Uitspraak inhoud

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Almelo

Zaaknummer: 11672174 \ CV EXPL 25-718

Vonnis van 23 september 2025

in de zaak van

[eiseres] V.O.F., te [vestigingsplaats], eisende partij, hierna te noemen: [eiseres], gemachtigde: EBL-Incasso,

tegen

1 [gedaagde 1],

te [woonplaats 1],2. [gedaagde 2], te [woonplaats 2], gedaagde partijen, hierna samen te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2], procederend in persoon.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 15 april 2024 met producties 1 – 6, - de conclusie van antwoord met producties 1 – 6, - de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,

  • de mondelinge behandeling van 22 augustus 2025, waarbij partijen zijn verschenen en [eiseres] is bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, mede aan de hand van spreekaantekeningen. Daarnaast hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ter zitting een akte ingebracht. [eiseres] heeft hier geen bezwaar tegen gemaakt. Deze akte is aan het procesdossier toegevoegd.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De zaak in het kort

2.1. [eiseres] heeft met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een overeenkomst van aanneming van werk gesloten voor het verbouwen van de schuur/stal van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. [eiseres] heeft hiervoor een offerte opgemaakt. Het geoffreerde bedrag is naar het oordeel van de kantonrechter een richtprijs. Als uitgangspunt geldt dat [eiseres] de richtprijs met niet meer dan 10% mag overschrijden. Voor de geoffreerde werkzaamheden heeft [eiseres] aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een factuur verstuurd. Het gefactureerde bedrag is hoger dan het geoffreerde bedrag. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben deze factuur voldaan. [eiseres] heeft vervolgens in juni 2024 en op 6 september 2024 een factuur verstuurd aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor meerwerk. De kantonrechter oordeelt dat de factuur van juni 2024 is vervallen en dat [eiseres] haar vordering mag baseren op de factuur van 6 september 2024. De posten die in deze factuur staan, betreffen overeengekomen werkzaamheden die duurder zijn uitgevallen, kostenverhogende omstandigheden en meerwerk. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten grotendeels dat [eiseres] deze kosten bij hen in rekening mag brengen. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor een aantal van de door [eiseres] verrichte werkzaamheden moeten betalen. Partijen zijn het erover eens dat zij wel werkzaamheden zijn overeengekomen, [eiseres] deze heeft geoffreerd en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hiervoor hebben betaald, maar dat [eiseres] deze werkzaamheden niet heeft uitgevoerd. Dit bedrag mogen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verrekenen met de vordering van [eiseres]. Hierdoor hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onderaan de streep te veel betaald aan [eiseres]. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben geen zelfstandige vordering willen instellen. Nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een beroep mochten doen op verrekening, zal de kantonrechter de vorderingen en nevenvorderingen van [eiseres] afwijzen.

3 De feiten

3.1. [eiseres] heeft in oktober 2023 voor [gedaagde 2] een offerte opgemaakt voor de verbouwing van de stal/schuur van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. [eiseres] heeft voor deze werkzaamheden een bedrag geoffreerd van € 26.656,30 inclusief btw. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de offerte telefonisch geaccordeerd. In de offerte staat het volgende:

[afbeelding]

3.2. [eiseres] heeft in mei 2024 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een factuur verstuurd van € 31.496,30 inclusief btw voor de overeengekomen werkzaamheden die [eiseres] heeft verricht. Deze factuur hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voldaan.

3.3. Vervolgens heeft [eiseres] in juni 2024 nog een factuur verstuurd aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ter hoogte van € 15.219,96 inclusief btw. [eiseres] heeft voor de betaling van deze factuur aan [gedaagde 2] een e-mail verstuurd, waarbij zij tevens aanspraak maakt op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten.

3.4. De gemachtigde van [eiseres] heeft op 6 september 2024 aan [gedaagde 1] een e-mail verstuurd, waarbij [eiseres] in de cc is meegenomen. In de e-mail staat het volgende:

‘[…] Namens [eiseres] VOF bericht ik u als volgt. Bijgaand ontvangt u de opstelling meerwerk, factuur [factuurnummer] d.d. juni 2024 komt te vervallen. Dit meerwerk c.q. voorbehouden prijswijzigingen zijn nog niet gefactureerd en dienen binnen 30 dagen na heden worden voldaan bij cliënte. […]’

3.5. De gemachtigde van [eiseres] heeft ‘de opstelling meerwerk’ als bijlage bij de e-mail van 6 september 2024 toegevoegd. Daarin staat het volgende:

[afbeelding]

3.6. Partijen hebben meermaals gecommuniceerd over de door [eiseres] verstuurde facturen en e-mails. [gedaagde 2] heeft in haar e-mail van 23 juni 2024 aan [eiseres] onder meer geschreven dat [eiseres] meerwerk heeft verricht, maar ook dat [eiseres] werkzaamheden die partijen wel overeen zijn gekomen, zijn geoffreerd en door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn betaald, niet heeft uitgevoerd. Deze kosten willen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verrekenen.

3.7. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de factuur van juni 2024 en de opstelling meerwerk niet voldaan. Ook zijn de werkzaamheden officieel niet opgeleverd.

4 Het geschil

4.1. [eiseres] vordert dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad[1], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van € 21.585,26, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) na 10 april 2025 over de hoofdsom van € 18.918,71 tot aan de dag van betaling. [eiseres] vordert tot slot dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure (inclusief de nakosten), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW.

4.2. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres], met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.

5 De beoordeling

5.1. [eiseres] vordert betaling van € 18.918,71 op grond van nakoming van de overeenkomst van aanneming van werk die zij met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft gesloten. Deze overeenkomst houdt volgens [eiseres] in dat zij in opdracht van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] meerwerk heeft verricht. Dit meerwerk is uitvoerig met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] besproken en zij hebben hier mondeling akkoord op gegeven. [eiseres] heeft voor deze werkzaamheden op 6 september 2024 een factuur verstuurd aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2].

5.2. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer. Dit verweer bevat een formeel deel en een inhoudelijk deel. De kantonrechter zal eerst het formeel gevoerde verweer beoordelen.

EBL-Incasso mag als gemachtigde van [eiseres] optreden

5.3. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren allereerst aan dat EBL-Incasso niet als gemachtigde van [eiseres] kan optreden, omdat zij een niet-bestaande natuurlijk persoon of rechtspersoon is. Dit zou volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten leiden tot nietigheid van de dagvaarding. De kantonrechter gaat aan dit verweer voorbij. Iedere natuurlijk persoon dan wel vertegenwoordiger van een rechtspersoon mag in een kantonprocedure als gemachtigde optreden (artikel 80 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn beide contractspartij bij de overeenkomst

5.4. Verder voeren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan dat [gedaagde 1] geen contractspartij is, maar dat de overeenkomst is gesloten tussen [eiseres] en [gedaagde 2]. De kantonrechter overweegt als volgt. Het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst, is afhankelijk van wat partijen tegenover elkaar hebben verklaard en wat zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen, behoort ook de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn.[2] Ter zitting hebben partijen toegelicht dat het de bedoeling is geweest om een overeenkomst te sluiten met zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] en dat zij daar ook vanuit zijn gegaan in hun handelen en communicatie. Dit betekent dat [gedaagde 1] ook contractspartij is bij deze overeenkomst.

[eiseres] v.o.f. is contractspartij bij de overeenkomst

5.5. Tot slot hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aangevoerd dat zij geen overeenkomst hebben gesloten met [eiseres] v.o.f. [eiseres] stelt in de dagvaarding dat zij de rechtsopvolgster van [eiseres] (VOF) zou zijn en dat zij de vordering op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] overgedragen zou hebben gekregen, maar [eiseres] heeft dit niet onderbouwd. Ter zitting is door [eiseres] toegelicht dat haar eenmanszaak, [bedrijf], vóór het sluiten van de overeenkomst met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is opgegaan in [eiseres] v.o.f. [eiseres] v.o.f. is dan ook de contractspartij van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Van een overdracht van vordering zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] die noemen, kan geen sprake te zijn. De kantonrechter gaat om die reden aan dit verweer voorbij.

5.6. De kantonrechter zal hierna het inhoudelijk verweer beoordelen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gevoerd.

De factuur van 6 september 2024

5.7. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erkennen dat zij een aannemingsovereenkomst hebben gesloten met [eiseres] voor het verbouwen van een schuur/stal. Maar zij betwisten dat ze de meerwerkfactuur van 6 september 2024 moeten voldoen, en voeren daartoe het volgende aan. Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is (i) de meerwerkfactuur allereerst geen factuur maar een berekening. De berekening is niet aan [gedaagde 2] gericht en bevat onder meer geen KvK-nummer, geen factuurdatum en ook geen betalingstermijn. Hier vloeit volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dan ook geen betalingsverplichting voor hen uit voort en de vordering van [eiseres] is volgens hen ook niet opeisbaar. Indien deze berekening wel als factuur wordt aangemerkt, (ii) geldt de factuur van juni 2024 volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet als vervallen, omdat deze niet is gecrediteerd en de nieuwe factuur niet twee keer dezelfde kosten in rekening kan brengen.

5.8. De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk die is gesloten tussen [eiseres] als professionele partij en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als consument (niet handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Dit is een overeenkomst die is gesloten op afstand, omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] telefonisch akkoord zijn gegaan met de offerte.

5.9. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 november 2021 overwogen dat (1) de rechter in zaken met consumenten ambtshalve moet onderzoeken of aan bepaalde essentiële informatieplichten is voldaan en (2) dat de rechter een sanctie moet toepassen als sprake is van een voldoende ernstige schending van deze informatieplichten.[3]

5.10. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van een overeenkomst voor de constructie van een nieuw gebouw of een ingrijpende verbouwing van een bestaand gebouw.[4] [eiseres] heeft de schuur/stal van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verbouwd, maar deze verbouwing is niet vergelijkbaar met het bouwen van een nieuw gebouw zodat niet van een ingrijpende verbouwing kan worden gesproken.[5] De kantonrechter moet daarom toetsen of [eiseres] heeft voldaan aan de informatieplichten van artikel 6:230m BW. Daarvoor geldt dat het aan [eiseres] is om te stellen, en bij gemotiveerde betwisting door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te bewijzen, dat zij heeft voldaan aan deze informatieplichten (artikel 150 Rv).

5.11. [eiseres] heeft voldoende onderbouwd dat is voldaan aan deze essentiële (pre)contractuele informatieplichten. Het klopt dat [eiseres] informatie zoals het KvK-nummer en de betalingstermijn niet in de berekening van 6 september 2024 heeft opgenomen, maar deze berekening moet worden gezien in samenhang met de bijbehorende e-mail van de gemachtigde van [eiseres]. Dit samen is voldoende om de berekening als een factuur aan te merken. Dat de factuur van juni 2024 niet geldt als vervallen, hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onvoldoende gemotiveerd. Uit de e-mail die [naam] op 6 september 2024 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft verstuurd, volgt dat de eerdere factuur is vervallen. Bovendien is voor deze factuur ook geen sommatie verstuurd. De kantonrechter gaat daarom aan dit verweer voorbij.

De overeengekomen werkzaamheden, kostenverhogende omstandigheden en het meerwerk

5.12. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verder aangevoerd dat (iii) de overeengekomen werkzaamheden niet volledig zijn uitgevoerd door [eiseres]. Deze kosten willen zij verrekenen met een eventuele vordering van [eiseres]. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben daarnaast aangevoerd dat (iv) de kosten voor aanvulling en correcties op de offerte niet voor rekening van [gedaagde 1] en [eiseres] kunnen worden gebracht. In de aannemingsovereenkomst is een aannemingssom vermeldt van € 26.656,30 inclusief btw. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen dat dit een richtprijs is, omdat in de offerte staat vermeld dat er voor de kapconstructie een schatting plaatsvond en omdat prijswijzigingen waren voorbehouden. Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] mag de richtprijs met niet meer dan 10% worden overgeschreden (oftewel tot € 29.321,93 inclusief btw). Voor zover de kosten van de werkzaamheden met meer dan 10% van de richtprijs worden overschreden, blijven deze kosten voor rekening van [eiseres]. Tot slot is er volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (v) geen meerwerk overeengekomen anders dan het stucwerk gevelplint, 34 cm metselwerk, het ophogen van het metselwerk van de buitenmuren, het afvoeren van puin en sloophout en het lossen van staalplaten. [eiseres] heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging van het meerwerk.

5.13. De kantonrechter overweegt als volgt. De overeengekomen werkzaamheden zijn geoffreerd voor € 26.656,30 inclusief btw. [eiseres] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat dit een richtprijs is. In de offerte is een kostenraming gemaakt waarbinnen de werkzaamheden voldoende zijn gespecificeerd. Dat prijswijzigingen zijn voorbehouden, is ook logisch, omdat [eiseres] hierdoor onvoorziene prijswijzigingen voor de al overeengekomen werkzaamheden bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in rekening kan brengen. De kantonrechter oordeelt dat deze aannemingssom om die reden als een richtprijs moet worden opgevat.

5.14. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de factuur van € 31.496,30 inclusief btw betaald die [eiseres] aan hen heeft verstuurd voor het uitvoeren van de overeengekomen werkzaamheden. [eiseres] vordert nu betaling van de factuur van 6 september 2024. Hoewel [eiseres] aanvankelijk stelde dat deze factuur alleen meerwerk betrof, is ter zitting gebleken dat deze ook duurder uitgevallen punten van overeengekomen werk en kostenverhogende omstandigheden omvat. Dit betekent dat [eiseres] betaling vordert van 1) de overeengekomen werkzaamheden die duurder zijn uitgevallen, 2) kostenverhogende omstandigheden en 3) het meerwerk. De werkzaamheden die partijen zijn overeengekomen, vallen onder de richtprijs. [eiseres] mag deze richtprijs met niet meer dan 10% overschrijden.[6] Voor de overeengekomen werkzaamheden die duurder zijn uitgevallen (en dus boven de 10% uitkomen), geldt op grond van artikel 7:752 lid 2 BW dat [eiseres] deze werkzaamheden alleen mag doorberekenen als zij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zo tijdig mogelijk heeft gewaarschuwd voor de noodzaak van deze kostenverhoging zodat zij de gelegenheid kregen om de uit te voeren werkzaamheden te beperken of te vereenvoudigen. Daarnaast mag [eiseres] kostenverhogende omstandigheden bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in rekening brengen die na het sluiten van de overeenkomst opkomen, die niet aan [eiseres] kunnen worden toegerekend en waarmee [eiseres] ook geen rekening had hoeven te houden bij het bepalen van de prijs (artikel 7:753 lid 1 BW). Maar ook hiervoor geldt dat [eiseres] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moet hebben gewaarschuwd voor de noodzaak van een kostenverhoging.[7] Deze kosten vallen niet onder de richtprijs. Tot slot kan [eiseres] de kosten voor het meerwerk bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in rekening brengen, maar daarvoor moet zij wel stellen en, bij gemotiveerde betwisting door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bewijzen, dat sprake is van meerwerk, dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] opdracht hebben gegeven voor dit meerwerk en dat [eiseres] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tijdig heeft gewaarschuwd voor de noodzaak van de uit het meerwerk voortvloeiende prijsverhoging.[8] Ook deze kosten vallen niet onder de richtprijs.

5.15. De kantonrechter overweegt verder dat voor de drie hiervoor genoemde kostenposten geldt dat [eiseres] op grond van de informatieplichten aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] duidelijke en begrijpelijke informatie moet verstrekken over de prijs en als zij dit niet kan, moet zij duidelijke informatie geven over de manier waarop deze moet worden berekend.[9] De kantonrechter verwijst hiervoor ook naar overweging 5.9 en 5.10 van dit vonnis. Het is daarbij aan [eiseres] om te stellen, en bij gemotiveerde betwisting door [gedaagde 1] en [gedaagde 2], te bewijzen, dat zij heeft voldaan aan deze informatieplichten (artikel 150 Rv).

5.16. [eiseres] heeft de volgende werkzaamheden bij de factuur van 6 september 2024 in rekening gebracht die de kantonrechter hierna per post zal beoordelen:

Post 1 van € 5.167,30 exclusief btw (€ 4.386,00 + € 781,30)

5.17. [eiseres] stelt dat deze post ziet op overeengekomen werk dat duurder is uitgevallen. Deze werkzaamheden zijn verricht voor de verhoging van het metselwerk en de kapconstructie en het vervangen van de binnenmuren die in slechte staat waren. Volgens [eiseres] is er uiteindelijk 43m2 meer metselwerk gerealiseerd dan geoffreerd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dit gedeeltelijk. Volgens hen is er uiteindelijk 17m2 meer metselwerk gerealiseerd en materiaal gebruikt dan oorspronkelijk was overeengekomen.

5.18. De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erkennen dat er voor 17m2 meer metselwerk is gerealiseerd. Nu er 133m2 metselwerk geoffreerd was, geldt dat (afgerond) 12m2 onder de toegestane 10%-verhoging van de richtprijs valt en 5m2 als overeengekomen meerwerk heeft te gelden. Dit betekent dat, boven op het geoffreerde bedrag mèt 10%-verhoging, nog 5m2 extra in rekening gebracht mag worden. Dat is € 600,85 exclusief btw (= € 5.167,30 x 5 / 43). De kantonrechter wijst het overige deel van de vordering af. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aan de hand van een berekening uitgebreid toegelicht hoeveel werkzaamheden [eiseres] feitelijk heeft verricht in vergelijking met het geoffreerde werk. Die berekening is door [eiseres] niet gemotiveerd weersproken. Daarom heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat zij meer werkzaamheden heeft moeten verrichten dan door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is erkend.

Post 2 van € 1.900,00 exclusief btw

5.19. Partijen zijn het erover eens dat deze post overeengekomen meerwerk betreft voor de gevelplinten en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarvoor moeten betalen. Dit deel van de vordering is toewijsbaar.

Post 3 van € 500,00 exclusief btw

5.20. Partijen zijn het erover eens dat deze post overeengekomen meerwerk betreft voor het afvoeren van afval en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarvoor moeten betalen. Dit deel van de vordering is toewijsbaar.

Post 4 van € 246,00 exclusief btw

5.21. [eiseres] stelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten betalen voor het vervoeren van bouwmateriaal. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dit. Volgens hen is niet afgesproken dat [eiseres] bouwmateriaal zou vervoeren.

5.22. De kantonrechter overweegt als volgt. Ter zitting heeft [eiseres] toegelicht dat deze post ziet op het vervoeren van bouwmateriaal, maar het is niet duidelijk geworden op welke werkzaamheden deze post nu betrekking heeft en of partijen daarover hebben gesproken. De kantonrechter wijst dit deel van de vordering af, omdat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hier opdracht voor hebben gegeven en dat zij hen ook heeft gewaarschuwd voor een kostenverhoging.

Post 5 van € 26,00 exclusief btw

5.23. [eiseres] stelt dat deze post ziet op meerwerk dat is verricht voor het plaatsen van een balk als gevolg van het moeten verhogen van de buitenmuren. Ter zitting hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verklaard dat de buitenmuren verhoogd moesten worden en dat er een balk voor de opening moest komen. Partijen zijn het erover eens dat dit meerwerk betreft en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarvoor moeten betalen. Deze post is toewijsbaar.

Post 6 van € 164,00 exclusief btw

5.24. [eiseres] stelt dat deze post meerwerk betreft voor het lossen van de staalplaten waartoe [gedaagde 1] en [gedaagde 2] opdracht hebben gegeven. Deze omvat ook de kraankosten en de extra manuren die hiermee zijn gemoeid. Partijen zijn het erover eens dat deze post meerwerk betreft en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiseres] hiertoe opdracht hebben gegeven. Deze post is toewijsbaar.

Post 7 van € 4.160,00 exclusief btw

5.25. [eiseres] stelt dat zij extra manuren heeft moeten maken vanwege de werkzaamheden die zij bovenop de overeengekomen werkzaamheden heeft verricht. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dit en hebben daartoe onder meer aangevoerd dat zij hebben berekend hoeveel metselwerk er uiteindelijk is gerealiseerd. Die berekening hebben zij ter zitting overgelegd. De kantonrechter heeft [eiseres] ter zitting om een toelichting gevraagd, maar [eiseres] kon niet duidelijk maken op welke werkzaamheden deze post ziet. Voor zover [eiseres] aangeeft dat deze kosten te maken hebben met het extra metselwerk, kan de kantonrechter dit niet goed volgen omdat uit de berekening van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een beperkte overschrijding van het geoffreerde werk blijkt. Die overschrijding zit bovendien opgenomen in post 1. Dat maakt dat [eiseres] deze post onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft niet toegelicht op welke werkzaamheden deze post ziet, dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hiertoe opdracht hebben gegeven en dat [eiseres] hen heeft gewaarschuwd voor een kostenverhoging. Voor zover [eiseres] heeft bedoeld dat deze extra manuren in de verhoging van het dak door een meetfout zaten, is niet duidelijk geworden waarom dat bedrag naast de als meerwerk genoemde posten nog gevorderd moet worden. De kantonrechter wijst dit deel van de vordering om die reden af.

Post 8 van € 240,00 exclusief btw

5.26. [eiseres] stelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten betalen voor de verhoging van het uurtarief dat al was geoffreerd. [eiseres] heeft ter zitting gezegd dat dit bedrag al is afgesproken voordat de overeenkomst was overeengekomen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erkennen dat [eiseres] na het sluiten van de overeenkomst maar voor het starten van de werkzaamheden heeft gezegd dat het uurtarief met vier euro omhoog is gegaan. Zij erkennen dat zij hierover geïnformeerd zijn, maar ze dachten dat ze dit niet hoefden te betalen omdat dit volgens hen onder de richtprijs viel. Dit verweer slaagt niet, omdat kostenverhogende omstandigheden in rekening mogen worden gebracht als daarvoor is gewaarschuwd (artikel 7:753 BW). Bovendien zijn ook in de offerte ‘prijswijzigingen voorbehouden’. Dit betekent dat dit deel van de vordering toewijsbaar is.

Post 9 van € 320,00 exclusief btw (€ 160,00 + € 160,00)

5.27. [eiseres] stelt dat deze post ook een verhoging van het uurtarief betreft. Ook dit zijn kostenverhogende omstandigheden die [eiseres] in rekening mag brengen bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2], en deze post verhoudt zich ook tot de oorspronkelijke offerte (zie de post ‘schatting kapconstructie’. De kantonrechter verwijst hiervoor naar overweging 5.26. Deze post is in zoverre toewijsbaar.

Post 10 van € 2.080,00 exclusief btw

5.28. [eiseres] stelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten betalen voor de kosten voor onder meer het verplaatsen van de ramen. De ramen aan de kopgevel konden namelijk niet op dezelfde positie komen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dit en hebben ter zitting aangevoerd dat het raam volgens de tekeningen op precies dezelfde plek zit. Deze tekeningen hebben zij voor het sluiten van de overeenkomst aan [eiseres] gegeven, zodat [eiseres] bekend was met de maatvoering. [eiseres] voert aan dat deze tekening geen bouwtekening is en daarom ook niet bruikbaar was. De kantonrechter gaat aan de stelling van [eiseres] voorbij. [eiseres] is namelijk zelf verantwoordelijk voor de bruikbaarheid van de tekening (artikel 7:754 lid 1 BW). Als deze onvoldoende was, had zij dat tijdig moeten laten weten aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De kantonrechter wijst dit deel van de vordering om die reden af.

Post 11 van € 832,00 exclusief btw

5.29. [eiseres] stelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten betalen voor het verplaatsen en uitzagen van de deuren en het opnieuw metselen van de deuren. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erkennen dat er ten aanzien van één deur extra werkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter overweegt als volgt. Er zijn werkzaamheden voor twee deuren in rekening gebracht: één deur was overeengekomen werk en de andere deur niet. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben ten aanzien van één deur opdracht gegeven voor meerwerk. Partijen hebben niet toegelicht welke kosten voor welke deur zijn gemaakt. De kantonrechter zal deze post om die reden voor 50% (€ 416,00) toewijzen.

De tussenconclusie

5.30. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nog een bedrag van € 5.041,89[10] inclusief btw aan [eiseres] verschuldigd.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] mogen een beroep op verrekening doen

5.31. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen dat de geoffreerde werkzaamheden wel zijn overeengekomen, gefactureerd en door hen zijn betaald, maar dat deze werkzaamheden niet volledig zijn uitgevoerd. Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is het regelwerk aan de buitenmuren dat was overeengekomen voor € 3.121,80 inclusief btw, niet gerealiseerd. Daarnaast heeft [eiseres] een tussenmuur in de schuur niet gerealiseerd. Deze kosten willen zij verrekenen in het geval dat zij nog een bedrag aan [eiseres] moeten betalen.

5.32. De kantonrechter overweegt als volgt. [eiseres] heeft ter zitting erkend dat het regelwerk aan de buitenmuren ter hoogte van € 3.121,80 inclusief btw, werk is dat partijen zijn overeengekomen en is geoffreerd, maar niet is uitgevoerd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] mogen dit bedrag om die reden verrekenen met het bedrag dat zij nog aan [eiseres] moeten betalen. De kosten voor de tussenmuur in de schuur kunnen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet verrekenen, omdat zij hier onvoldoende informatie over hebben gegeven en dit verweer om die reden onvoldoende gemotiveerd is.

5.33. Vaststaat dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] al een bedrag van € 31.496,30 inclusief btw hebben betaald. [eiseres] heeft oorspronkelijk een bedrag van € 22.030,00 exclusief btw geoffreerd. Hier moeten de kosten voor het regelwerk aan de buitenmuren ter hoogte van € 2.580,00 exclusief btw in mindering op worden gebracht. Het resultaat van € 19.450,00[11], te vermeerderen met eerst 21% btw en vervolgens met 10%-marge is € 25.887,95 inclusief btw. Dit betekent dat [eiseres] in totaal maximaal een bedrag van € 25.887,95 inclusief btw heeft mogen factureren voor de geoffreerde werkzaamheden. Het meerwerk en de kostenverhogende omstandigheden daarbij opgeteld, mocht [eiseres] in totaal maximaal een bedrag van € 30.929,84[12] inclusief btw in rekening brengen. Aldus hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een bedrag van € 566,46[13] inclusief btw aan [eiseres] te veel betaald.

5.34. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben voor het teveel betaalde bedrag geen zelfstandige vordering willen instellen tegen [eiseres].

5.35. Gelet op het voorgaande, wijst de kantonrechter de vordering van [eiseres] af.

De wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten

5.36. [eiseres] vordert de wettelijke rente vanaf 10 april 2025 en de buitengerechtelijke incassokosten. Op dat moment hadden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de factuur van [eiseres] al betaald en een beroep op verrekening gedaan (bij e-mail van 23 juni 2024). Hierboven heeft de kantonrechter vastgesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veel hebben betaald. Aldus hebben zij terecht een beroep op verrekening gedaan. [eiseres] heeft daarom geen schade geleden door een te late betaling door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en had ook geen vordering meer die zij hoefde te incasseren. Om die reden is er geen grondslag voor de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter wijst deze vorderingen daarom af.

[eiseres] moet de proceskosten betalen

5.37. [eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van haarzelf en van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betalen. De proceskosten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden begroot op:

5.38. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6 De beslissing

De kantonrechter

6.1. wijst de vorderingen van [eiseres] af,

6.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 185,00, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

6.3. veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis zijn betaald.

Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2025.

Dit betekent dat [eiseres] de mogelijkheid wil krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877 en meer recent HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615.

HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.

Artikel 6:230h lid 2, onder g, BW.

Van een ingrijpende verbouwing is bijvoorbeeld wel sprake wanneer alleen de gevel van een oud gebouwd bewaard blijft. Zie overweging 26 van Richtlijn 2011/83/EU van 25 oktober 2011 (de Richtlijn consumentenrechten).

Artikel 7:752 lid 2 BW.

Artikel 7:753 lid 3 BW.

Artikel 7:755 BW.

HvJ EU 12 januari 2023, ECLI:EU:C:2023:14.

€ 600,85 + € 1.900,00 + € 500,00 + € 26,00 + 26,00 + € 164,00 + € 240,00 + € 320,00 + € 416,00 + 21% btw.

€ 22.030,00 exclusief btw - € 2.580,00 exclusief btw.

€ 25.887,95 inclusief btw + € 5.041,89 inclusief btw.

€ 31.496,30 inclusief btw - € 30.929,84 inclusief btw.


Voetnoten

Dit betekent dat [eiseres] de mogelijkheid wil krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877 en meer recent HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615.

HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.

Artikel 6:230h lid 2, onder g, BW.

Van een ingrijpende verbouwing is bijvoorbeeld wel sprake wanneer alleen de gevel van een oud gebouwd bewaard blijft. Zie overweging 26 van Richtlijn 2011/83/EU van 25 oktober 2011 (de Richtlijn consumentenrechten).

Artikel 7:752 lid 2 BW.

Artikel 7:753 lid 3 BW.

Artikel 7:755 BW.

HvJ EU 12 januari 2023, ECLI:EU:C:2023:14.

€ 600,85 + € 1.900,00 + € 500,00 + € 26,00 + 26,00 + € 164,00 + € 240,00 + € 320,00 + € 416,00 + 21% btw.

€ 22.030,00 exclusief btw - € 2.580,00 exclusief btw.

€ 25.887,95 inclusief btw + € 5.041,89 inclusief btw.

€ 31.496,30 inclusief btw - € 30.929,84 inclusief btw.