 overzomerende grauwe ganzen nog steeds erg hoog is oftewel belangrijke schade is. Verder heeft het college toereikend onderbouwd dat deze populatie-omvang enkel te realiseren is met een pakket aan maatregelen, waar onder de verleende opdracht, die gedurende meerdere jaren moeten worden toegepast.

Verder stelt de rechtbank vast dat in de opdracht voorschriften zijn opgenomen waardoor wordt voorkomen dat de doelstand (aantallen uit 2005) wordt onderschreden. Deze voorschriften zijn opgenomen op pagina’s 7 en 8 van de opdracht, onder kopje “B.3 Registratie en rapportage”. De stelling van de Faunabescherming dat aan de zomertellingen geen waarde mag worden gehecht, is op geen enkele wijze onderbouwd. Verder heeft het college deze stelling inhoudelijk weerlegd. Daarbij heeft het college onweersproken gesteld dat de tellingen niet alleen worden verricht door de jagers maar ook door SOVON.

12.2.3. Het college heeft dan ook voldoende inzichtelijk gemaakt dat het bestreden besluit niet verder gaat dan strikt noodzakelijk is om belangrijke schade aan gewassen te voorkomen.

12.2.4. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.

Zijn er andere bevredigende oplossingen?

  1. De Faunabescherming stelt, samengevat weergegeven, dat alternatieven voor het doden van grauwe ganzen onvoldoende zijn onderzocht. Hierbij is verwezen naar verschillende akoestische en visuele afschrikmiddelen, zoals lasers, drones en BirdAlert, die in combinatie ingezet kunnen worden. Dat dit laatste is gedaan blijkt niet uit het bestreden besluit.

13.1. De rechtbank overweegt hierover het volgende.

13.1.1. Voor de beantwoording van de vraag of er een andere bevredigende oplossing bestaat geldt het volgende. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat de beantwoording van die vraag moet worden afgezet tegen het doel van de ingreep. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1250, overweging 25.2. Het doel van de opdracht is het verminderen van de ganzenpopulatie ter beperking van de schade aan gewassen. Het bevoegd gezag zal het belang van de bescherming van de betrokken soort en het belang waarvoor een ontheffing wordt aangevraagd tegen elkaar moeten afwegen, rekening houdend met de specifieke omstandigheden die in het concrete voorliggende geval aan de orde zijn. Daarbij wordt getoetst of er geen redelijke alternatieven aan de orde zijn en of door de opdracht geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding van de betrokken soorten. Als het doden van de betrokken dieren geheel of gedeeltelijk vermijdbaar is door het treffen van geschikte en proportionele mitigerende maatregelen, is het niet verlenen van de ontheffing of vrijstelling, of het daarbij voorschrijven van dergelijke maatregelen, uitgangspunt. Uit vaste rechtspraak volgt dat niet alle preventieve maatregelen hoeven te worden (of zijn) ingezet voordat tot doden van dieren mag worden besloten. Wel moet het college aannemelijk maken dat andere maatregelen niet of onvoldoende tot het beoogde resultaat leiden. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3976, overweging 6.1, en 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1547, overweging 7.1

13.1.2. Het doel van de verleende opdracht is het beperken van belangrijke schade aan gewassen. Het middel is populatiebeperking. Andere bevredigende oplossingen moeten dus zien op het beperken van belangrijke schade aan gewassen op andere wijze dan via het beperken van de populatie.

13.1.3. Uit zowel het beheerplan, het primaire en het bestreden besluit, komt uitgebreid gemotiveerd naar voren dat er al verschillende preventieve maatregelen zijn ingezet om schade aan gewassen te voorkomen, zowel visuele als akoestische middelen. Hierbij moet gedacht worden aan linten, vogelverschrikkers, vlaggen, menselijk verjaging, landbouwvoertuigen, nestbehandeling en dergelijke. In het beheerplan staat dat ganzen echter snel wennen aan deze preventieve maatregelen wanneer blijkt dat hier geen werkelijk gevaar van uitgaat. In het beheerplan wordt ook gewezen op onderzoek hierover. Verjaging is met name effectief in combinatie met afschot en werkt slechts lokaal. In de beslissing op bezwaar is duidelijk verwoord dat bepaalde akoestische middelen op sommige percelen minder geschikt waren, juist vanwege het effect op de Natura 2000-gebieden. Ook in het verweerschrift en het aanvullende verweerschrift is het college uitvoerig ingegaan op de verschillende preventieve maatregelen die zijn toegepast.

Deze maatregelen hebben niet geresulteerd in het gewenste doel, te weten het beperken van de schade. Integendeel, de omvang van belangrijke schade blijft toenemen.

Dat het college niet de door de Faunabescherming genoemde verjagingsmiddelen heeft ingezet, betekent niet dat reeds daarom alternatieven onvoldoende zouden zijn onderzocht. Het college hoeft immers niet alle mogelijke preventieve maatregelen in te zetten. Dit nog los van de vraag of deze verjagingsmiddelen wel effectief zijn. Het college is in het aanvullende verweerschrift ingegaan op de drie genoemde verjagingsmiddelen (Bird Alert, laser en drone) en heeft, samengevat weergegeven, geconcludeerd dat (soort)gelijke verjagingsmiddelen zijn toegepast en niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.

13.1.4. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college aannemelijk heeft gemaakt en genoegzaam heeft onderbouwd dat er geen andere geschikte en bevredigende oplossing bestaat dan het beperken van de populatie door afschot van koppelvormende grauwe ganzen.

13.1.5. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet. Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende opdracht in stand blijft. De Faunabescherming krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E.M. Lever, griffier. Uitgesproken in het openbaar op

griffier rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet natuurbescherming (Wnb)

Artikel 2.7

  1. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.

  2. Gedeputeerde staten verlenen een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan artikel 2.8.

Artikel 2.8

  1. Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.

Artikel 3.1

  1. Het is verboden opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen.

  2. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;

b. zij is nodig:

3°.ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren;

c. de maatregelen leiden niet tot verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort.

  1. In een ontheffing, onderscheidenlijk vrijstelling worden in elk geval voorschriften opgenomen, onderscheidenlijk regels gesteld, over:

a. de middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden, waarbij enkel het gebruik wordt toegestaan van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middelen, installaties of methoden;

b. de tijd en plaats waarvoor de ontheffing of vrijstelling geldt, en

c. de wijze waarop het risico voor het behoud van de vogelstand wordt beperkt.

Artikel 3.17

  1. Ten behoeve van de beperking van de omvang van een populatie van vogels als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, of van dieren van soorten als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, of 3.10, eerste lid, verlenen gedeputeerde staten ontheffing als bedoeld artikel 3.3, eerste, vierde en vijfde lid, 3.4, tweede lid, 3.8, eerste en vijfde lid, 3.9, tweede lid, of 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, tweede lid, indien deze beperking nodig is:

a.in geval van vogels: 3°.ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren,

Artikel 3.18

  1. Gedeputeerde staten kunnen aan faunabeheereenheden of wildbeheereenheden, aan andere samenwerkingsverbanden van personen, of aan personen opdracht geven om, in afwijking van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3.1, 3.4, eerste lid, 3.5, 3.9, eerste lid, en 3.10, eerste lid, de omvang van een bij de opdracht aangeduide populatie van vogels of van dieren van soorten als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, of 3.10, eerste lid, te beperken als dat nodig is om de onderscheidenlijke redenen, genoemd in artikel 3.17, eerste lid, onderdelen a, b en c. De artikelen 3.3, vierde en vijfde lid, 3.8, vijfde lid, en 3.10, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op die opdracht.