Terug naar bibliotheek
Rechtbank Noord-Nederland

ECLI:NL:RBNNE:2025:3775 - Poging zware mishandeling: schieten in voet is aanmerkelijke kans op zwaar letsel - 18 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBNNE:2025:377518 september 2025

Essentie

De Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat het van korte afstand schieten op iemands voet een poging tot zware mishandeling oplevert. De kans op het raken van spieren, pezen of aders is aanmerkelijk, waardoor de verdachte het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Groningen

parketnummer 18/015790-25

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

18 september 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in de [instelling] .

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 september 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. van den Hoonaard, advocaat te Apeldoorn. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Hellinga.

Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

  1. primair

hij op of omstreeks 7 december 2024 te Sappemeer in de gemeente Midden-Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (voor een café met omstanders) -uit zijn broeksband een (zwart) vuurwapen heeft gepakt en/of heeft getrokken en/of -het vuurwapen heeft gericht op die [slachtoffer] en/of vervolgens -met het vuurwapen heeft geschoten op en/ of in de richting van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] is geraakt in zijn voet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

  1. subsidiair

hij op of omstreeks 7 december 2024 te Sappemeer in de gemeente Midden-Groningen [slachtoffer] heeft mishandeld door -uit zijn broeksband een (zwart) vuurwapen te pakken en/of te trekken en/of -het vuurwapen te richten op die [slachtoffer] en/of vervolgens -met het vuurwapen te schieten op en/ of in de richting van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] is geraakt in zijn voet ten gevolge waarvan die [slachtoffer] letsel opliep aan zijn voet;

2 hij op of omstreeks 7 december 2024 te Sappemeer in de gemeente Midden-Groningen -een wapen (kleur zwart) van categorie II en/of III, onder 1 van de Wet wapens en munitie zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of -munitie van categorie II en/of III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder feit 1 primair en 2 ten laste gelegde.

Standpunt van de verdediging De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de schutter was. Het bewijs voor het voorhanden hebben van een vuurwapen ontbreekt dan ook. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen wapen bij verdachte is aangetroffen. Daarnaast werden de armen van verdachte omklemd door [getuige 2] , waardoor verdachte ook niet had kunnen schieten. Er is slechts één getuige die verklaart dat ze gezien heeft dat verdachte heeft geschoten, te weten [getuige 1] . Zij was echter flink onder invloed van alcohol en cocaïne. Dit moet haar waarnemingsvermogen hebben beïnvloed. Er is daarnaast sprake van een

geschiedenis tussen [getuige 1] en verdachte; verdachte zou na een vechtpartij tussen hem en de vader van [getuige 1] de auto van de vader hebben vernield. Dat alles maakt de verklaring van [getuige 1] onbetrouwbaar. Verdachte voldoet ten slotte niet aan het signalement van de schutter omdat hij geen capuchon droeg. Indien de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte de schutter was, dan is er volgens de verdediging geen sprake van een poging tot zware mishandeling. Er is geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij het schieten op een teen. Van dergelijk letsel is ook niet gebleken uit de medische stukken.

Oordeel van de rechtbank De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Ik was 7 december 2024 bij het café [naam café] in Sappemeer. Ik ging naar buiten. Er stond een jongen met een capuchon. Hij kwam dichter naar mij toe en was mij aan het provoceren. Ik heb hem toen van mij afgeduwd. Daarop trok hij meteen het wapen. Ik zag dat hij het wapen uit zijn broeksband pakte en op mij richtte. Ik zag een flits uit het wapen komen en ik hoorde een harde knal. Mijn voet deed pijn. Ik hoorde dat de woorden “ [verdachte] wat doe je nou” werden geroepen nadat er was geschoten.

  1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 20 februari 2025, opgenomen op pagina 158 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :

[verdachte] en [slachtoffer] kwamen in een woordenwisseling terecht. [verdachte] greep naar zijn broek en greep een wapen. Ik zag dat er geschoten werd. [verdachte] schoot naar beneden. Hij richtte het wapen op [slachtoffer] . Ik hoorde een schot.

  1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 26 februari 2025, opgenomen op pagina185 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :

V: En hoe heet [verdachte] verder? A: [verdachte] .

  1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek stukken van overtuiging

d.d. 2 maart 2025, opgenomen op pagina 118 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant: Aan mij werd een schoen overhandigd. Deze schoen was van de aangever. Ik zag in de schoen een beschadiging en ik zag in de schoen een projectiel.

  1. Een schriftelijk bescheid, te weten kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 125 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:

Datum: 7 december 2024 Omstandigheden: aangetroffen in de schoen van het slachtoffer Object: Munitie

Spoor identificatienummer: [nummer]

  1. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer] , d.d. 17 februari 2025 opgemaakt door R. Hermsen op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:

De munitie (projectiel) betreft een looddeel. Het vervormde looddeel ( [nummer] ) betreft vermoedelijk de kern van een kogel.

Overweging Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten van de raadsman overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht op basis van de verklaringen van aangever en de getuige [getuige 1] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die op aangever heeft geschoten. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1] . Haar verklaring komt op cruciale details overeen met de verklaring van aangever. Dat zij die avond onder invloed was maakt haar verklaring niet per definitie onbetrouwbaar. Een eventueel conflict tussen (de vader van) [getuige 1] en verdachte doet op zichzelf ook niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1] . Voor de verklaring van verdachte dat hij niet heeft kunnen schieten omdat [getuige 2] zijn armen vast had is geen ondersteunend bewijs en deze verklaring wordt bovendien weersproken door [getuige 2] zelf. Zij verklaart immers nadrukkelijk dat de armen van verdachte vrij waren.1

In het dossier is verder geen enkele aanwijzing te vinden voor de conclusie dat een andere persoon, een onbekend gebleven derde, op aangever heeft geschoten. De rechtbank acht dat scenario ook niet aannemelijk. De verklaringen van de direct betrokken getuigen, zoals [getuige 2] , wijzen daar niet op. [getuige 2] , die naar eigen zeggen verdachte weg probeerde te duwen bij aangever, heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zij na het schot mensen heeft horen roepen: “ [verdachte] , wat doe je?” en dat zij het aannemelijk acht dat verdachte de schutter is. De gedragingen van verdachte na afloop van het incident, zoals het aantrekken van een andere jas in verband met de mogelijke aanwezigheid van kruitsporen op zijn kleding en het zich gedurende lange tijd beroepen op zijn zwijgrecht passen naar het oordeel van de rechtbank bovendien meer bij het scenario dat hij de schutter was dan het scenario dat een onbekend gebleven derde heeft geschoten. De verklaring die verdachte ter terechtzitting voor die gedragingen heeft gegeven, namelijk dat hij wilde voorkomen dat bekend werd dat hij bij dat café aanwezig was en dus (in zijn VI proeftijd) zijn locatiegebod overtrad, overtuigt niet. Het locatiegebod werd immers gecontroleerd middels elektronische monitoring. Dat verdachte zijn voorwaarden schond was hierdoor diezelfde nacht al bekend bij de reclassering.

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of hier sprake is van een poging zware mishandeling. Vast staat dat verdachte van korte afstand een vuurwapen op aangever heeft gericht en “naar beneden” heeft geschoten, waarbij aangever in zijn voet is geraakt. De kans dat daarbij zwaar lichamelijk letsel had kunnen ontstaan is naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk geweest. Er bestond een aanmerkelijke kans dat bepaalde spieren, pezen of aders zouden worden geraakt en daardoor ernstig hadden kunnen worden beschadigd of ander blijvend letsel zou worden veroorzaakt. Het gericht schieten zoals hij heeft gedaan is zozeer gericht op het ontstaan van zwaar letsel dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is niet gebleken. Verdachte heeft dus voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder feit 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

1 hij op 7 december 2024 te Sappemeer in de gemeente Midden-Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voor een café met omstanders -uit zijn broeksband een vuurwapen heeft gepakt en -het vuurwapen heeft gericht op die [slachtoffer] en vervolgens -met het vuurwapen heeft geschoten op die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] is geraakt in zijn voet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2 hij op 7 december 2024 te Sappemeer in de gemeente Midden-Groningen -een wapen van categorie II en/of III, onder 1 van de Wet wapens en munitie zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en -munitie van categorie II en/of III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte strafbaar is.

Standpunt van de verdediging De raadsman heeft subsidiair bepleit dat er sprake is van noodweer(exces). Hij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, omdat aangever verdachte duwde en naar hem uit haalde. Verdachte reageerde proportioneel op een dronken agressieveling door naar beneden te schieten en niet in de richting van vitale lichaamsdelen. Zich onttrekken aan de situatie was voor verdachte geen reële optie. Indien de rechtbank van mening is dat verdachte te ver is gegaan in zijn verdediging, stelt de verdediging dat een hevige gemoedsbeweging goed invoelbaar en voorstelbaar is.

Oordeel van de rechtbank Met betrekking tot het hiervoor weergegeven standpunt van de verdediging overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt, mede op basis van de eigen verklaring van verdachte, vast dat er voorafgaand aan het schieten een woordenwisseling tussen verdachte en aangever is geweest, dat er daarbij over en weer is geduwd en dat aangever vervolgens probeerde uit te halen naar verdachte.

Als deze situatie al moet worden aangemerkt als een noodweersituatie, dan is de rechtbank van oordeel dat de verdediging tegen de dreigende aanranding niet noodzakelijk was, omdat verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken door (bijvoorbeeld) te vluchten. In plaats daarvan heeft verdachte volstrekt disproportioneel gehandeld door met een vuurwapen op aangever te schieten. Er is daarbij geen enkele aanwijzing voor een hevige gemoedsbeweging bij verdachte. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Standpunt van de verdediging De raadsman heeft gepleit voor de oplegging van een lagere straf dan de eis van de officier van justitie. Verdachte is nog jong en moet al een jaar v.i. uitzitten. De rol van de aangever moet ook worden betrokken bij de bepaling van de straf.

Oordeel van de rechtbank Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte

zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies d.d. 1 september 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft, terwijl hij in de proeftijd liep van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling en een locatiegebod (huisarrest) had, een geladen vuurwapen meegenomen naar een café. Hij heeft aangever op straat voor het café beschoten terwijl er meerdere mensen (dicht) omheen stonden. Verdachte heeft het slachtoffer in zijn voet geraakt. Met zijn handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. Uit de slachtofferverklaring blijkt hoezeer de gebeurtenissen negatieve gevolgen hebben gehad voor het slachtoffer. Het slachtoffer leeft voortdurend in angst en ervaart nog dagelijks pijn aan zijn voet. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de maatschappij. Het voorhanden hebben van vuurwapens leidt gemakkelijk tot het gebruik daarvan zoals hier ook daadwerkelijk is gebeurd, met alle gevolgen van dien. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Hij was bovendien een gewaarschuwd mens. Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt namelijk dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor onder andere poging doodslag en wapenbezit.

De rechtbank heeft acht geslagen op het voornoemde reclasseringsrapport. De reclassering concludeert dat het voor verdachte lastig is om zich aan afspraken te houden. Tijdens de proeftijd van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling heeft hij meerdere malen zijn locatiegebod overtreden. De behandelmotivatie bij verdachte is gering. Nu de VI inmiddels is herroepen en verdachte nog een tijd gedetineerd zal blijven ziet de reclassering op dit moment geen meerwaarde in reclasseringstoezicht en/of interventies en adviseert om tijdens detentie aandacht te besteden aan re-integratie.

De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS), waarin uitgangspunten voor strafoplegging voor soortgelijke strafbare feiten zijn opgenomen. Bij het voorhanden hebben van een vuurwapen in een openbare ruimte is volgens de oriëntatiepunten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden het uitgangspunt. Er zijn geen specifieke oriëntatiepunten voor het schieten met een vuurwapen.

De rechtbank werkt in strafverzwarende zin mee dat verdachte eerder tot een forse gevangenisstraf is veroordeeld voor soortgelijke delicten en het feit heeft gepleegd in de proeftijd van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling. Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, zonder meer passend en zal deze straf dan ook opleggen.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 2.268,83 ter vergoeding van materiële schade, waarbij een bedrag van 2.000,00 ziet op toekomstige onvoorziene kosten en niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Daarnaast wordt gevorderd een bedrag van 6.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, alles vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de schadepost onvoorziene kosten van 2.000,00 niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De gevorderde vergoeding van de schade aan de schoenen kan worden toegewezen. De reiskosten kunnen worden toegewezen. Het gaat dan om vier bezoeken aan het ziekenhuis. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade moet worden gematigd. De officier van justitie heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd alsmede toewijzing van verhoging met de wettelijke rente over de toe te wijzen bedragen.

Standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de schadepost kapotte schoenen moet worden gematigd, omdat onvoldoende is gebleken dat het om nieuwe schoenen gaat. De schadepost onvoorziene kosten moet worden afgewezen. De reiskosten kunnen worden toegewezen, met dien verstande dat er slechts drie bezoeken aan het ziekenhuis zijn geweest die voor vergoeding in aanmerking komen. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade flink moet worden gematigd.

Oordeel van de rechtbank Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde.

Materiële schade Het gevorderde bedrag voor de kapotte schoenen acht de rechtbank niet onredelijk en zal worden toegewezen. Het gevorderde bedrag voor reiskosten zal worden toegewezen tot een bedrag van 44,74. Uit de overlegde stukken blijkt dat het slachtoffer twee fysieke afspraken in het ziekenhuis heeft gehad, daar zal de rechtbank de reis- en parkeerkosten voor toewijzen. Voor het overige zal de rechtbank het bedrag niet-ontvankelijk verklaren. De gevorderde vergoeding van onvoorziene kosten zal eveneens niet- ontvankelijk worden verklaard. In totaal zal de rechtbank een bedrag groot 194,69 aan materiële schade toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 december 2024.

Immateriële schade Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade op 3.000,00. Dit bedrag ligt meer in lijn met wat in vergelijkbare zaken aan schadevergoeding wordt toegewezen. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 december 2024, en voor het overige niet- ontvankelijk verklaren.

Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Ten aanzien van 18/015790-25 feit 1 primair:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:

  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.

Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 3.194,69 (zegge: drieduizend honderdvierennegentig euro en negenenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 december 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 194,69 aan materiële schade en 3.000,00 aan immateriële schade.

Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 41 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. A. de Jong en mr. C. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. M.M. Peters, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 september 2025.

Mr. A. de Jong is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

1 Zie de verklaring van [getuige 2] op pagina 170 e.v. van voornoemd dossier.