ECLI:NL:RBOBR:2025:6250 - Rechtbank Oost-Brabant - 9 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch Strafrecht
Parketnummer: 01-394005-24
Datum uitspraak: 9 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1992, wonende te [adres] , thans gedetineerd te: P.I. Sittard.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 mei 2025. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 25 september 2025 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht.
Aan verdachte is, na wijziging, ten laste gelegd dat:
Feit 1 primair hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 15 juli 2024 tot en met 25 september 2024 te Bergen (Limburg) en/of Eindhoven, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer] , heeft gedwongen tot de afgifte van EURO 9250,-, in elk geval een hoeveelheid geld, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n), door, meermalen, althans eenmaal:
- die [slachtoffer] te dwingen geld van haar rekening te pinnen en (vervolgens)
- deze geldbedragen aan hem, verdachte, te overhandigen in een afgelegen bosgebied en
- aan die [slachtoffer] berichten te doen toekomen welke afkomstig zouden zijn van vrienden van verdachte waarin stond dat verdachte door die vrienden mishandeld en/of bedreigd zou worden, dan wel dit tegen die [slachtoffer] te zeggen en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat die vrienden vuurwerk in zijn brievenbus hadden gegooid ten gevolge waarvan brand was gesticht in zijn, verdachtes, woning waardoor hij, verdachte alles kwijt zou zijn en
- naar die [slachtoffer] berichten te sturen waarin stond dat zij zou worden gemarteld en gedood indien zij niet overging tot de afgifte van geld of de politie in zou schakelen en
- die [slachtoffer] te dwingen tot orale seks en dit te filmen, in elk geval vast te leggen, waarbij hij, verdachte dreigde dit door te sturen naar zijn vrienden en op andere wijze te verspreiden.
Feit 1 subsidiair hij, in omstreeks de periode van 15 juli 2024 tot en met 25 september 2024 te Bergen (Limburg) en/of Eindhoven, in elk geval in Nederland, een ander, te weten: [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of een of meer derden, te weten naam wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het afgeven aan hem, verdachte, van EURO 9250,-, in elk geval een hoeveelheid geld, door, meermalen, althans eenmaal:
- die [slachtoffer] te dwingen geld van haar rekening te pinnen en (vervolgens)
- deze geldbedragen aan hem, verdachte, te overhandigen in een afgelegen bosgebied en
- aan die [slachtoffer] berichten te doen toekomen welke afkomstig zouden zijn van vrienden van verdachte waarin stond dat verdachte door die vrienden mishandeld en/of bedreigd zou worden, dan wel dit tegen die [slachtoffer] te zeggen en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat die vrienden vuurwerk in zijn brievenbus hadden gegooid ten gevolge waarvan brand was gesticht in zijn, verdachtes, woning waardoor hij, verdachte alles kwijt zou zijn en
- naar die [slachtoffer] berichten te sturen waarin stond dat zij zou worden gemarteld en gedood indien zij niet overging tot de afgifte van geld of de politie in zou schakelen en
- die [slachtoffer] te dwingen tot orale seks en dit te filmen, in elk geval vast te leggen waarbij hij, verdachte dreigde dit door te sturen naar zijn vrienden en op andere wijze te verspreiden.
Feit 2 hij, op of omstreeks 25 september 2024 te Eindhoven. met een persoon, te weten: [slachtoffer] , een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- het brengen en houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] , terwijl hij , verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak, en welke opzetverkrachting werd voorafgaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging, door:
- die [slachtoffer] meerdere keren te dwingen tot de afgifte van geldbedragen en
- naar die [slachtoffer] berichten te sturen waarin stond dat zij zou worden gemarteld en gedood indien zij niet overging tot de afgifte van geld, de seksuele handelingen of als zij de politie in zou schakelen, dan wel dit tegen die [slachtoffer] te zeggen en
- die [slachtoffer] te dwingen naar een (afgelegen) locatie te komen en
- aan die [slachtoffer] een bericht te sturen waarin stond dat zij haar shirt en BH uit moest doen, hem geld moest geven en moest pijpen en- genoemde seksuele handelingen te filmen, in elk geval vast te leggen en te dreigen dit te verspreiden.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie acht het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder feit 1 primair ten laste gelegde afpersing. De raadsvrouw heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de belastende verklaringen van aangeefster over de afpersing niet ondersteund worden door ander, van die verklaringen onafhankelijk bewijs. De berichten waarnaar door aangeefster wordt verwezen ontbreken in het dossier. Dat de officier van justitie verdachte niet gelooft in zijn ontkenning en de verklaring van aangeefster geloofwaardig vindt, levert geen ondersteunend bewijs op voor de verklaring van aangeefster. Van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw partiële vrijspraak bepleit.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omdat zij – kort gezegd – van oordeel is dat voorwaardelijk opzet op de verkrachting kan worden bewezen, met uitzondering van de onderdelen van de tenlastelegging die zien op berichten die verdachte naar het slachtoffer zou hebben gestuurd waarin stond dat zij zou worden gemarteld en gedood. Hiervoor bevat het dossier onvoldoende bewijs.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 september 2025, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Ik heb in de tenlastegelegde periode contact gehad met [slachtoffer] . Het doel daarvan was seksueel contact. Ik heb haar om geld gevraagd in verband met mijn gokverslaving. Ik heb in totaal € 9.250,- van haar gekregen en opgenomen. Ik heb gedreigd om een seksfilmpje dat ik van haar had gemaakt te verspreiden zodat zij mij geld zou blijven geven. Ik heb haar twee keer gefilmd. De seksuele handelingen richtten zich op mijn behoeften, niet op die van haar. Als zij niet expliciet zei dat ze iets niet wilde dan ging ik ervan uit dat het goed zou zijn. Toch voelde ik de noodzaak om haar onder druk te zetten.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 16 oktober 2025 2024, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
[verdachte] [de rechtbank begrijpt: verdachte] vroeg aan mij of ik een foto wilde maken van mijn spaarrekening. Hoeveel ik erop had staan. Op dat moment had ik € 22.000,- euro op de spaarrekening staan. Ik verstuurde de foto naar [verdachte] . Ik las dat [verdachte] stuurde dat ik veel op mijn rekening had staan. Dat ik wel wat geld aan hem kon geven. Toen ik dat las gaf ik duidelijk aan dat ik geen geld aan hem wilde geven. Hij zei tegen mij dat ik € 1.000.- euro contant moest geven. Hij zei toen dat we zouden afspreken in Bergen (Limburg), in een afgelegen bos. Dit was een bos waar niemand kwam. Ik weet nog dat deze afspraak in de middag was, maar de exacte locatie weet ik op dit moment niet meer.
Toen ik aankwam rijden bij het bos parkeerde ik mijn auto. Ik moest een klein stukje het bos in lopen en daar kwam ik [verdachte] tegen. Ik gaf toen de € 1.000,- euro aan [verdachte] .
In berichten las ik dat de vrienden van [verdachte] weer geld nodig hadden en dat ik geld aan [verdachte] moest geven. Ik gaf toen aan dat ik dat niet wilde. Ik las dat [verdachte] stuurde dat hij een mes op zijn keel had gekregen van zijn vrienden, omdat hij dan niet deed wat zijn vrienden vroegen. Ook zei hij dat zijn vrienden vuurwerk in zijn brievenbus had gegooid en hierdoor zijn huis in de fik was gegaan. Hierdoor zou hij alles kwijt zijn. Hij vroeg of ik hem dan wilde helpen met geld, zodat hij kon eten. Ik vond het toen zielig voor hem. Vervolgens ben ik weer naar Bergen (Limburg) gereden. Ik zag dat [verdachte] deze keer weer te voet was. Ik overhandigde [verdachte] toen wederom € 1.000 euro,- contant.
Een week erna kwam [verdachte] weer met hetzelfde verhaal. Ik las dat [verdachte] toen stuurde dat ik hem moest helpen anders zou ik het wel weten. Toen ik dit las voelde ik mij ontzettend bang. Ik las dat [verdachte] stuurde dat ze hier aan de deur kwamen en dat ze mij gingen martelen als ik het geld niet snel zou komen brengen. Ik stond op dat moment doodsangsten uit. Ik voelde mij hier heel erg door bedreigd. Hij kwam weer met hetzelfde verhaal dat hij onder druk werd gezet, vastgebonden werd en geslagen werd door zijn vrienden en of ik hem kon helpen. Ik heb toen weer € 1.000,- euro gepind. Ik ben toen weer naar Bergen (Limburg) gereden, naar dezelfde locatie. [verdachte] was toen weer te voet en heeft het geld aangenomen.
Vervolgens kreeg ik weer dezelfde berichten dat hij geld nodig had. Ik moest toen weer naar Park Forum komen. Hij was toen weer met de vrachtwagen. Ik heb toen weer € 1.000,- euro moeten geven. Hij zei dat hij meteen weg moest, dus ik moest het geld op de bijrijdersstoel leggen.
Een tijd later kreeg ik weer berichten, weer hetzelfde verhaal. [verdachte] stuurde mij weer de locatie, zei dat ik het geld moest geven en dan weer moest gaan. Toen moest ik weer naar Park Forum komen. Ik moest toen weer € 2.000,- euro gegeven. Ik moest toen instappen in de vrachtwagen. Ik gaf toen de € 2.000,- euro aan [verdachte] . Ik moest toen zedelijke handelingen verrichten.
Daarna begon het weer. Dit keer zei hij dat ik naar Park Forum in Eindhoven moest komen. Via snapchat stuurde hij de locatie door waar ik naartoe moest komen. Ik ben hier toen naartoe gereden. [verdachte] stond met de vrachtwagen op een paralelweg. Ik zag dat hij in een vrachtwagen zat, ik zag dat deze vrachtwagen rood met geel was. Ik zag dat er een opdruk opstond van het bedrijf [naam bedrijf] Hij zei dat het daar niet zo druk was en we daarom daar moesten afspreken. Ik heb toen achter hem geparkeerd en ben met het geld naar de vrachtwagen toegelopen. Ik ben toen in de cabine ingestapt en heb daar het geld gegeven, € 1.000,- euro, daarna ben ik weer gegaan. Ik weet nog dat dit op 19 september 2024 was.
Op 25 september 2024 kreeg ik weer een bericht op snapchat. Ik moest toen € 1.000,- euro van hem pinnen. Ik zag dat hij toen een filmpje van mij maakte, dat ik dit geld gaf. Ik hoorde dat hij toen zei dat ik moest zeggen: "Ik ga dit tegen niemand zeggen." Hij zei dat hij het filmpje naar zijn vrienden zou sturen. Daarna zei hij tegen mij dat ik seksuele handelingen moest verrichten. Dit heeft hij ook gefilmd en hij zei dat hij dit zou doorsturen naar zijn vrienden.
In totaal heb ik dus 9250 euro aan [verdachte] moeten geven. Ik wilde dit geld niet aan hem geven maar ik voelde mij zo erg onder druk gezet, dat ik het wel moest afgeven.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 22 oktober 2025 2024, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
V: Je verklaarde dat het op 25 september 2024 is gebeurd. Hoe laat was het toen het gebeurde? A: Dat was in de ochtend. Ik moest naar Parkforum [in Eindhoven] en daar was hij met zijn vrachtwagen.
V: Vertel eens alles over wat er gebeurde op 25 september 2024.
A: Ik moest het geld daarheen brengen. Ik moest in zijn cabine komen zitten. Ik moest het geld aan hem geven en dat is ook gefilmd dat ik het aan hem gaf. Toen moest ik hem pijpen, ik heb gezegd dat ik dat niet wilde. Maar ik moest hem pijpen en dat moest ook op het filmpje komen te staan want dat zou hij naar zijn vrienden sturen.
A: Ik stond er al, hij kwam aanrijden en stuurde mij hoe ik het moest doen. V: Wat stond er in dat bericht? A: Dat ik in de cabine moest komen zitten, dat ik mijn shirt uit moest doen en mijn BH. V: Wat stond er nog meer in dat bericht? A: Dat ik hem moest pijpen, dat ik hem geld moest geven en dat hij dat ging filmen en dat naar zijn vrienden moest sturen maar ik wilde dat niet.
V: Op wat voor manier zei hij dat? A: Niet op een leuke manier, op een boze manier dat ik het moest doen.
A: Ik gaf het geld aan hem. Dat was duizend euro. Hij heeft gefilmd toen ik hem dat gaf, ik moest hem pijpen maar dat wilde ik niet maar dat heeft hij ook gefilmd.
V: Waarmee heeft hij dat gefilmd?
A: Met zijn telefoon.
V: Je moest hem pijpen maar dat wilde je niet, wat heb je gedaan?
A: Ik heb hem wel gepijpt.
V: Omschrijf eens wat je dan gedaan hebt?
A: Ik heb zijn hele piemel in mijn mond gehad, hij is klaargekomen in mijn mond en dat heb ik uitgespuugd in een bekertje.
Toen ik het in een bekertje had gespuugd, mocht ik mijn shirt en BH weer aandoen want hij moest weer verder met zijn werk.
V: Wat heeft hij precies gefilmd? A: Dat ik het geld aan hem gaf en het pijpen. V: Hoe weet je wat er op dat filmpje staan? A: Er was een flitser aangezet. Dat hij het goed kon filmen dat ik het aan hem gaf.
V: Tegen wie heb je als eerste verteld wat er is gebeurd volgens jou? A: Tegen mijn moeder, zij was er achter gekomen dat er zoveel geld weg was en toen heb ik het haar verteld.
A: Hij zei dat hij onder druk werd gezet door zijn vrienden maar die vrienden heb ik
nooit gezien.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] (moeder aangeefster) van 28 oktober 2024, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Ik heb toen stiekem haar bankpasje gepakt en ben achter de laptop gaan zitten en ben ingelogd, ik wist haar code. Ik zag toen dat er veel minder op stond, dan wat ze zei. Ik heb toen tegen haar gezegd "kom hier maar eens zitten aan tafel en vertel maar eens hoe dat kan". Ze begon toen te huilen. Ze heeft verteld dat ze geld heeft moeten geven aan die jongen, en verteld waar hij werkte. Hij kwam met de vrachtwagen naar hier "parkforum". We zijn toen gaan kijken waar hij werkte en toen is de politie gekomen.
V: Wat heeft ze allemaal over die seksuele handelingen verteld?
A: Dat ze haar trui omhoog moest doen, dat ze hem moest pijpen en dat hij dat gefilmd had.
De bewijsoverwegingen.
Juridisch kader Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet worden aangenomen op grond van enkel de verklaring van het vermeende slachtoffer. Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat in een zedenzaak zich vaak de situatie voordoet dat alleen het slachtoffer en verdachte aanwezig zijn geweest bij de tenlastegelegde handelingen en dat zij allebei anders verklaren over wat er is gebeurd. Dit brengt in veel gevallen mee dat de verklaring van het vermeende slachtoffer als belangrijkste bewijsmiddel voorhanden is. Steunbewijs kan ertoe leiden dat toch een bewezenverklaring kan volgen. Of sprake is van voldoende steunbewijs is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de tenlastegelegde handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van het slachtoffer, als die betrouwbaar wordt bevonden, op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring (slachtoffer) heeft afgelegd. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verklaringen van aangeefster (hierna: Kelly) betrouwbaar zijn en of deze verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt daartoe, met betrekking tot beide feiten, als volgt.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] bij twee verschillende verhoren heeft verklaard over wat er volgens haar is gebeurd en welke seksuele handelingen zij op 25 september 2024 bij verdachte heeft moeten verrichten. Op de essentiële punten heeft zij in haar verhoren consistent, gedetailleerd en volledig verklaard. Daarnaast heeft [slachtoffer] haar moeder, op de dag dat zij uiteindelijk ook aangifte deed en nadat haar moeder ontdekte dat er veel geld van haar rekening was afgeschreven, verteld over het tenlastegelegde. Deze verklaringen zijn consistent met hetgeen [slachtoffer] aan de politie heeft verklaard. Dat [slachtoffer] met betrekking tot de eerste date met verdachte wisselend heeft verklaard doet niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen die zien op de kern van de verwijten. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de tussenconclusie dat de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar zijn, en daarom bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer] De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de verklaringen van [slachtoffer] voldoende steun vinden in overige onderzoeksbevindingen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Het steunbewijs voor haar verklaringen wordt vooral gevonden in de bekennende verklaringen van verdachte, waarin steun wordt gevonden voor meerdere essentiële onderdelen van de verklaringen van aangeefster. Zo heeft verdachte bekend [slachtoffer] onder druk te hebben gezet zodat zij geld aan hem zou geven en verklaard dat zij op 25 september 2024 seksuele handelingen bij hem heeft verricht, dat hij dit heeft gefilmd, en dat hij (vervolgens) heeft gedreigd om dit beeldmateriaal te verspreiden. Voorts bieden de door de moeder van [slachtoffer] waargenomen emoties (huilen bij het vertellen over het tenlastegelegde) ook steun aan de verklaring van [slachtoffer] . Dat de verklaringen van [slachtoffer] niet op alle tenlastegelegde onderdelen steun vinden in andere bewijsmiddelen staat, gelet op de betrouwbaarheid van haar verklaringen en het steunbewijs voor belangrijke onderdelen van haar verklaring, niet in de weg aan een bewezenverklaring. De rechtbank hecht geen geloof aan de ontkennende verklaringen van verdachte over de dreigende berichten die hij aan [slachtoffer] zou hebben gestuurd, nu de rechtbank uitgaat van de betrouwbare verklaringen hierover van [slachtoffer] . Het feit dat [slachtoffer] gedurende twee maanden veelvuldig en tegen haar wil in grote geldbedragen is blijven geven aan verdachte past ook veel beter in het scenario dat zij door de bedreigende berichten van verdachte onder druk is gezet, dan in het scenario waarin verdachte haar niet op die manier onder druk heeft gezet. Verdachte heeft ook niet kunnen uitleggen waarom [slachtoffer] anders dergelijke specifieke verklaringen over de door hem verzonden berichten zou afleggen en daarover dus zou hebben gelogen.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de verklaringen van [slachtoffer] in voldoende mate steun vinden in andere, van haar verklaring onafhankelijke, bewijsmiddelen, en dat op grond van haar verklaringen alsook de overige bewijsmiddelen feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend moeten worden bewezen verklaard. De rechtbank gaat daarbij voor beide feiten uit van vol opzet, gelet op de verklaringen van aangeefster.
De rechtbank zal verdachte (partieel) vrijspreken voor de afpersing van [slachtoffer] waar dit de afgifte van een geldbedrag van € 1.000,- bij de eerste date betreft. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat [slachtoffer] al bij de eerste date door geweld of bedreiging met geweld is gedwongen tot afgifte van dat geld, wat is vereist voor het onder feit 1 primair tenlastegelegde. De afgifte van dit geldbedrag kan ook niet worden bewezenverklaard via het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde, nu er naar het oordeel van de rechtbank bij die eerste date ook (nog) geen (andere) feitelijkheid is ingezet door verdachte dat heeft geleid tot de afgifte van het geldbedrag.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen eventueel in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Feit 1 primair meermalen in de periode van 15 juli 2024 tot en met 25 september 2024 in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld, [slachtoffer] , heeft gedwongen tot de afgifte van € 8.250,- , die geheel aan die [slachtoffer] toebehoorde, door,
- die [slachtoffer] te dwingen geld van haar rekening te pinnen en (vervolgens)
- deze geldbedragen aan hem, verdachte, te overhandigen in een afgelegen bosgebied en
- aan die [slachtoffer] berichten te doen toekomen welke afkomstig zouden zijn van vrienden van verdachte waarin stond dat verdachte door die vrienden mishandeld en/of bedreigd zou worden, dan wel dit tegen die [slachtoffer] te zeggen en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat die vrienden vuurwerk in zijn brievenbus hadden gegooid ten gevolge waarvan brand was gesticht in zijn, verdachtes, woning waardoor hij, verdachte alles kwijt zou zijn en
- naar die [slachtoffer] berichten te sturen waarin stond dat zij zou worden gemarteld en gedood indien zij niet overging tot de afgifte van geld of de politie in zou schakelen en
- die [slachtoffer] te dwingen tot orale seks en dit te filmen, waarbij hij, verdachte dreigde dit door te sturen naar zijn vrienden.
Feit 2 op 25 september 2024 te Eindhoven, met een persoon, te weten: [slachtoffer] , seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten het brengen en houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] , terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak, en welke opzetverkrachting werd voorafgaan door, vergezeld van en gevolgd door bedreiging, door:
- die [slachtoffer] meerdere keren te dwingen tot de afgifte van geldbedragen en
- naar die [slachtoffer] berichten te sturen waarin stond dat zij zou worden gemarteld en gedood indien zij niet overging tot de afgifte van geld, de seksuele handelingen of als zij de politie in zou schakelen, dan wel dit tegen die [slachtoffer] te zeggen en
- die [slachtoffer] te dwingen naar een (afgelegen) locatie te komen en
- aan die [slachtoffer] een bericht te sturen waarin stond dat zij haar shirt en BH uit moest doen, hem geld moest geven en moest pijpen en
- genoemde seksuele handelingen te filmen, en te dreigen dit te verspreiden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot:
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarbij de duur van het onvoorwaardelijke deel wordt beperkt tot de duur van het reeds ondergane voorarrest. Het voorwaardelijke deel kan dienen ter voorkoming van recidive. Gelet op de inhoud van de persoonlijkheidsrapportages, het als laag ingeschatte recidiverisico, en de bekennende proceshouding van verdachte, ziet de raadsvrouw geen meerwaarde in een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Indien de rechtbank oordeelt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten, is een taakstraf van maximale duur (240 uren) daarnaast passend.
Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing en gekwalificeerde opzetverkrachting van een kwetsbare jonge vrouw, [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] gedurende twee maanden door bedreiging met geweld € 8.250,- afhandig gemaakt. Daarbij heeft hij zich bediend van ernstige dreigementen waarmee hij [slachtoffer] veel angst heeft ingeboezemd. Op 25 september 2024 heeft verdachte [slachtoffer] opzettelijk verkracht door haar te dwingen hem te pijpen en dit te filmen terwijl de wil daartoe bij [slachtoffer] ontbrak. Deze verkrachting ging gepaard met bedreiging met geweld, waaronder het dreigen met het openbaar maken van het filmmateriaal dat verdachte had gemaakt van seksuele handelingen die [slachtoffer] bij hem verrichte. Verdachte heeft op ernstige wijze misbruik gemaakt van [slachtoffer] en daarbij kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen seksuele behoeftes en het verkrijgen ten behoeve van zijn gokverslaving.
Verdachte heeft met zijn handelen een zeer ernstige en grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid en de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de vordering tot schadevergoeding en het namens [slachtoffer] uitgeoefende spreekrecht ter terechtzitting volgt dat het bewezenverklaarde diep heeft ingegrepen op het leven en het mentale welzijn van Kelly en haar naasten.
Persoon van verdachte Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het meest recente uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Over verdachte is ook een NIFP-rapportage opgemaakt door forensisch psycholoog D. Breuker. Breuker concludeert in deze rapportage – kort gezegd – het volgende. Het lukt verdachte onvoldoende om zich in anderen, zoals in aangeefster, te verplaatsen. Er is bij hem echt sprake van een verminderd sociaal begrip en inzicht. Er is ook weinig probleemoplossend vermogen. Geconcludeerd wordt op basis van de klinische indrukken dat verdachte een sociaal-emotioneel beperkte en eenvoudige man is. Het intelligentieniveau wordt geschat op zwakbegaafd niveau of lager. Er zijn geen aanwijzingen voor ernstige persoonlijkheidspathologie. Verdachte is een licht verstandelijk beperkte man met vermijdende trekken. Uit het testonderzoek komen geen aanwijzingen naar voren die wijzen op ernstige persoonlijkheidspathologie. Een persoonlijkheidsstoornis kan daardoor niet worden gesteld. Wel stelt Breuker een gokstoornis en een licht verstandelijke beperking vast. Geadviseerd wordt om het bewezenverklaarde in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De kans op recidive van soortgelijke feiten wordt door Breuker beoordeeld als laag.
Ondanks de lage recidivekans adviseert Breuker de rechtbank om aan verdachte een behandelverplichting op te leggen om de grenzen van anderen beter te leren herkennen en respecteren, als ook voor de behandeling van de gokstoornis.
De reclassering heeft in een advies van 9 september 2025 eveneens een rapportage over verdachte uitgebracht. Hierin staat – kort samengevat – dat voor de reclassering onvoldoende duidelijk is in hoeverre er daadwerkelijk sprake is van een gokverslaving. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als laag. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. Anders dan psycholoog Breuker vindt de reclassering interventies of toezicht niet nodig.
De rechtbank verenigt zich met het advies van de psycholoog om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen in verband met zijn licht verstandelijke beperking.
Strafoplegging Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor een verkrachting met een beperkte mate van dwang gaan de LOVS-oriëntatiepunten uit van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Voor verkrachting met geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang geldt een uitgangspunt van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. De rechtbank is zich ervan bewust dat deze oriëntatiepunten betrekking hebben op verkrachting zoals strafbaar gesteld vóór inwerkingtreding van de Wet Seksuele Misdrijven, terwijl het hier gaat om verkrachting na die datum van inwerkingtreding. Voor afpersing bestaan geen oriëntatiepunten.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op haar plaats. De rechtbank is van oordeel dat gezien de aard en ernst van de feiten, in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden. De rechtbank ziet, mede gelet op het door de deskundigen als laag ingeschatte recidiverisico en hetgeen verder in de rapportages is te lezen, op dit moment geen meerwaarde in een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden.
Door en namens [slachtoffer] en haar familie is verzocht om aan verdachte verder een contact- en gebiedsverbod op te leggen voor een zo lang mogelijke duur. De rechtbank acht deze beide verboden passend en geboden gezien de ernst van het bewezenverklaarde en de wijze waarop dit door verdachte is begaan. Verdachte heeft [slachtoffer] langdurig en bij herhaling lastiggevallen en afgeperst. De rechtbank zal daarom een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht aan verdachte opleggen, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] voor de duur van 5 jaren, en een locatieverbod voor haar woonplaats, Oirschot, ook voor de duur van 5 jaren. De snelweg A58 die deels door Oirschot loopt wordt uitgezonderd van het locatieverbod.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging. Ten aanzien van het materiële schadedeel refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank met uitzondering van de gevorderde schade met betrekking tot de aanschaf van de beveiligingscamera en de verletkosten van de moeder van [slachtoffer] . De verdediging heeft de rechtbank verzocht de hoogte van de immateriële schadevergoeding fors te matigen.
Beoordeling. De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering:
-
eigen risico 2024 ten bedrage van € 308,65;
-
eigen risico zorgverzekeraar 2025 ten bedrage van € 385,-;
-
reiskosten ten bedrage van € 25,-,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde schadevergoeding voor de aanschaf van een beveiligingscamera en de verletkosten van de moeder van [slachtoffer] . Deze schade betreft naar het oordeel van de rechtbank geen rechtstreekse schade door de bewezenverklaarde feiten.
Wat de immateriële schadevergoeding betreft overweegt de rechtbank dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan in dit geval meebrengen dat een aantasting in de persoon van [slachtoffer] ‘op andere wijze’, als bedoel in artikel 6:106 BW, kan worden aangenomen. Het gevorderde bedrag van € 10.000,- wordt door de rechtbank, mede gelet op toegewezen bedragen in soortgelijke zaken, als billijk beschouwd. De rechtbank zal de vordering tot immateriële schadevergoeding daarom geheel toewijzen, inclusief de wettelijke rente vanaf 4 september 2025 en met oplegging van de schadevergoedingsmaategel.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen: 36f, 38v, 38w, 57, 243, 317 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
-
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
-
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1: afpersing, meermalen gepleegd.
Feit 2: gekwalificeerde opzetverkrachting.
-
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
-
legt op de volgende straf en maatregel:
Een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
Een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod en een locatieverbod voor de duur van 5 jaren. De rechtbank beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregelen wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 3 dagen voor iedere keer dat niet aan één van de maatregelen wordt voldaan. De rechtbank bepaalt dat de totale vervangende hechtenis niet meer dan 6 maanden bedraagt. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet op;
o Het contactverbod houdt in dat de veroordeelde gedurende vijf jaren zich onthoudt van – direct of indirect – contact met: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1992 te [geboorteplaats 2] ;
o Het gebiedsverbod houdt in dat de veroordeelde zich gedurende vijf jaren niet bevindt in Oirschot, met uitzondering van de door Oirschot lopende snelweg A58;
-
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 10.718,65 euro, bestaande uit 718,65 euro materiële schade en 10.000,00 euro immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 04 september 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
-
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
-
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is;
-
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 10.718,65 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 88 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 718,65 euro materiële schade en 10.000,00 euro immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit vonnis is gewezen door: mr. A. Bernsen, voorzitter, mr. T. Kraniotis en mr. B. Damen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op 9 oktober 2025.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen of paginanummers betreffen dit de bijlagen bij en paginanummers van processen-verbaal gevoegd bij een proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant van 20 maart 2025, genummerd PL2100-2024201240, digitaal doorgenummerd pagina 1 t/m 169.
Pagina 22.
Pagina 23.
Pagina 24.
Pagina 109.
Pagina 111.
Pagina 112.
Pagina 118.
Pagina 119.