Uitspraak inhoud

Civiel recht

Zittingsplaats Groningen

Zaaknummer: C/18/247194 / KG ZA 25-139

Vonnis in kort geding van 26 september 2025

in de zaak van

[eiser], wonende te Groningen, eiser, hierna te noemen: [eiser], advocaat: mr. V. Kamphuis te Groningen,

tegen

de ontbonden besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ONROERENDGOED ONTWIKKELING GRONINGEN B.V., voorheen gevestigd te Zuidbroek, gedaagde hierna te noemen: OOG, niet verschenen.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verlof van de voorzieningenrechter d.d. 2 september 2025 om op verkorte termijn te mogen dagvaarden,

  • de dagvaarding,- de mondelinge behandeling van 19 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2 De feiten

2.1. [eiser] is eigenaar van de onroerende zaak aan [adres], kadastraal bekend [adres] (hierna: de onroerende zaak).

2.2. Door OOG is een lening van € 30.000,00 verstrekt aan [eiser]. Als zekerheid heeft OOG op 21 november 2018 een hypotheekrecht verkregen op de onroerende zaak.

2.3. De lening is op enig moment volledig afgelost.

2.4. OOG is op 30 december 2023 opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn. Op 11 januari 2024 is OOG uitgeschreven bij het Handelsregister.

2.5. [eiser] heeft de onroerende zaak verkocht en heeft zich daarbij verplicht de zaak vrij van hypotheekrechten te leveren. Gebleken is dat het hypotheekrecht van OOG nog staat ingeschreven bij het Kadaster.

3 Het geschil

3.1. [eiser] vordert om voor recht te verklaren dat de hypothecaire inschrijving ten behoeve van OOG van 23 november 2018 op de onroerende zaak waardeloos is, OOG in de proceskosten te veroordelen en dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren met bepaling dat het onmiddellijk in kracht van gewijsde gaat.

4 De beoordeling

4.1. [eiser] heeft voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering, omdat de onroerende zaak niet onbelast kan worden geleverd zolang het hypotheekrecht van OOG niet is doorgehaald.

4.2. Artikel 3:274 lid 1 BW bepaalt dat wanneer een hypotheek is tenietgegaan, de schuldeiser verplicht is om aan de rechthebbende op het bezwaarde goed, bij authentieke akte, een verklaring af te geven dat de hypotheek is vervallen. In lid 3 van dit artikel is bepaald dat wanneer de vereiste verklaring niet wordt afgegeven artikel 3:29 BW van overeenkomstige toepassing is. Artikel 3:29 lid 1 BW bepaalt dat wanneer de vereiste verklaring niet wordt afgegeven de rechtbank de inschrijving waardeloos verklaart op vordering van de onmiddellijk belanghebbende.

4.3. De voormalig bestuurder van OOG heeft ter zitting verklaard dat de lening tot zekerheid waarvan het hypotheekrecht was gevestigd, volledig is afgelost. Dit betekent dat de hypotheek is tenietgegaan (op grond van artikel 3:7 BW) en dat er voldoende aanleiding is voor waardeloosverklaring van de hypothecaire inschrijving.

4.4. OOG is op 30 december 2023 ontbonden en heeft op grond van artikel 2:19 lid 4 BW per die datum opgehouden te bestaan omdat er geen baten meer waren. Door [eiser] is dus een vennootschap gedagvaard die niet meer bestaat. Een rechtspersoon die niet meer bestaat kan echter geen partij zijn in een procedure. [eiser] moet daarom in zijn vordering tegen OOG niet ontvankelijk worden verklaard.

4.5. [eiser] is echter wel aan te merken als onmiddellijk belanghebbende in de zin van artikel 3:29 lid 1 BW en uit dien hoofde heeft hij een zelfstandig belang om de inschrijving van het hypotheekrecht waardeloos te (laten) verklaren nu degene die de verklaring had behoren af te geven – OOG – dat niet kan doen omdat zij niet meer bestaat.

4.6. De voorzieningenrechter overweegt dat weliswaar in kort geding in beginsel geen declaratoir vonnis kan worden gewezen, maar dat daarop in de rechtspraak in zaken als de onderhavige (afgeloste hypotheekschuld waarbij het hypotheekrecht niet is doorgehaald en de hypotheekgerechtigde niet meer bestaat) een uitzondering wordt gemaakt. De voorzieningenrechter zal daarom de gevorderde verklaring van waardeloosheid toewijzen.

4.7. Op grond van artikel 3:29 lid 4 BW kan de in dit vonnis te geven verklaring van waardeloosheid niet eerder worden ingeschreven dan nadat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Het vonnis gaat pas in kracht van gewijsde als er geen rechtsmiddel meer tegen open staat. De hoger beroepstermijn bedraagt vier weken. Intussen kan [eiser] de onroerende zaak niet leveren. Op grond van artikel 334 Rv kan het vonnis onmiddellijk in kracht van gewijsde gaan indien [eiser] berust in het vonnis. [eiser] heeft verklaard af te zien van het recht op hoger beroep en te berusten in het vonnis. Dat betekent dat er geen rechtsmiddel tegen dit vonnis open staat en dat het per heden in kracht van gewijsde gaat.

4.8. Aangezien OOG niet bestaat zal [eiser] om die reden niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard, en dient [eiser] zijn eigen proceskosten te dragen.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering,

5.2. verklaart de hypothecaire inschrijving d.d. 23 november 2018 ten behoeve van Onroerendgoed Groningen Ontwikkeling op de onroerende zaak aan [adres] (kadastraal bekend [adres]) waardeloos in de zin van artikel 3:29 BW;

5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

5.4. bepaalt dat [eiser] zijn eigen proceskosten draagt,

5.5. verstaat dat er geen rechtsmiddel tegen dit vonnis open staat en dat het per heden in kracht van gewijsde gaat,

5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. Kremer, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2025.

524 / MvdH