ECLI:NL:RBOVE:2025:4931 - Rechtbank Overijssel - 24 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2273
(gemachtigde: mr. A.L. Looijenga),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder (het UWV) (gemachtigde: W. Prins).
Procesverloop
2.1. Met het besluit van 14 december 2022 heeft het UWV geweigerd om aan eiser vanaf 2 januari 2023 een WIA-uitkering toe te kennen. Met het bestreden besluit van 2 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dit besluit gebleven.
2.2. Eiser heeft tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3. De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV. Nadat het onderzoek ter zitting is gesloten, heeft de rechtbank het onderzoek heropend.
2.4. De rechtbank heeft bedrijfs- en verzekeringsarts H. Hullen (hierna: Hullen) benoemd als deskundige en eiser door hem laten onderzoeken. Hullen heeft gerapporteerd op 28 december 2024.
2.5. Eiser heeft daarop gevraagd hem de gelegenheid te geven om zelf een deskundige in te schakelen. De rechtbank heeft dit verzoek niet gehonoreerd.
2.6. Partijen hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid te reageren op het rapport van Hullen.
2.7. De rechtbank heeft partijen vervolgens de gelegenheid gegeven om te laten weten of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Eiser heeft gemeld dat hij hiervan geen gebruik wil maken en het UWV heeft niet gereageerd.
2.8. Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
Feiten
3. Eiser is vanaf 1 juli 2011 bij [bedrijf] B.V. werkzaam geweest als monteur zonweringen en overkappingen voor gemiddeld 38,16 uur per week. Eiser heeft zich op
4 januari 2021 ziek gemeld. Eiser heeft op 16 september 2022 een WIA-uitkering aangevraagd. Dit heeft geleid tot de besluitvorming, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Standpunten van partijen
Standpunt UWV
4. Het UWV heeft geweigerd om aan eiser vanaf 2 januari 2023 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij volgens het UWV minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft een verzekeringsarts een functionele mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld, waarin de beperkingen van eiser zijn vastgelegd. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze FML gewijzigd. Daarnaast heeft arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden en heeft de arbeidsdeskundige drie functies geselecteerd die eiser met zijn beperkingen kan uitvoeren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat eiser deze functies ook met de beperkingen in de gewijzigde FML nog kan vervullen. Met het loon dat eiser met de middelste van die drie functies kan verdienen, zou hij 30,37% minder ontvangen dan hij had voordat hij ziek werd, zodat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Standpunt eiser
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet kan werken. Volgens hem beperken zijn gezondheidsklachten hem veel meer dan het UWV heeft aangenomen. Naast de restklachten na het doormaken van het hartinfarct wordt eiser vooral ‘lamgelegd’ door het chronisch vermoeidheidssyndroom.
5.1. Vanuit energetisch oogpunt is volgens eiser in ieder geval een urenbeperking nodig. Eiser heeft al drie keer een hartrevalidatietraject doorlopen om zijn conditie te verbeteren. Toch is de vermoeidheid nog steeds erg groot. Meer dan 16 tot 18 minuten beweeglijkheid per dag is niet mogelijk. Voor en na een afspraak moet eiser slapen en het duurt ongeveer 1,5 week voordat hij weer hersteld is.
5.2. Door de grote vermoeidheid zijn prikkels en geuren voor eiser al snel te veel. Eiser kan veel dingen, zoals drukte op tv of te veel geluiden niet meer aan. Ook de spraak is minder geworden. Eiser slikt woorden in en kan soms moeilijk uit zijn woorden komen. Daarnaast kan eiser moeilijk dingen onthouden. Eiser vindt dat hij is aangewezen op een voorspelbare werksituatie en dat hij beperkt is in het hanteren van conflicten en het contact met klanten, patiënten of hulpbehoevenden.
5.3. Eiser heeft zijn standpunt onderbouwd met een brief van 19 januari 2024 van behandelend sportarts dr. [naam 1] en een brief van 2 februari 2024 van de behandelend fysiotherapeut [naam 2].
5.4. Eiser verzoekt de rechtbank eventueel een deskundige te benoemen.
5.5. Doordat het UWV de beperkingen van eiser heeft onderschat, vindt hij dat ook de geduide functies niet passend zijn voor hem.
5.6. Eiser stelt ook dat hij niet voldoet aan de gestelde opleidingseisen.
Verweer UWV
6. In zijn verweer heeft het UWV zijn standpunt gehandhaafd. Het UWV heeft dit gebaseerd op een nader rapport van 25 maart 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Overwegingen van de rechtbank
7. De rechtbank moet beoordelen of het UWV eiser terecht minder dan 35% arbeidsongeschikt heeft geacht.
Verzekeringsgeneeskundig onderzoek
8.1. De rechtbank heeft aanleiding gezien om Hullen als deskundige in te schakelen. Hullen heeft op 28 december 2024 gerapporteerd. Uit het rapport blijkt dat Hullen zich kan vinden in de FML van 21 september 2023, waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het UWV de belastbaarheid van eiser op de datum in geding, 2 januari 2023, heeft vastgelegd.
8.2. Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de motivering van de deskundige overtuigend is. Deze situatie doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank voor.
8.3. Hullen heeft een voldoende zorgvuldig onderzoek verricht. Hij heeft het dossier van eiser bestudeerd en hij heeft tijdens een huisbezoek met eiser gesproken en hem geobserveerd. De vrouw van eiser was daarbij aanwezig. Hullen heeft alle medische informatie in het dossier bij zijn beoordeling betrokken. Dat tijdens dit huisbezoek op 6 november 2024 geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en geen testen zijn gedaan maakt het onderzoek niet onzorgvuldig. Het gaat immers om de situatie van eiser op de datum in geding, 2 januari 2023. Met de medische gegevens in het dossier, waaronder die van de sportarts, aangevuld met zijn bevindingen tijdens het huisbezoek heeft Hullen voldoende informatie over de gezondheidstoestand van eiser op die datum. Verder is de rechtbank van oordeel dat Hullen zijn conclusies inzichtelijk en navolgbaar heeft gemotiveerd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om eiser nu nog de gelegenheid te geven om zelf een deskundige in te schakelen. Het komt de rechtbank voor dat eiser daar vanaf de indiening van het beroepschrift genoeg tijd voor heeft gehad. De rechtbank acht het in strijd met een goede procesorde om in dit stadium nog met een eigen deskundigenrapport te komen.
8.4. Hullen is het met de verzekeringsarts bezwaar en beroep eens dat bij eiser sprake is van de diagnoses: chronisch vermoeidheidssyndroom, status na hartinfarct met goede linker ventrikelfunctie (vermoedelijk met component microvasculaire disfunctie), rugpijn (aspecifiek chronisch), status na verwijderen poliepen dikke darm, dyslexie (anamnestisch) en brildragend (voor ver weg). De klachten van eiser wijken af van wat bij deze aandoeningen verwacht kan worden. Volgens Hullen worden de klachten van eiser en de beperkingen die hij ondervindt voor een belangrijk deel verklaard door deconditionering met inactiviteit. Hullen wijst erop dat de behandelend sportarts van eiser dit onderschrijft. De mate van beperkingen die eiser presenteert past daarmee niet bij zijn aandoeningen. Daarmee is geen sprake van gevolgen van ziekte of gebrek, maar zijn de beperkingen vooral gedragsmatig bepaald. Hullen neemt voor eiser beperkingen aan die zo goed als volledig overeenkomen met de FML, die de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor hem heeft vastgesteld.
8.5. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een FML van 21 september 2023 vastgesteld. In deze FML zijn beperkingen opgenomen voor persoonlijk functioneren (rubriek 1), sociaal functioneren (rubriek 2), fysieke omgevingseisen (rubriek 3), dynamische handelingen (rubriek 4) en statische houdingen (rubriek 5). Voor werktijden (rubriek 6) geldt dat eiser maximaal ongeveer 8 uur per dag en maximaal ongeveer 40 uur per week kan werken.
8.6. De rechtbank volgt de bevindingen van Hullen en is daarom van oordeel dat de beperkingen van eiser op de datum in geding in deze FML juist zijn vastgesteld.
Arbeidskundig onderzoek
9.1. Uit het rapport van 26 september 2023 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat voor eiser de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), productiemedewerker textiel (SBC-code 272043) en medewerker intern transport (SBC-code 11120) zijn geselecteerd. Aanvullend zijn nog de functies wikkelaar (SBC-code 267053) en textielproductenmaker (SBC-code 111160) geduid. Uitgaande van de FML van 21 september 2023 is het aannemelijk dat eiser in staat is om deze aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 september 2023 is naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom deze functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van eiser op de datum in geding, 2 januari 2023.
9.2. Eiser stelt dat hij niet aan de in de functies gestelde opleidingseis voldoet, omdat hij nauwelijks VMBO-onderwijs heeft gevolgd.
9.3. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst van 26 september 2023 blijkt dat voor de geselecteerde functies productiemedewerker textiel (SBC-code 272043) en wikkelaar (SBC-code 267053) als opleidingseis enkele jaren VMBO wordt gesteld. In het arbeidskundig rapport van 14 december 2022 is vermeld dat eiser de basisschool heeft doorlopen en op zijn 14e jaar vrijstelling van de schoolplicht heeft gekregen na enkele jaren VMBO. Eiser heeft hierbij gemeld dat hij nauwelijks op school aanwezig is geweest.
9.4. De rechtbank is van oordeel dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser aan de gestelde opleidingseis voldoet. Dat uit het arbeidsverleden blijkt dat eiser op VMBO-niveau heeft gefunctioneerd en dat hij voor zijn functie als monteur technisch inzicht nodig had, is hiervoor onvoldoende. Eiser stelt terecht dat het voldoen aan een opleidingseis niet gelijk kan worden gesteld met een opleidingsniveau. In zijn rechtspraak heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) aanvaard dat aan een gestelde opleidingseis kan worden voldaan door een combinatie van opleiding en werkervaring.
9.5. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep op dit punt gegrond is.
Conclusie en gevolgen
10.1. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
10.2. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor vier weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
10.3. Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder is niet gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit van 2 oktober 2023;
-
draagt het UWV op binnen vier weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-
bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
-
veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zie bijvoorbeeld CRvB 20 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863 en CRvB 9 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1442.