Uitspraak inhoud

Team Strafrecht

Meervoudige economische kamer

Zittingsplaats Zwolle

Parketnummer: 08/086961-25 (P) Datum vonnis: 11 augustus 2025

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] , ingeschreven aan de [adres 1] .

1 Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 juli 2025.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat namens verdachte door zijn raadsvrouw mr. L. Ibisevic, advocaat in Haarlem, naar voren is gebracht. Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen.

2 De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 20 oktober 2024 opzettelijk een grote hoeveelheid professioneel vuurwerk voorhanden heeft gehad en/of heeft opgeslagen.

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

hij op of omstreeks 20 oktober 2024, te Deventer, in ieder geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten

De tabellen, waarnaar in de tenlastelegging wordt verwezen, zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht en maken daarvan deel uit.

3 De bewijsmotivering

3.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlaste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

3.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich, overeenkomstig haar pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Primair heeft zij daartoe aangevoerd dat de politie onrechtmatig, namelijk zonder toestemming van verdachte en zonder schriftelijke machtiging, de woning van verdachte is binnengetreden. Eenmaal binnen hebben verbalisanten de woning zonder machtiging daartoe doorzocht, door achter een dichte deur op de eerste verdieping te kijken. Verdachte is daardoor in zijn belangen geschaad. Alle verkregen bewijsmiddelen dienen te worden beschouwd als “fruits of the poisonous tree”, zijn onrechtmatig verkregen en moeten daarom worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen wetenschap had van en geen beschikkingsmacht had over het vuurwerk in zijn woning, waardoor het ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard.

3.3 Het oordeel van de rechtbank

3.3.1 Feiten en omstandigheden

De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.[1]

Op 20 oktober 2024 begaven verbalisanten van de politie zich naar de woning aan de [adres 2] . Zij hadden een melding ontvangen dat de bewoner van de woning, verdachte, op de openbare weg voor zijn woning “doordraaide” en met twee messen liep te zwaaien.[2] Ter plaatste aangekomen, zagen de verbalisanten dat verdachte inmiddels door andere agenten onder controle werd gehouden. Toen zij uit hun dienstauto stapten, hoorden de verbalisanten één van de buurtbewoonsters tegen hen zeggen: “Er is meestal ook een vrouw en een klein kind in de woning aanwezig”.[3] Zij zijn daarop naar de woning van verdachte gelopen en zagen, door de openstaande voordeur, een roze kinderschoen in de hal van de woning staan.[4] De verbalisanten betraden vervolgens, zonder toestemming van verdachte en zonder schriftelijke machtiging, de woning van verdachte, omdat daarin mogelijk een of meer personen aanwezig waren die in gevaar waren en/of hulp nodig hadden.[5] Op de begane grond troffen de verbalisanten niemand aan. De verbalisanten verplaatsten zich vervolgens naar de eerste verdieping alwaar zij, achter een dichte deur, een grote ruimte aantroffen. In die ruimte waren geen personen aanwezig, maar stond wel een aantal (deels geopende) dozen met vuurwerk.[6] De verbalisanten hebben, toen hen duidelijk werd dat geen sprake was van een situatie waarin acute hulpverlening noodzakelijk was, de woning van verdachte verlaten.

Nadien werd een machtiging tot binnentreden ter inbeslagname van het in de woning aangetroffen vuurwerk aangevraagd en afgegeven.[7] Het in de woning van verdachte aangetroffen vuurwerk, een hoeveelheid met een gewicht van 663 kilogram, twee dozen knalvuurwerk en drie onbekende stukken vuurwerk, werd daarop in beslaggenomen.[8] Uit onderzoek is gebleken dat (deels) sprake was van professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, namelijk:

  • 2.995 stuks bangers;

  • 9.927 stuks overig professioneel vuurwerk;

  • 273 stuks shells;

  • 2 stuks geïmproviseerd vuurwerk;

  • meerdere stuks lont.[9]

3.3.2 Overwegingen en conclusies

3.3.2.1 Is sprake van vormverzuimen?

Binnentreden van de woning van verdachte

Op grond van artikel 2, lid 1, van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) is voor het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist. Artikel 2, lid 3 Awbi bepaalt echter dat een dergelijke machtiging niet vereist is, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen de woning terstond moet worden betreden.

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in het onderhavige geval sprake was van een situatie zoals bedoeld in artikel 2, lid 3 Awbi. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake was. Zij overweegt daartoe het volgende.

De verbalisanten gingen ter plaatse vanwege een melding dat verdachte verward gedrag vertoonde en met twee messen liep te zwaaien op de straat voor zijn woning. Verdachte moest ter plekke door collega’s van de verbalisanten onder controle gehouden worden. Uit de mededeling van de buurtbewoonster hebben de verbalisanten afgeleid dat er mogelijk een vrouw en een kind in de woning aanwezig waren. De voordeur van de woning stond open en door die open deur was een kinderschoen te zien, hetgeen de verbalisanten sterkte in hun overtuiging dat er mogelijk een vrouw en/of een kind in de woning van verdachte aanwezig waren. Het was op dat moment niet duidelijk wat zich eerder in de woning van verdachte had afgespeeld. Het was een reële mogelijkheid dat zich in de woning een of meerdere personen bevonden, die acuut hulp nodig hadden. Dat dit uiteindelijk niet het geval was, doet aan die mogelijkheid niets af.

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verbalisanten onder de gegeven omstandigheden de woning van verdachte mochten betreden, zonder de daartoe vereiste schriftelijke machtiging af te wachten.

Geen doorzoeking

Eenmaal in de woning van verdachte, waar de verbalisanten op zoek waren naar een vrouw en een kind die mogelijk in nood waren, betraden zij een grote ruimte op de eerste verdieping van de woning. Daar zagen zij de (deels geopende) dozen met vuurwerk staan. Om in die ruimte te kunnen komen, moesten verbalisanten een deur openen. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verbalisanten, door die deur te openen, de woning van verdachte hebben doorzocht, terwijl zij daartoe niet gemachtigd waren.

Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het openen van een deur niet betekent dat de verbalisanten de woning van verdachte hebben doorzocht. Zij overweegt daartoe dat degene die bevoegd is de woning zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, zich de toegang tot en de doorgang tot enig vertrek in de woning kan verschaffen, voorzover het doel van het binnentreden dit redelijkerwijs vereist. Daaronder valt ook het openen of zelfs forceren van de (tussen)deur van een vertrek (vgl. HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AH9998).

Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verbalisanten de deur naar de grote ruimte op de eerste verdieping mochten openen en dat daarmee geen sprake was van doorzoeking van de woning. Het doel van het binnentreden van de woning vereiste immers dat zij achter die deur keken, omdat zij tot dan toe geen (hulpbehoevende) vrouw en kind in de woning hadden aangetroffen, terwijl zij het redelijke vermoeden konden hebben dat die in de woning aanwezig waren.

Tussenconclusie

Nu geen sprake was van onrechtmatig binnentreden van de woning noch van doorzoeking van de woning, worden de in de woning verkregen bewijsmiddelen niet uitgesloten van het bewijs en kunnen zij voor het bewijs gebezigd worden.

3.3.2.2 Bewezenverklaring voorhanden hebben en opslaan

Beschikkingsmacht en wetenschap

Het in de woning van verdachte aangetroffen vuurwerk bleek, na onderzoek, een grote hoeveelheid professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te zijn. De vraag die door de rechtbank beantwoord dient te worden, is of verdachte beschikkingsmacht had over het vuurwerk en of hij daarvan wetenschap had. De rechtbank overweegt daarover het volgende.

Vaststaat dat het vuurwerk werd aangetroffen in de woning van verdachte en dat hij de enige (vaste) bewoner van die woning was. De rechtbank is, gelet daarop, van oordeel dat verdachte de feitelijke beschikkingsmacht heeft gehad over het vuurwerk dat zich in zijn woning bevond.

Bij de vraag of de verdachte wetenschap had van het vuurwerk in zijn woning neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Als uitgangspunt geldt dat de bewoner van een woning weet wat zich in zijn woning bevindt. Daar komt bij dat het ging om een enorme hoeveelheid vuurwerk en dat het vuurwerk bij het openen van de deur van een slaapkamer op de eerste verdieping direct zichtbaar was. Er stonden dozen vol vuurwerk, waarvan een deel geopend was. Naar het oordeel van de rechtbank kan het, gelet op de omstandigheden waaronder het vuurwerk werd aangetroffen, niet anders dan dat verdachte wetenschap had van het in zijn woning aanwezige vuurwerk.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zowel wetenschap had van, als beschikkingsmacht had over het in zijn woning aangetroffen vuurwerk. Het verweer van de raadsvrouw, dat onbekend gebleven personen mogelijk gebruik of misbruik hebben gemaakt van verdachte, vindt geen steun in het procesdossier en is ook ter terechtzitting niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt dit verweer.

Opzet

Bij economische delicten gaat het om kleurloos opzet. Daarom is het niet van belang of verdachte al dan niet wist dat het voorhanden hebben en opslaan van het aangetroffen vuurwerk niet was toegestaan. Het gaat erom dat verdachte opzet heeft gehad op de gedraging (de opslag en het voorhanden hebben) en dat is hiervoor door de rechtbank vastgesteld.

Conclusie

Verdachte heeft, gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, opzet gehad op het voorhanden hebben en het opslaan van een grote hoeveelheid professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik.

3.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 20 oktober 2024, te Deventer, opzettelijk, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten

voorhanden heeft gehad en opgeslagen.

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer in samenhang met artikel 1.2.2 lid 1 van het Vuurwerkbesluit en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet economische delicten Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:

het misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.

5 De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6 De op te leggen straf of maatregel

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden wordt opgelegd.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft veel te verliezen, waaronder zijn uitkering en de omgang met zijn kinderen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal contraproductief werken en uiteindelijk enkel negatieve gevolgen hebben voor zowel verdachte als de samenleving.

6.3 De gronden voor een straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.

De aard en ernst van de feiten

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben en opslaan van een grote hoeveelheid professioneel vuurwerk, met een netto explosieve massa van ten minste 119,42 kilogram. Het voorhanden hebben en/of opslaan van een dergelijk grote massa is zeer gevaarlijk. Het vuurwerk kan massa-explosief reageren. Dit betekent dat indien één exemplaar in een partij, waarin de artikelen tegen elkaar aanliggen, tot ontbranding komt en explodeert, de kans bestaat dat de hele partij sympathisch mee-explodeert. Het gebied rondom zo een explosie waarbinnen als gevolg van die explosie kans op letsel en materiële schade bestaat, wordt daarmee vergroot. Verdachte heeft daarmee niet alleen zichzelf, maar ook zijn (woon)omgeving aan grote risico’s blootgesteld. Dat neemt de rechtbank hem zeer kwalijk.

De persoon van verdachte

De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 18 april 2025. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Wel is zichtbaar dat sprake is van een geschiedenis van verbale en fysieke agressie.

De rechtbank heeft ook gelet op het advies van Reclassering Nederland. In het reclasseringsrapport van 24 juni 2025 is te lezen dat sprake is van instabiliteit op vele leefgebieden. De reclassering ziet daarbij de financiën, het sociale netwerk en de houding van verdachte als directe delictgerelateerde risico factoren en merkt zijn middelengebruik en huisvesting aan als mogelijke indirecte delictgerelateerde risicofactoren. Het ontbreekt verdachte voorts aan een zinvolle dagbesteding. Verdachte heeft zijn woning, als gevolg van het onderhavige feit, moeten verlaten en verblijft sindsdien bij een nachtopvang. Ondanks het verwarde gedrag, dat hij liet zien voorafgaand aan zijn aanhouding, heeft het Team Bijzondere Zorg van de gemeente geen signalen van psychische problematiek geconstateerd. Verdachte zelf ontkent ook te maken te hebben psychische problematiek en dat geldt eveneens voor verslavingsproblematiek. De reclassering ziet echter aanwijzingen voor jarenlang harddrugsgebruik. Verdachte bagatelliseert voorts zijn delictgedrag. De reclassering constateert, gelet op de houding van verdachte, dat slechts beperkt sprake is van zelfinzicht. Verdachte zegt medewerking te willen verlenen aan eventuele reclasseringsinterventies, maar referenten lieten weten dat hij voornamelijk open zou staan voor praktische hulp en geen wens tot gedragsverandering heeft. De reclassering stelt, gelet op het bovenstaande en gelet op het weinig stuurbare gedrag dat verdachte liet zien in gesprek met de reclassering, vast dat bij verdachte geen sprake is van intrinsieke motivatie tot gedragsverandering. Hij lijkt slechts gericht op het voorkomen van een gevangenisstraf. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog, maar adviseert desondanks een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Er worden geen mogelijkheden gezien om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.

De op te leggen straf

De rechtbank is van oordeel dat het, vanwege de aard en de ernst van het gepleegde feit en rekening houdend met straffen die rechters in soortgelijke strafzaken opleggen, in de rede ligt om over te gaan tot oplegging van een gevangenisstraf. Zij acht, alles overwegend, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

6.4 De in beslag genomen voorwerpen

De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de op de beslaglijst van 18 april 2025 vermelde voorwerpen moeten worden onttrokken aan het verkeer.

De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over het beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst van 18 april 2025 vermelde voorwerpen, te weten twee stuks vuurwerk en 663 kilogram vuurwerk, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het feit is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

7 De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

8 De beslissing

De rechtbank:

bewezenverklaring

  • verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;

  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;

  • verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

het misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;

strafbaarheid verdachte

  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;

straf

  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;

  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

de in beslag genomen voorwerpen

  • verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten de op de beslaglijst van 18 april 2025 genoemde voorwerpen onder de nummers 1 en 2.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Pouw, voorzitter, mr. H. Stam en mr. F.M.A. ‘t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Leyendijk, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2025.

Buiten staat Mr. ‘t Hart is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024494772 van 21 februari 2025. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

Het proces-verbaal van bevindingen van 21 oktober 2024, pagina 4, tweede alinea.

Het proces-verbaal van bevindingen van 21 oktober 2024, pagina 4, derde alinea, laatste zin.

Het proces-verbaal van bevindingen van 21 oktober 2024, pagina 4, vierde alinea.

Het proces-verbaal van binnentreden van 21 oktober 2024, pagina 17, zesde alinea, tweede zin.

Het proces-verbaal van bevindingen van 21 oktober 2024, pagina 4, vijfde alinea, fotobijlage pagina’s 6 tot en met 14.

De machtiging tot het binnentreden in een woning van 20 oktober 2024, pagina’s 15 en 16.

Het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming, losbladig, geregistreerd onder nummer PL0600-2024494377-8, pagina 8 en het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming, losbladig, geregistreerd onder nummer PL0600-2024494377-9, pagina 8.

Het proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk van 3 februari 2025, pagina 56 en bijlage 1 tot en met 16, pagina’s 59 t/m 114.


Voetnoten

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024494772 van 21 februari 2025. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

Het proces-verbaal van bevindingen van 21 oktober 2024, pagina 4, tweede alinea.

Het proces-verbaal van bevindingen van 21 oktober 2024, pagina 4, derde alinea, laatste zin.

Het proces-verbaal van bevindingen van 21 oktober 2024, pagina 4, vierde alinea.

Het proces-verbaal van binnentreden van 21 oktober 2024, pagina 17, zesde alinea, tweede zin.

Het proces-verbaal van bevindingen van 21 oktober 2024, pagina 4, vijfde alinea, fotobijlage pagina’s 6 tot en met 14.

De machtiging tot het binnentreden in een woning van 20 oktober 2024, pagina’s 15 en 16.

Het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming, losbladig, geregistreerd onder nummer PL0600-2024494377-8, pagina 8 en het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming, losbladig, geregistreerd onder nummer PL0600-2024494377-9, pagina 8.

Het proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk van 3 februari 2025, pagina 56 en bijlage 1 tot en met 16, pagina’s 59 t/m 114.