ECLI:NL:RBOBR:2025:5874 - Rechtbank Oost-Brabant: onverhoeds achteruitrijden tegen ex-partner is poging tot doodslag - 23 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt dat een bestuurder die onverhoeds en met oplopende snelheid achteruitrijdt tegen zijn ex-partner, wetende dat zij zich achter de auto bevindt, voorwaardelijk opzet heeft op haar dood. Het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop levert poging tot doodslag op.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch Strafrecht
Parketnummers: 01.024906.25 en 01.255652.24 (vordering tenuitvoerlegging) (TUL)
Datum uitspraak: 23 september 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [1975] , wonende te [adres 1] , thans gedetineerd te P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 12 mei 2025, 7 augustus 2025 en 9 september 2025.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 april 2025. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 januari 2025 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
als bestuurder van een personenauto onverhoeds en/of met vaart achteruit tegen de zich achter die personenauto bevindende [slachtoffer] is gereden, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en (vervolgens) door dat (nog immer rijdende) voertuig over het wegdek werd gesleurd (terwijl die [slachtoffer] achter/onder genoemd voertuig lag)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 januari 2025 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
als bestuurder van een personenauto onverhoeds en/of met vaart achteruit tegen de zich achter die personenauto bevindende [slachtoffer] is gereden, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en (vervolgens) door dat (nog immer rijdende) voertuig over het wegdek werd gesleurd (terwijl die [slachtoffer] achter/onder genoemd voertuig lag)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01.255652.24 is aangebracht bij vordering van 18 maart 2025. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 23 oktober 2024.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijswaardering.
Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden, in die zin dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Het standpunt van de verdediging. De verdediging heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Ten aanzien van een eventuele bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
A. De bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zijn opgenomen in het procesdossier van de politie Eenheid Oost-Brabant met de onderzoeksnaam Lex, gesloten op 17 maart 2025, met 152 doorgenummerde pagina’s.
- De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 september 2025, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik was op 22 januari 2025 de bestuurder van de BMW en ik ben degene die [slachtoffer] aan heeft gereden. Dat ging als volgt. Ik kreeg de kans niet om haar te spreken. Ze liep gewoon aan mij voorbij. Toen zette ik de auto in zijn achteruit. Ik wilde voor haar langs kruisen om haar te spreken. Ik weet niet wanneer ze over zou steken. Ik zag haar niet op dat moment. Ik keek wel in mijn spiegel en over mijn linkerschouder, maar ik zag haar niet. Het gebeurde in een fractie van een seconde en toen was het al te laat. Dat is dom van me. Het is mijn schuld en ik had het niet zo moeten doen. Ik heb de auto toen in zijn vooruit gezet. Ik zag dat [slachtoffer] opstond en toen ben ik weggereden.
- Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer 250122-670-266 (pagina 49), inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer] van 22 januari 2025, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op woensdag 22 januari 2025 (…) kwam ik terug van mijn werk met mijn auto. Ik parkeerde mijn auto aan de [adres 2] schuin tegenover mijn woning aan [huisnummer] . Deze vakken liggen aan de achterzijde van de woningen aan de [adres 3] in ’s-Hertogenbosch.
Ik stapte uit mijn voertuig. Ik zag dat mijn ex-vriend, [verdachte] , de straat in kwam rijden. Hij stopte zijn voertuig. Ik liep richting mijn woning en probeerde hem te negeren. Ik hoorde dat hij naar mij riep: “Je moet normaal doen, kutwijf!”. Ik keek hem aan en liep verder. Ik liep op dat moment achter zijn auto door, waarop ik zag dat hij zijn auto in achteruit zette en gas gaf. Ik zag dat de auto in zijn achteruit op mij afreed en mij raakte. Op het moment dat de auto mij raakte, viel ik op de grond.(…) Ik herinner me dat ik de onderkant van de auto heb gezien. Ik voelde toen veel pijn rondom mijn rechter heup en mijn hoofd. Ik voelde en zag dat de auto vooruit wegreed in de richting van de [adres 4] .
- Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer PL2100-2025015736-2 (pagina 71), inhoudende de bevindingen van de verbalisant(en), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Uitkijken videobeelden: Ik zag dat deze Citroën parkeerde op een van de parkeervakken, tussen een rode en zwarte auto. Ik zag dat de verlichting uitging en dat een vrouw, als bestuurder de auto uitstapte.
Op dat moment zag ik dat vanuit links een donkerkleurige auto met verlichting aan het beeld inreed (...). Ik herkende het merk van deze auto als ‘BMW’ en zal in het vervolg deze donkerkleurige auto als ‘BMW’ aanduiden. Ik zag dat de BMW ter hoogte van de Citroën stopte.
Ik zag dat de vrouw van haar Citroën wegliep en het leek alsof zij in de BMW keek. Vervolgens zag ik de vrouw langs de linkerzijde van de BMW richting de achterzijde van deze BMW liep. Ik zag dat de BMW een klein stukje naar voren reed. Ik zag dat toen de vrouw achter de BMW liep de BMW direct naar achter reed. Ik zag op dat moment dat een arm/hand van de vrouw boven het dak van de BWM uitkwam. Aan de rechter achterzijde van de BMW zag ik een tas die de vrouw vast had op de grond vallen. Vervolgens zag ik de vrouw niet meer in beeld.
Ik zag dat bij het achteruit rijden de snelheid van de BMW opliep. Ik zag dat de BMW na enkele meters achteruit te zijn gereden vervolgens afremde en meteen vooruit wegreed.
Achter de BMW zag ik de vrouw op de grond liggen. De vrouw lag met haar benen in de richting waar de BMW in wegreed. De vrouw was niet meer op de plaats, waar ik haar voor het laatst in beeld zag. Ze lag enkele meters naar achteren.
- Het aanvullend proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer 70 (LEX / OB1R025009 - 70), inhoudende de bevindingen van de verbalisant [verbalisant] , opgemaakt op 16 juni 2025, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
De parkeervakken gelegen aan de [adres 2] in 's-Hertogenbosch zijn voorzien van donkergrijze straatklinkers. Links en rechts van de parkeervakken is een smalle strook voorzien van lichtgrijze straatklinkers. Deze smalle stroken bieden automobilisten ruimte om de portieren te openen en in- en uit de auto te stappen. De breedte van een parkeervak voorzien van de donkergrijze straatklinkers is 212 cm. De breedte van een parkeervak inclusief de smalle in- en uitstapstroken aan de linker- en rechterzijde van het parkeervak is 298 cm. (…) Het slachtoffer loopt ter hoogte van het 4e parkeervak als ze achter de BMW langs loopt en de BMW plots achteruit rijdt waardoor ze ten val komt. Op de camerabeelden is te zien dat ze ter hoogte van het 1e parkeervak op straat ligt nadat de BMW vooruit wegrijdt. Dit betekent dat ze over een afstand van de breedte van 3 parkeervakken door de BMW over de straat is geduwd.
Wanneer hiervoor is verwezen naar een proces-verbaal van de politie is - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
B. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen en verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte op 22 januari 2025 te ’s-Hertogenbosch achteruit is gereden, terwijl zich achter zijn auto aangeefster [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) bevond. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze aanrijding letsel opgelopen.
Voorwaardelijk opzet op de dood. Dat verdachte daadwerkelijk het plan had opgevat en het opzet had om het slachtoffer te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (kwaad opzet) blijkt niet uit de bewijsmiddelen, zodat de rechtbank moet beoordelen of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood of zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Daartoe is vereist dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard, dat wil zeggen op de koop toe heeft genomen. De aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft verklaard dat hij in zijn spiegel en over zijn linkerschouder heeft gekeken. Daarbij zag hij het slachtoffer niet. Het slachtoffer stond kort hiervoor nog aan de linkerzijde van zijn auto. Nu hij haar niet meer zag aan die linkerzijde, moet voor hem duidelijk zijn geweest dat het slachtoffer zich achter de auto bevond. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in de gegeven situatie ook logisch, omdat het slachtoffer aan de overkant van de straat woonde en dus wel over moest steken om haar woning te bereiken. Verdachte wist dit. Verdachte heeft verklaard dat hij niet op het beeld van de achteruitrijcamera heeft gekeken. Ook de andere (geluid)signalen die zijn auto gaf ten teken dat zich iets of iemand achter de auto bevond binnen het bereik van de sensoren, heeft hij genegeerd. Op het moment dat verdachte achteruit is gaan rijden, heeft hij de kans dat hij het slachtoffer aan zou rijden op de koop toegenomen. Dit is vervolgens ook daadwerkelijk gebeurd.
Naar algemene ervaringsregels bestaat een aanmerkelijke kans op een aanrijding met een dodelijke afloop als een voetganger, een kwetsbare, onbeschermde verkeersdeelnemer, door een auto wordt aangereden. Dit is zeker het geval in de omstandigheden waaronder deze aanrijding heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte met een hoog, zwaar voertuig onverhoeds en met toenemende snelheid tegen het slachtoffer aangereden en is hij, na de aanrijding nog enkele meters doorgereden. De rechtbank licht dit oordeel hieronder verder toe.
Verdachte reed in een elektrische auto. Van elektrische auto’s is algemeen bekend dat dit bovendien zware voertuigen zijn die op de eerste meters (zeer) snel accelereren. Uit het proces-verbaal over het uitkijken van de camerabeelden leidt de rechtbank af dat de snelheid van de BMW van verdachte bij het achteruitrijden opliep. Het slachtoffer liep dicht achter de auto en had geen enkele mogelijkheid om daar weg te komen, terwijl verdachte precies op dat moment, plotseling en meteen nadat het slachtoffer zich daar bevond, achteruit reed en daarbij accelereerde. Hij is vervolgens na de aanrijding nog enkele meters verder achteruit gereden. Na de aanrijding lag het slachtoffer immers ‘enkele meters naar achteren’. Uit de camerabeelden en het proces-verbaal dat is opgemaakt over de breedte van de parkeervakken volgt dat het slachtoffer door de aanrijding over de breedte van drie parkeervakken naar achteren is geduwd.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze gedraging van verdachte zozeer gericht geweest op het intreden van een bepaald gevolg (de dood van het slachtoffer), dat verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Dat het slachtoffer daar terecht is gekomen door een val dan wel struikelen, is niet aannemelijk geworden. De verklaringen van verdachte over de aanrijding, die erop neerkomen dat het een ongeluk was, acht de rechtbank, gezien het vorenstaande, volstrekt ongeloofwaardig.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, en op grond van de inhoud van het hiervoor overwogene, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 22 januari 2025 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, als bestuurder van een personenauto onverhoeds en met vaart achteruit tegen de zich achter die personenauto bevindende [slachtoffer] is gereden, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en vervolgens door dat nog immer rijdende voertuig over het wegdek werd gesleurd terwijl die [slachtoffer] achter/onder genoemd voertuig lag terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straffen.
De eis van de officier van justitie. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een: -gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, en -een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden.
Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregelen, inhoudende een contactverbod en een gebiedsverbod gevorderd.
Het standpunt van de verdediging. De verdediging heeft enkel een strafmaatverweer gevoerd in het geval van een veroordeling voor een poging tot zware mishandeling. In het geval van oplegging van een gebiedsverbod heeft de verdediging verzocht een dergelijk verbod te beperken tot een straal van 500 meter rondom de woning van het slachtoffer.
Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, doordat hij met zijn auto onverhoeds en met vaart achteruit is gereden, terwijl het slachtoffer zich achter zijn auto bevond. Verdachte heeft zijn auto op die manier als wapen gebruikt. Nadat het slachtoffer op de grond terecht was gekomen door de aanrijding, is zij nog een stuk over het wegdek gesleurd. Verdachte heeft met zijn handelen de aanmerkelijke kans dat hij een kwetsbare verkeersdeelnemer zou aanrijden met als mogelijk gevolg de dood van die verkeersdeelnemer op de koop toegenomen en dus aanvaard. Dat het met het slachtoffer relatief goed is afgelopen en dat haar verwondingen gering waren is zeker niet aan het gedrag van verdachte te danken.
De op te leggen straffen.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de ernst en de strafwaardigheid van zijn gedrag miskent. Verdachte spreekt telkens van een ongeluk. Bovendien is sprake van een vervelende voorgeschiedenis. Verdachte is in 2024 al eens veroordeeld voor de mishandeling van het slachtoffer. Verdachte liep daardoor ten tijde van het feit nog in een proeftijd. Verdachte en het slachtoffer zijn op enig moment nadien weer met elkaar een relatie aangegaan, die opnieuw is beeindigd. Daarna heeft verdachte pogingen ondernomen om met het slachtoffer in contact te komen. Nu is het opnieuw misgegaan en zelfs verder geëscaleerd. Toen het slachtoffer geen contact meer met verdachte wilde is hij naar haar werk gereden, heeft daar tot tweemaal toe zichtbaar een tijdje in zijn auto op de parkeerplaats gestaan en is daarna naar haar huis gereden. Verdachte heeft op deze manier contact met het slachtoffer af willen dwingen en toen dat niet lukte heeft hij haar aangereden.
De rechtbank acht dit een zeer ernstig feit waar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur tegenover dient te staan. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De rechtbank acht de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor nader te noemen duur van 24 maanden passend en geboden.
De rechtbank zal daarnaast een rij-ontzegging opleggen voor de duur van 18 maanden, zoals is gevorderd door de officier van justitie. De rechtbank acht een rij-ontzegging van deze duur passend en geboden, gelet op het feit dat verdachte zijn auto als wapen heeft gebruikt jegens het slachtoffer.
Vrijheidsbeperkende maatregelen.
De rechtbank ziet in voornoemde voorgeschiedenis tussen verdachte en het slachtoffer voldoende aanleiding om, in navolging van de eis van de officier van justitie, een contactverbod en een gebiedsverbod als maatregelen in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen, beide voor de duur van 3 jaren. Het contactverbod zal gelden ten aanzien van het slachtoffer en haar dochters. Dit verbod moet voorkomen dat verdachte tijdens en na zijn detentie nog contact zal hebben, direct of via anderen, met hen. Daarnaast zal aan de verdachte een gebiedsverbod worden opgelegd. Het gebiedsverbod zal inhouden dat verdachte zich niet zal ophouden binnen de stad ’s-Hertogenbosch (uitgezonderd zijn aanwezigheidsrecht op oproepingen van de rechtbank of het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch). De rechtbank acht de oplegging van dit gebiedsverbod proportioneel omdat in overweging wordt genomen dat verdachte het slachtoffer op meerdere plekken binnen die stad is gevolgd en haar uiteindelijk thuis heeft opgezocht. Het slachtoffer dient tegen verdachte te worden beschermd. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat verdachte heeft aangegeven dat hij – in zijn eigen woorden – niks in ’s-Hertogenbosch te zoeken heeft en dat zijn leven zich afspeelt/zal afspelen in Amsterdam, dan wel op de Antillen. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat de concrete gevolgen van dit zeer ruime gebiedsverbod voor verdachte in de prakijk beperkt zullen zijn.
Voor elke keer dat verdachte één van de maatregelen overtreedt zal vervangende hechtenis voor de duur van veertien dagen worden opgelegd met in totaal een maximum van zes maanden.
De rechtbank zal voorts bepalen dat de vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn omdat er, gelet op de hiervoor geschetste voorgeschiedenis, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens een persoon of bepaalde personen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De vordering. De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een verzoek tot schadevergoeding ingediend ter hoogte van in totaal € 4.514,99, bestaande uit een bedrag van € 514,99 aan materiële schade en een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade.
De materiële schade van € 514,99, bestaat uit een bedrag van € 385,00 aan eigen risico en een bedrag van € 129,99 aan beveiligingskosten (een ring-deurbel).
Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de gehele vordering kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de materiële schadepost ‘eigen risico’. Met betrekking tot de beveiligingskosten dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. Als het gaat om de immateriële schade heeft de verdediging betoogd dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat zij nog meerdere weken last van het letsel heeft gehad en er wordt verzocht om aansluiting te zoeken bij uitspraken van volgens de verdediging vergelijkbare gevallen waarin lagere bedragen zijn toegewezen.
De beoordeling.
T.a.v. de materiële schade. De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door de verdediging onweersproken gelaten, het gevorderde bedrag van € 385,00 aan eigen risico. De klachten van de benadeelde partij zijn door de psycholoog geclassificeerd als PTSS en zij krijgt daarvoor traumabehandelingen in de vorm van EMDR-therapie.
Hetzelfde geldt voor het gevorderde bedrag van € 129,99 aan beveiligingskosten voor de aanschaf van een ring-deurbel. Gebleken is dat de benadeelde partij een week voor de pro forma-behandeling van 12 mei 2025 een ring-deurbel heeft gekocht. Voldoende aannemelijk is dat zij deze aankoop heeft gedaan om haar gevoelens van onveiligheid, voor het geval verdachte uit zijn voorlopige hechtenis zou komen, te verminderen. Deze kosten zijn dan ook redelijkerwijs toe te rekenen aan en het rechtstreekse gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte. De rechtbank acht deze kosten dan ook toewijsbaar.
T.a.v. de immateriële schade. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Deze schade is voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft voor de hoogte van de schade gekeken naar vergelijkbare zaken en ook naar de recent gepubliceerde Rotterdamse Schaal. Alles afwegende zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade geheel toewijzen.
Resumé. De rechtbank acht de gehele vordering toewijsbaar.
Wettelijke rente. De rechtbank zal de toegewezen onderdelen van de vordering vermeerderen met de wettelijke rente. Ten aanzien van de materiële schadeposten als volgt:
-
het eigen risico van € 385,00 vanaf 17 juli 2025 tot de dag der algehele voldoening;
-
de beveiligingskosten (een ring-deurbel) van € 129,99 vanaf 5 mei 2025 tot de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de immateriële schade vanaf 22 januari 2025 tot de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling verdachte. De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor genoemd.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01.255652.24.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen: 36f, 38v, 38w, 45, 287 Wetboek van Strafrecht, 179 Wegenverkeerswet 1994.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1 primair: Poging tot doodslag.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Oplegging van straf en maatregel:
legt op:
-een gevangenisstrafvoor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
-een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden.
Oplegging van maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid:
legt op:
-een contactverbod voor de duur van 3 jaren, inhoudende dat verdachte zich op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [1978] te [geboorteplaats 2] en haar twee dochters.
-een gebiedsverbod voor de duur van 3 jaren, inhoudende dat verdachte zich niet zal ophouden binnen de stad ’s-Hertogenbosch (uitgezonderd zijn aanwezigheidsrecht op oproepingen van de rechtbank of het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch).
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregelen wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 14 dagen voor iedere keer dat niet aan één van de maatregelen wordt voldaan.
bepaalt dat de totale vervangende hechtenis niet meer dan 6 maanden bedraagt, bij overtreding van beide maatregelen. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet op.
beveelt dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 4.514,99, bestaande uit € 514,99 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Ten aanzien van de materiële schadeposten als volgt:
-
het eigen risico van € 385,00 vanaf 17 juli 2025 tot de dag der algehele voldoening;
-
de beveiligingskosten (een ring-deurbel) van € 129,99 vanaf 5 mei 2025 tot de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de immateriële schade vanaf 22 januari 2025 tot de dag der algehele voldoening.
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel:
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 4.514,99. Voormeld bedrag bestaat uit € 514,99 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Ten aanzien van de materiële schadeposten als volgt:
-
het eigen risico van € 385,00 vanaf 17 juli 2025 tot de dag der algehele voldoening;
-
de beveiligingskosten (een ring-deurbel) van € 129,99 vanaf 5 mei 2025 tot de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de immateriële schade vanaf 22 januari 2025 tot de dag der algehele voldoening.
bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 55 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Oost-Brabant van 23 oktober 2024, gewezen onder parketnummer 01-255652-24, te weten: -een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Dit vonnis is gewezen door: mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter, mr. L.J. Verborg en mr. G.F.A.M de Graauw, leden, in tegenwoordigheid van mr. G van de Luijtgaarden, griffier, en is uitgesproken op 23 september 2025.