ECLI:NL:RBOBR:2025:5912 - Onvoldoende motivering van de waardebepaling bij planschade door windturbines - 26 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt dat de besluiten over planschade door windturbines onvoldoende zijn gemotiveerd. Het is onduidelijk hoe de adviseur de waardedaling van de percelen na de planologische wijziging heeft vastgesteld. Het college moet dit motiveringsgebrek herstellen, eventueel na inschakeling van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB).
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 24/2030 T en SHE 24/3975 T tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 26 september 2025 in de zaak tussen 1. [eiser 1] en [eiser 1] uit [woonplaats], eisers 1 (SHE 24/2030)2. [eiser 2] en [eiser 2], uit [woonplaats], (gemachtigde: mr. P.J.M Boomaars), eisers 2 (SHE 24/3975),
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, het college (gemachtigden: mr. L.A. Jager en mr. W. Jackman).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: **[naam]**uit [vestigingsplaats], (gemachtigden: ing. [naam] en mr. G.A. Leever).
- Deze uitspraak gaat over de toekenning van tegemoetkomingen in de planschade als gevolg van het Inpassingsplan “Windenergie A16” (het Inpassingsplan), dat de bouw van drie windturbines bij verkeersknooppunt Galder mogelijk heeft gemaakt. Eisers zijn het niet eens met de hoogte van de tegemoetkomingen die aan hen zijn toegekend.
Procesverloop
-
Eisers hebben gevraagd om vergoeding van de waardedaling van hun woningen en de bijbehorende percelen als gevolg van het Inpassingsplan.
-
Het college heeft met de besluiten van 11 oktober 2023 en van 24 juli 2024 tegemoetkomingen in de planschade aan eisers toegekend met een hoogte van € 27.500,- (eisers 1) en van € 10.250,- (eisers 2), te vermeerderen met de wettelijke rente.
-
Met het besluit van 12 maart 2024 op de bezwaren van eisers 1 is het college bij deze tegemoetkoming gebleven.
-
Eisers 2 hebben met instemming van het college rechtstreeks beroep ingesteld tegen het besluit van 24 juli 2024 waarbij hen een tegemoetkoming is toegekend.
-
Het college heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
-
De rechtbank heeft de beroepen op 13 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser [eiser 1], eisers 2, bijgestaan door hun gemachtigde, en de gemachtigden van het college en de derde-partij.
-
Daarna hebben eisers 2 facturen en urenspecificaties van hun gemachtigde overgelegd, waarop de andere partijen hebben gereageerd.
Beoordeling door de rechtbank
Overgangsrecht
- Op 1 januari 2024 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) ingetrokken en is de Omgevingswet (Ow) in werking getreden. Op grond van de Invoeringswet Ow blijft het oude recht van toepassing op een aanvraag om planschade dat voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend. Eisers hebben de aanvragen op 2 november 2022 en op 28 september 2023 ingediend. Dat betekent dat in dit geval de Wro van toepassing blijft.
Feiten en omstandigheden
-
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
-
Eisers vinden de tegemoetkomingen die het college aan hen heeft toegekend te laag. Zij vinden dat het college de waardedaling van hun percelen te laag heeft ingeschat. Ook zijn zij het niet eens met de aftrek die het college heeft toegepast op de toe te kennen schadevergoeding vanwege het normale maatschappelijke risico. Niet in geschil is dat het Inpassingsplan tot een planologisch nadeligere situatie voor eisers heeft geleid en dat het nadeel leidt tot schade. Verder is de peildatum - de datum dat de schade is ontstaan - niet in geschil. De peildatum is vastgesteld op 23 november 2018, de dag dat het Inpassingsplan volgens partijen in werking is getreden. Omvang van het verzoek en uitbreiding daarvan
-
Het verzoek van eisers heeft in ieder geval betrekking op een tegemoetkoming in de planschade als gevolg van het Inpassingsplan. De schade bestaat volgens hen uit de waardedaling van het perceel. Voor zover eisers hebben gesteld dat het Inpassingsplan tot gezondheidsschade leidt, vinden eisers niet dat deze schade afzonderlijk moet worden vergoed. Zij hebben tijdens de zitting laten weten dat het college de gevolgen voor hun gezondheid ten onrechte niet als een afzonderlijke schadefactor heeft betrokken bij de bepaling van de waardedaling van het perceel.
-
Eisers hebben gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 30 april 2025
[2] , die gaat over een verzoek om intrekking van de omgevingsvergunning voor het windpark Galder (de omgevingsvergunning). Volgens eisers volgt daaruit dat de omgevingsvergunning onrechtmatig is verleend. Tijdens de zitting hebben eisers de rechtbank verzocht om een oordeel te geven over de mogelijkheid om in deze planschadeprocedure de schade als gevolg van de onrechtmatige verlening van de omgevingsvergunning vergoed te krijgen. -
Naar het oordeel van de rechtbank is deze mogelijkheid er niet. Het verzoek om planschadevergoeding kan in dit stadium van de procedure niet worden uitgebreid met een andere schadeoorzaak. Het college moet bij verzoeken om planschade namelijk beslissen op grondslag van de aanvraag. Daarbij komt dat de omgevingsvergunning niet een van de limitatief opgesomde planschade-oorzaken is die worden genoemd in artikel 6.1 van de Wro. Bovendien voorziet artikel 6.1 van de Wro alleen in vergoeding van schade die het gevolg is van rechtmatig overheidshandelen en niet in vergoeding van schade die het gevolg is van onrechtmatig overheidshandelen. Het verzoek van eisers om in deze zaak de schade te betrekken die het gevolg is van de in de hun ogen onrechtmatige verlening van de omgevingsvergunning, laat de rechtbank dan ook buiten beschouwing.
Onherroepelijk Inpassingsplan
-
Op 30 april 2025 heeft de Afdeling in een andere uitspraak
[3] geoordeeld dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep van onder andere eisers tegen de weigering van het college om provinciale staten in overweging te geven om het inpassingsplan te herzien. Alleen al daarom gaat de rechtbank in deze zaak uit van de onherroepelijkheid van het Inpassingsplan. Uitgangspunt beoordeling verzoek om planschade -
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling wordt voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade onderzocht of de aanvrager als gevolg van de wijziging van het planologische regime, die door de aanvrager als oorzaak van de schade is gesteld, in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe wordt voor de desbetreffende gronden een vergelijking gemaakt tussen deze wijziging en het onmiddellijk daaraan voorafgaande planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar wat op grond van het oude en nieuwe planologische regime is toegestaan, ongeacht of, en zo ja in hoeverre, deze planologische mogelijkheden zijn benut.
[4]
Waarde van het perceel voor de peildatum
- Eisers 2 betogen dat het college de waarde van het perceel voor de peildatum in navolging van de adviseur te laag heeft ingeschat. Eisers voeren aan dat de geschatte waarde van € 825.000,- niet houdbaar is, omdat de referentietransacties in het deskundigenadvies niet representatief zijn. De referentie-objecten zijn namelijk deels niet in [woonplaats] gelegen, zijn kleiner, hebben geen bijgebouwen, zijn niet vergelijkbaar qua grondoppervlakte, gelegen in dorpen en niet goed onderhouden. De woning van eisers 2 is daarentegen goed onderhouden, gelegen in het landelijk gedeelte van de gemeente Breda, maar op een steenworp afstand van de binnenstad en op een perceel van ruim 21.000 m2. De waarde van de woning van eisers 2 is beter te vergelijken met het vergelijkbare pand, gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Dat object is ook door de deskundige in het kader van een planschadeverzoek getaxeerd op € 1.250.000,-.
17.1. Het college heeft voor zijn standpunt verwezen naar de werkwijze van de adviseur. Die heeft de waarde van de woning van eisers 2 geschat op basis van de zogenoemde vergelijkingsobjecten. Daarbij is rekening gehouden met de verschillen met de woning van eisers 2. Het gaat om vergelijkbare objecten. Identiek zijn vergelijkingsobjecten vrijwel nooit. Het college acht dat de benadering van de adviseur juist. Bovendien hebben eisers 2 geen tegentaxatie ingediend, aldus het college.
17.2. Het betoog slaagt niet. De keuze van de in aanmerking te nemen vergelijkingstransacties raakt de specifieke deskundigheid van de adviseur. Die keuze moeten eisers 2 volgens vaste rechtspraak van de Afdeling
-
Eisers betogen dat het college de waardedaling van de percelen na de peildatum veel te laag heeft ingeschat. De normen die gelden voor de windturbines zijn ontoereikend, in welk verband zij verwijzen naar de uitspraak van deze rechtbank van 20 oktober 2023.
[6] Verder hebben eisers gewezen op een rapport van TNO “De verwachte impact van windturbines op huizenprijzen in Nederland. Een ruimtelijke analyse voor de periode 2020-2030” van 3 maart 2022 met nummer 2022 P10374 (het TNO-rapport). Volgens eisers blijkt uit het TNO-rapport dat als windturbines in de buurt van woningen worden geplaatst, de waarde van de woningen met minstens 10% daalt, wat veel meer is dan de waardedaling die het college heeft geschat voor hun woningen. Tot slot voeren eisers aan dat zij het college niet kunnen volgen in de kwalificatie van de schadefactoren die zijn toegepast bij de inschatting van de waardedaling van hun percelen. De motivering van de kwalificatie is niet toereikend, aldus eisers. -
De rechtbank zal hierna per onderwerp deze beroepsgrond bespreken.
- De geluidnormen
- Eisers voeren aan dat de tussenuitspraak van de rechtbank van 20 oktober 2023 relevant is voor de beoordeling van de planschade. Die zaak gaat over het verzoek tot het intrekken van de omgevingsvergunning voor de bouw van de windturbines. Volgens eisers had het college niet kunnen volstaan met een verwijzing naar de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Die normen zijn namelijk niet toereikend, en het college heeft zelf op de zitting die ging over het verzoek tot het intrekken van de omgevingsvergunning voor de bouw van de windturbines erkend dat de normen in het Inpassingplan geen bescherming bieden tegen de tijdelijke piekbelasting van windturbines.
[7] Door het college is geen nader onderzoek gedaan naar de schadeveroorzakende omstandigheden.
20.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitkomst van de procedure over het verzoek tot het intrekken van de omgevingsvergunning voor de windturbines niet relevant is voor de beoordeling van het planschadeverzoek. Bij de beoordeling van het planschadeverzoek wordt een vergelijking gemaakt tussen het schadeveroorzakende planologisch regime en het voorgaande regime. Het schadeveroorzakende regime is in dit geval het Inpassingsplan. De geluidsnorm in het Inpassingsplan bepaalt dat de geluidbelasting ter plaatse van gevoelige objecten vanwege alle windturbines binnen Windpark A16 gezamenlijk niet meer bedraagt dan 47 dB Lden en 41 dB Lnight. De Afdeling heeft al geoordeeld dat deze (jaargemiddelde) norm adequaat is.
20.2. De door eisers gestelde schadeoorzaak is het Inpassingsplan. Alleen dat plan, en niet de omgevingsvergunning of de intrekking daarvan is, zoals hiervoor overwogen, een oorzaak voor een tegemoetkoming in de planschade op grond van artikel 6.1 van de Wro. Op het moment van het bestreden besluit, en overigens ook nu nog, was het Inpassingsplan onherroepelijk. Voor de beoordeling van het verzoek om planschade van eisers moet het college wat betreft de factor geluid uitgaan van de geluidniveaus die de windturbines ieder op zich (op grond van het Activiteitenbesluit) en gezamenlijk (op grond van het Inpassingsplan) mogen produceren. Het betoog slaagt niet. - Het TNO-rapport 21. Eisers voeren verder aan dat het college ten onrechte het TNO-rapport niet heeft betrokken bij de besluitvorming over het planschadeverzoek. Eisers hebben de adviseur verzocht om het TNO-rapport te betrekken in het deskundigenadvies, maar deze heeft daarmee niets gedaan. Ook heeft het college heeft het TNO-rapport ten onrechte niet toegepast, aldus eisers. Anders dan het college, vinden eisers dat het TNO-rapport niet een vergelijking maakt tussen de feitelijke bestaande en nieuwe situatie. Bij een woonhuis gelegen op een afstand van 850 m van een windturbine met een tiphoogte van 150 m, is volgens het TNO-rapport sprake van een waardedaling van het woonhuis van 10%. Bij een tiphoogte van 210 m, zoals bij eisers het geval, zal die schade aanzienlijk hoger zijn, aldus eisers.
21.1. Het doel van het TNO-rapport is om inzicht te krijgen in de ruimtelijke verdeling van de verwachte relatieve woningwaardedaling als gevolg van windturbines op land. Het rapport beschrijft daartoe in algemene zin de effecten op de waardeontwikkeling van onroerende zaken als gevolg van de komst van windturbines in de omgeving van deze zaken, gerelateerd aan afstand en hoogte van windturbines. In het TNO-rapport is als één van de conclusies opgenomen dat de waardeontwikkeling van woningen in de nabijheid van windturbines met een tiphoogte boven de 150m met een percentage van 1-9% achterblijft ten opzichte van vergelijkbare woningen elders. Volgens het rapport is daarbij de afstand tot de windturbine van belang, waarbij de gemiddelde waardedaling op een afstand van 1000m oploopt tot bijna 9%. Het TNO-rapport komt tot die conclusie door de waarde van woningen in de periode 1985-2019 in de nabijheid van turbines te vergelijken met vergelijkbare woningen elders. Dit wordt in het TNO-rapport de zogenoemde hedonische prijsmethode genoemd. De data omtrent woningprijzen zijn afkomstig van de Nederlandse Vereniging van Makelaars en beslaat volgens het rapport ongeveer 70% van de markt. Het TNO-rapport bouwt in zoverre voort op een studie die in opdracht van het ministerie van Economische Zaken door M. Dröes en H. Koster in 2019 is gemaakt.
21.2. Bij het beoordelen van een planschadeverzoek moet een vergelijking worden gemaakt tussen de opvolgende planologische regimes, waarbij wordt uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden voor en na de peildatum. Uit het TNO-rapport blijkt niet dat die vergelijking is gemaakt. Verder geeft het TNO-rapport een algemene vergelijking weer van de waardeontwikkeling van woningen in de nabijheid van turbines over de periode 1985-2019. Uit het TNO-rapport kan niet worden opgemaakt wat de waardeontwikkeling is van woningen die niet alleen bij windturbines liggen, maar ook in de buurt van autosnelwegen, een verkeersknooppunt en een hogesnelheidsspoorlijn, zoals in het geval van eisers. Het bevat ook geen gegevens over de waardeontwikkeling in de periode rondom de peildatum. Verder staan in het rapport geen specifieke conclusies voor de locatie Galder zoals in deze zaak aan de orde. Omdat de gegevens die in het TNO-rapport staan, niet zijn toegesneden op een planschadevergelijking en op de specifieke kenmerken van de percelen van eisers en het windpark Galder, zijn ze niet bruikbaar voor de planschadeverzoeken van eisers. Het TNO-rapport kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen aan de deskundigenadviezen. Dit betoog van eisers slaagt niet.- De schadefactoren 22. Eisers voeren tot slot aan dat de deskundigenadviezen onvoldoende inzicht verschaffen in hoe de adviseur tot de omvang van de waardedaling is gekomen. Volgens hen ontbreekt in de adviezen een deugdelijke motivering per schadefactor. Zo is niet per schadefactor duidelijk gemaakt hoe de score van 0 t/m 4 tot stand is gekomen. In het deskundigenrapport is verder niet deugdelijk gemotiveerd waarom er voor een bepaalde schadefactor is gekozen voor cijfer 3 of 4, of een andere score. Eisers wijzen daarbij op de factor geluidhinder, waar volgens hen een score van 4 passend is. Dit geldt ook voor de schadefactor situering. Ten onrechte is door de adviseur de schade bij eisers als middelzwaar of licht gekwalificeerd. Omdat bij een reeks van schadefactoren de kwalificatie zwaar is, is sprake van een waardevermindering van de woning van 10%, aldus eisers 1. Met de kwalificatie “licht” zijn eisers 2 het niet eens gezien de impact die het windpark op hun woongenot heeft.
22.1. In deskundigenadviezen wordt wat betreft de waardedaling van de percelen van eisers als volgt geconcludeerd:- Eisers 1. “Overeenkomstig het provinciaal inpassingsplan “Windenergie A16” wordt de onroerende zaak van aanvrager gewaardeerd op een bedrag van € 1.185.000,00. De wijziging brengt derhalve een nadelig saldo met zich mee ter grootte van € 65.000,00. De tegemoetkoming in de schade bedraagt € 65.000,00 - € 37.500,00 (= 3% van 1.250.000,00) = € 27.500,00.”- Eisers 2. “De waarde van het object wordt overeenkomstig het oude regime onmiddellijk voor de peildatum 23 november 2018 getaxeerd op € 825.000,00 (zie bijlage 2) en overeenkomstig het provinciaal inpassingsplan "Windenergie A16" gewaardeerd op een bedrag van € 790.000,00. De wijziging brengt derhalve een nadelig saldo met zich mee ter grootte van € 35.000,00.”De waardevermindering van de percelen van eisers bedraagt volgens de deskundigenadviezen dus 5,2% respectievelijk 4,24%.
22.2. De adviseur heeft de waarde van de percelen vastgesteld aan de hand van vergelijkingsmethode. Ter controle heeft de adviseur ook gebruik gemaakt van een methode waarbij de zwaarte van het nadeel wordt ingeschat op basis van een kwalificatie van de betrokken schadefactoren (schadekwalificatiemethode). Voor het perceel van eisers 1 komt de adviseur op de kwalificatie “(middel)zwaar”. Voor het perceel van eisers 2 op de kwalificatie “licht”. Volgens de deskundigenadviezen is “middelzwaar” aan de orde als zich meer dan enkele schadefactoren manifesteren, waarvan ten minste één in dominante mate en hoort daarbij een schadepercentage van 4% - 7%. “Licht” is aan de orde als zich een of twee schadefactoren in niet al te ingrijpende mate voordoen (percentage tot 4%). De adviseur heeft aan de hand van de betrokken schadefactoren, deze gekwalificeerd volgens de onderverdeling “geen nadeel” (0), “zeer licht” (1), “licht (2), “gemiddeld” (3) en “ernstig” (4). Daarbij heeft de adviseur voor eisers 1 schaduwschade (0), uitzicht (4), inkijk/privacy (0), verkeer (0), geluid (3) en situering (3) als schadefactoren betrokken. Voor eisers 2 heeft de adviseur de schadefactoren uitzicht (2), inkijk/privacy (0), verkeer (0), geluid (2), schaduw/verminderde zonlichttoetreding (1/2) en situering (0) betrokken.
22.3. Het betoog van eisers slaagt. Het college heeft zich weliswaar terecht, met verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling
22.4. Wat betreft de schadefactor “geluidhinder” is niet in geschil dat eisers vanwege de afstand van de percelen tot de windturbines betrokken zijn in een zogenoemde “Burenregeling”. In het bestreden besluit is niet uiteengezet waarom het college in navolging van de adviseur ondanks dit argument blijft bij de kwalificatie “gemiddeld” (3) en “licht” (2). Verder is voor het perceel van eisers 2 de factor “schaduwschade” de kwalificatie 1/2 opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank had de adviseur hierin een keuze moeten maken met het oog op het inzicht en de begrijpelijkheid van het deskundigenadvies.
22.5. De rechtbank komt de conclusie dat de bestreden besluiten in zoverre in strijd zijn met artikel 3:46 (ten aanzien van eisers 2), artikel 7:12, eerste lid, (ten aanzien van eisers 1), artikel 3:2 en artikel 3:9 van de Awb. Het college is namelijk niet nagegaan of de deskundigenadviezen op het punt van de inschatting van het door eisers geleden nadeel na de peildatum in voldoende mate navolgbaar en begrijpelijk zijn. Dit betoog van eisers slaagt.
22.6. Wat betreft het aspect gezondheidsschade, is de rechtbank tot slot van oordeel dat het college zich in navolging van de adviseur op het standpunt heeft kunnen stellen dat een redelijk handelend koper mogelijke gezondheidsschade verdisconteert in de schadefactor geluidhinder en niet als een afzonderlijk schadefactor beschouwt. Deze werkwijze behoort tot de specifieke deskundigheid van de adviseur, en moet daarom met een onafhankelijk en deskundig tegenrapport worden bestreden, wat niet is gebeurd. Op dit punt zijn de deskundigenadviezen navolgbaar en begrijpelijk. In zoverre slaagt het betoog van eisers niet.
Het normaal maatschappelijk risico 23. Eisers voeren aan dat door het college ten onrechte een normaal maatschappelijk risico van 3 procent is toegepast. Het lag wel in de lijn van de verwachtingen dat windturbines werden geplaatst op industrieterrein de Moerdijk en langs snelweg A16, maar niet op de plek waar ze nu zijn gekomen. Het lag volgens eisers niet in de lijn van de verwachtingen dat op een afstand van 850 m van het woonhuis van eisers drie windturbines in een geclusterde opstelling zouden worden opgericht met een tiphoogte van 210 m. Het normaal maatschappelijk risico moet daarom 2 procent zijn van de waarde van het perceel die het voor de peildatum had, aldus eisers.
23.1. Het college heeft zich - kort weergegeven - op het standpunt gesteld dat een aftrek op de schadevergoeding wegens normaal maatschappelijk risico gerechtvaardigd is omdat de bouw van de windturbines past binnen het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid.
23.2. Bij de beantwoording van de vraag of een ontwikkeling in de lijn van de verwachtingen ligt, komt volgens vaste rechtspraak van de Afdeling in ieder geval betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang past binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving (indicator 1) en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past (indicator 2).
23.3. Uit de stukken, waaronder de bestreden besluiten, kan worden opgemaakt dat het college net als eisers vindt dat het windpark Galder niet past binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving. Het college heeft dat standpunt tijdens de zitting op vragen van de rechtbank ook bevestigd. Dat betekent dat de beoordeling van de grond van eisers zich concentreert op het standpunt van het college dat het windpark past in een reeks van jaren gevoerd beleid.
23.4. Het college heeft voor de motivering van zijn standpunt verwezen naar verschillende beleidsstukken waarvan de relevante onderdelen hierna worden weergegeven. In de “Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte” (SVIR), op 13 maart 2012 vastgesteld door de toenmalige minister van Infrastructuur en Milieu, is op bladzijde 35 als doelstelling opgenomen dat het Rijk en provincies zorgen voor het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6000 MW in 2020. In de kaart bij het SVIR op bladzijde 34 staat het gebied rond Moerdijk en Galder weergegeven als mogelijke vestigingsplaats van elektriciteitsproductie van 500 MW. In de “Structuurvisie van Winderenergie op land” (SVWOL), op 28 maart 2014 vastgesteld door het kabinet (ministers van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken) is de doelstelling van de productie van 6000 MW energie, opgewekt door windturbines op land, opnieuw vastgelegd. In de milieueffectrapportage bij het SVWOL wordt de locatie van windturbines bij de A16 benoemd. De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant, partiele herziening, vastgesteld door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014, bouwt voort op de landelijke doelstelling. Daarin is vermeld dat de provincie Noord-Brabant 470,5 MW van de landelijke doelstelling van 6.000 MW in 2020 voor haar zal rekening nemen (zie paragraaf 3.8). Verder wordt hierin aangegeven dat een groot deel van deze turbines wordt geplaatst in het door de provincie aangegeven zoekgebied in West-Brabant. Het gaat om de locatie A16 en het noordwestelijke deel van de provincie. Het provinciale beleid is vervolgens verwerkt in de Verordening Ruimte-Noord Brabant 2014 (Verordening Ruimte). Op de kaart die hoort bij deze verordening, is de locatie A16 aangewezen als zoekgebied voor nieuwe windturbines. In de omgevingsvisie Noord-Brabant 2018 is op pagina 52 vermeld dat voor de periode tot 2030 op het mogelijk maken van zoveel mogelijk zon- en breed gedragen windprojecten wordt ingezet, binnen de regels van de Verordening Ruimte. Daarna is het Inpassingsplan vastgesteld wat de aanleg en bouw van het windpark mogelijk maakt.
23.5. De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het windpark past in een reeks van jaren gevoerd beleid. Vanaf 2012 is de locatie Galder onafgebroken in beeld geweest als locatie om energie via windturbines op te wekken. De opgave voor Noord-Brabant van 500 MW, in combinatie met het beleid van de provincie om windturbines bij voorkeur op een beperkt aantal locaties (de Moerdijk of langs de A16) in clusters te bouwen, betekent dat het in de lijn van de verwachtingen lag dat de beoogde opgave gerealiseerd ging worden met onder meer grote windturbines met de omvang zoals die met het Inpassingsplan mogelijk zijn gemaakt. Verder hoort het deel van de “oksel” van de autosnelwegen A16 en de A58, waarin het windpark is gelegen, tot de zones die in de opeenvolgende beleidstukken als zoekgebied voor windenergie is aangewezen. De ligging van de windturbines bij het knooppunt Galder in een driehoek voldoet ook aan het beleidsuitgangspunt om windturbines in een geclusterde opstelling te realiseren.
23.6. Dit oordeel van de rechtbank betekent dat aan één van de indicatoren in het geheel wordt voldaan en aan één indicator, naar tussen partijen niet in geschil, in het geheel niet wordt voldaan. Het college heeft daarom overeenkomstig de vaste rechtspraak van de Afdeling een drempel van 3% mogen toepassen bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding. Dit betoog van eisers slaagt niet. Vergoeding van deskundigenkosten (SHE 24/3974) 24. Eisers 2 betogen dat het college ten onrechte niet in vergoeding van kosten voor juridische bijstand heeft voorzien.
24.1. Het college erkent in het verweerschrift dat het ten onrechte niet in een vergoeding van deze kosten heeft voorzien. Het betoog van eisers 2 slaagt alleen al daarom. Volgens het college kan echter hooguit de laatste factuur van de gemachtigde van eisers 2 van 30 april 2024 voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het in die factuur om kosten kan gaan die zijn gemaakt nadat het conceptadvies van de adviseur van 4 april 2024 werd uitgebracht. Het college stelt zich op het standpunt dat alleen kosten die zijn gemaakt na het uitbrengen van een concept van een deskundigenadvies op grond van artikel 6.5 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank zal hierna uiteen zetten welke opgevoerde kosten van rechtsbijstand volgens haar voor vergoeding in aanmerking komen.
24.2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling komen kosten die verband houden met de aanvraag in de regel niet voor vergoeding in aanmerking. Kosten van bijstand kunnen aan de hand van de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets voor vergoeding in aanmerking vanaf het moment dat het conceptadvies van de door het college benoemde deskundige is uitgebracht tot het moment dat het besluit op het planschadeverzoek wordt genomen.
24.3. De rechtbank acht het inroepen van rechtsbijstand door eisers 2 vanaf het moment van het uitbrengen van het conceptadvies tot het bestreden besluit redelijk. Alleen van één van de facturen (nr. [nummer]) kan aan de hand van de bijgevoegde urendeclaratie de werkzaamheden tot deze periode worden herleid, althans vrijwel alle werkzaamheden. De factuur met nummer [nummer] is niet voorzien van een urenspecificatie zodat niet kan worden nagegaan of de werkzaamheden in de periode van het uitbrengen van het conceptadvies (4 april 2024) tot het nemen van het bestreden besluit (24 juli 2024) zijn te herleiden. De overige facturen hebben betrekking op perioden voor het uitbrengen van het conceptadvies.
24.4. De omvang van de kosten (het aantal bestede uren en het uurtarief) die betrekking hebben op factuur [nummer] acht de rechtbank ook redelijk. Zij zal daarom in de einduitspraak bepalen dat het college wordt veroordeeld in de vergoeding van de kosten die zijn genoemd in de facturen, tot een bedrag van in totaal € 1.190,25. Herstel gebrek 25. Zoals hiervoor is overwogen, zijn de beroepen gegrond en komen de bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking.
25.1. De rechtbank ziet aanleiding om het college met toepassing van artikel 8:51a van de Awb in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Om te voorkomen dat de discussie over de juistheid van de deskundigenadviezen opnieuw wordt gevoerd, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:47 van de Awb om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak in te schakelen (StAB) om de waarde van de percelen van eisers te bepalen na de peildatum (23 november 2018). De rechtbank bepaalt dat de StAB binnen 16 weken na openbaarmaking van deze uitspraak advies moet uitbrengen.
25.2. Het college krijgt vervolgens acht weken de tijd om de gebreken te herstellen met inachtneming van deze uitspraak en hierbij het definitieve advies van de StAB te betrekken. Dit gebrek kan plaatsvinden door een aanvulling van de motivering van de bestreden besluiten of door het nemen van herstelbesluiten, als het college van mening is dat de hoogte van de tegemoetkomingen moet worden aangepast. Als het college een aanvullende onderbouwing heeft gegeven of een herstelbesluit heeft genomen, krijgen eisers vier weken de gelegenheid om daarop te reageren.
25.3. Daarna doet de rechtbank einduitspraak zonder tweede zitting, tenzij partijen de rechtbank laten weten een tweede zitting te willen.
25.4. Voordat de rechtbank tot inschakeling van de StAB overgaat en het verdere proces wordt doorlopen zoals hiervoor beschreven, draagt de rechtbank het college op om binnen twee weken de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen,
-
Voor de duidelijkheid zal de rechtbank hierna stap voor stap weergeven hoe de zaak verder wordt afgewikkeld:
-
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de vraag wat de waarde is van de percelen van eisers na de peildatum (de omvang van de geleden schade). De andere beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, zijn hiermee voor de rechtbank afgerond en zijn in het verdere verloop niet meer voor discussie vatbaar. Dat betekent dat de waarde van de percelen van eisers voor de peildatum en de omvang van de drempel of aftrek vanwege het normale maatschappelijke risico (3% van de waarde van de percelen voor de peildatum) voor de rechtbank vaststaat. Alleen in bijzondere of uitzonderlijke omstandigheden zal de rechtbank daarop terugkomen. Het is voor partijen ook niet mogelijk om nieuwe beroepsgronden in te brengen. De rechtbank zal het inbrengen daarvan in beginsel als in strijd met de goede procesorde beschouwen.
-
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op de beroepen van eisers. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt. Dat laatste betekent ook dat zij over de kosten van rechtsbijstand tot aan het bestreden besluit en de proceskosten van eisers 2, en het door eisers betaalde griffierecht nu nog geen beslissing neemt. Dat zal zij in de einduitspraak doen.
Beslissing
-
draagt het college op om binnen twee weken de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
-
stelt het college in de gelegenheid om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
-
houdt iedere verdere beslissing over de beroepen aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Huijben, voorzitter, en mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. M.J.A.B. Elsman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Geen hoger beroep mogelijk
Tegen deze tussenuitspraak kan heen hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dat kan nadat de einduitspraak is gedaan, waarbij ook de oordelen in deze uitspraak kunnen worden aangevochten.
ECLI:NL:RVS:2020:2867.
ECLI:NL:RVS:2025:1935.
ECLI:NL:RVS:2025:1940.
Zie r.o 10 van de overzichtsuitspraak van 6 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3690 (overzichtsuitspraak).
Zie r.o 55 van de overzichtsuitspraak.
ECLI:NL:RBOBR:2023:5049.
Dit volgt uit rechtsoverweging 7.3 van de uitspraak van deze rechtbank van 20 oktober 2023.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1769, r.o. 32.4.
De rechtbank verwijst hiervoor naar de rechtspraak van de Afdeling genoemd onder 6.8 van het deskundigenadvies in de zaak van eisers 1.
Zie de uitspraak van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:986 en r.o 99 van de overzichtsuitspraak.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2402 en r.o 100 van de overzichtsuitspraak.
Een cluster kan worden omschreven als een compacte groep van gelijksoortige of samenhangende objecten.
Zie r.o 126 en 127 van de overzichtsuitspraak.