Uitspraak inhoud

Afdeling Privaatrecht

Locatie Leeuwarden

Zaak/rolnummer: 11465774 EL EXPL 24-41

Vonnis van de kantonrechter van 19 augustus 2025

inzake

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DEXIA NEDERLAND B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres in conventie, verweerster in reconventie, hierna te noemen: Dexia, gemachtigde: USG Legal Professionals,

tegen

[gedaagde ] , handelend ten behoeve van de gemeenschap, als erfgenaam (en gevolmachtigde in de nalatenschap van) van de heer [erflater], wonende te Workum, gedaagde in conventie, eiser in reconventie, hierna te noemen: [gedaagde ] , gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces).

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

1.2. Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.

2 De feiten

2.1. Dexia is rechtsopvolgster van Dexia Bank Nederland N.V., Bank Labouchere N.V. en Legio Lease B.V. Waar in het navolgende wordt gesproken over Dexia worden hieronder mede verstaan haar rechtsvoorgangsters.

2.2. [erflater] heeft op 31 maart 2000, via tussenpersoon [bedrijf] , een effectenleaseovereenkomst met (rechtsvoorgangers van) Dexia gesloten, te weten een AEX Plus Effect-overeenkomst met contractnummer [nummer] , een leasesom van € 10.890,72 en een looptijd van 240 maanden.

2.3. De overeenkomst is tussentijds geëindigd en daarbij is een restschuld ontstaan. Deze restschuld is in verband met het overlijden van [erflater] door Dexia kwijtgescholden.

2.4. Vanaf omstreeks medio 2002 zijn de effectenleaseproducten van Dexia onderwerp geweest van meerdere juridische procedures. Onder meer door het aanbieden van het zogenaamde "Dexia Aanbod" en door de zogenaamde "Duisenberg regeling" heeft Dexia geprobeerd de geschillen met haar afnemers minnelijk te regelen. Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam de "Duisenberg regeling" verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). [erflater] is niet aan die regeling gebonden doordat hij gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde "opt-out-verklaring".

3 Het geschil

in conventie

3.1. Dexia vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten dat de kantonrechter voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [erflater] gesloten overeenkomst van effectenlease met nummer [nummer] aan al haar verbintenissen heeft voldaan, daaronder begrepen schadevergoedingsverbintenissen, en derhalve niets meer aan [erflater] verschuldigd is, met veroordeling van [erflater] in de kosten van het geding.

3.2. [gedaagde ] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia in haar vorderingen, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.

in reconventie

3.3. [gedaagde ] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en/of toerekenbaar tekort is geschoten, althans haar zorgplicht heeft geschonden jegens [erflater] op de gronden zoals in de conclusie van eis in reconventie is vermeld;

  2. Dexia zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de gemeenschap te voldoen al hetgeen [erflater] aan Dexia ingevolge de litigieuze overeenkomst heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag van betaling door [erflater] aan Dexia, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen ingangsdatum, tot aan de dag der algehele voldoening;

  3. Dexia zal veroordelen in de kosten van dit geding, salaris gemachtigde daaronder begrepen, alsmede in de nakosten, welke nakosten worden begroot op een half punt van het liquidatietarief met een maximum van € 100,-.

3.4. Dexia voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [gedaagde ] in haar vorderingen, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [gedaagde ] in de kosten van het geding.

3.5. Op de stellingen van partijen wordt hier, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

In conventie De gevorderde verklaring voor recht

4.1. Deze procedure betreft een zogenaamde 'waiver'-procedure, inhoudende dat Dexia in rechte vastgesteld wil zien dat [gedaagde ] niets meer van haar te vorderen heeft uit hoofde van de tussen Dexia en [erflater] gesloten effectenleaseovereenkomst. Bij de beoordeling van de door Dexia gevorderde verklaring voor recht geldt dat op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast met betrekking tot die vordering op Dexia rusten. Op [gedaagde ] rust vervolgens de verplichting om, wil zij niet dat de vordering bij gebrek aan verweer wordt toegewezen, de stellingen van Dexia gemotiveerd te betwisten, zodanig dat daaruit de onjuistheid van de stellingen van Dexia kan worden afgeleid. [gedaagde ] kan ermee volstaan, als verweer tegen de gevorderde verklaring voor recht, duidelijk te maken op welke punten zij nog een vordering stelt te hebben.

4.2. [gedaagde ] betwist de stellingen van Dexia. [gedaagde ] stelt nog een vordering op Dexia te hebben vanwege:

  • de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999.

4.3. [gedaagde ] heeft in verband met voornoemde verweren reconventionele vorderingen ingesteld. Omdat de vorderingen in conventie en reconventie nauw met elkaar samenhangen, zal de kantonrechter beide vorderingen hierna gelijktijdig bespreken.

in conventie en in reconventie

Schending artikel 41 NR 1999

4.4. [gedaagde ] voert, verkort weergegeven, aan dat Dexia onrechtmatig jegens [erflater] heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren via [bedrijf] , terwijl het [bedrijf] als cliëntenremisier zonder vergunning ex artikel 7 Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) niet was toegestaan om [erflater] te adviseren om effectenleaseovereenkomsten met Dexia aan te gaan en Dexia dit wist, althans dit behoorde te weten. Dexia heeft dit verweer betwist.

4.5. De kantonrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. In 2016 heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 2 september 2016 (Beckers/Dexia, ECLI:NL:HR:2016:2012) onder meer geoordeeld, samengevat weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Indien de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt, maar ook jegens de afnemer als financieel adviseur is opgetreden en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn, schendt Dexia niet alleen haar zorgplicht, maar handelt zij ook in strijd met artikel 41 NR 1999. Dit levert volgens de Hoge Raad een (extra) onrechtmatigheidsgrond op, die Dexia zwaar wordt aangerekend. Dit komt doordat een cliënt die is geadviseerd door een dienstverlener (beleggingsadviseur) minder snel bedacht hoeft te zijn op en zich minder snel uit eigen beweging hoeft te verdiepen in niet vermelde risico's dan degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenleaseproduct. De Hoge Raad oordeelt daarnaast dat niet hoeft te worden aangetoond dat Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier niet over een vergunning beschikte toen zij ten opzichte van de belegger mede als beleggingsadviseur optrad. Dexia moet als professionele effecteninstelling (geacht worden te) weten dat een cliëntenremisier die tevens adviseert, de grenzen van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 overschrijdt. Daarom lag het ook op haar weg om, als zij wist of behoorde te weten dat de tussenpersoon mede in de hoedanigheid van beleggingsadviseur was opgetreden, te onderzoeken of de tussenpersoon over de daartoe benodigde vergunning beschikte. Indien daarvan geen sprake was had Dexia moeten weigeren met de particuliere belegger te contracteren. In zijn arresten van 12 oktober 2018 (Timmermans/Dexia, ECLI:NL:HR:2018:1935) en van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) bevestigt de Hoge Raad het voorgaande nogmaals uitdrukkelijk.

4.6. Voor zover Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar toenmalig recht niet vergunningplichtig was wijst de kantonrechter op (nummer 39 van) het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), welk vonnis heeft geleid tot het al meermalen genoemde arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022. Aldaar heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462) dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijk recht van de Europese Unie. De kantonrechter neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne.

4.7. In voornoemd arrest van 10 juni 2022 heeft de Hoge Raad voorts geoordeeld dat de reikwijdte van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 als volgt dient te worden bepaald:

4.8. Voor de beoordeling of de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan, kunnen volgens de Hoge Raad de volgende omstandigheden van belang zijn:

4.9. In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, ook indien voornoemde omstandigheden niet worden vastgesteld, de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als hiervoor genoemd, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.

4.10. Met inachtneming van het vorenstaande overweegt de kantonrechter als volgt. Niet in geschil is dat [bedrijf] is opgetreden als effectenbemiddelaar. Een effectenbemiddelaar die mogelijke cliënten aanbrengt bij een effecteninstelling wordt ook cliëntenremisier genoemd. Cliëntenremisiers zoals [bedrijf] waren uit hoofde van artikel 12 van de Vrijstellingsregeling Wte 1995 vrijgesteld van de vergunningplicht van artikel 7 lid 1 Wte 1995, om cliënten aan te brengen bij een effecteninstelling als Dexia. Op grond van artikel 21 lid 1 Wte 1995 moesten effectenbemiddelaars die van de vergunningplicht waren vrijgesteld, worden ingeschreven in het in dit artikel genoemde register. Voornoemde vrijstelling was slechts beperkt tot werkzaamheden als cliëntenremisier. De effecteninstelling die wist of behoorde te weten dat een cliëntenremisier een aangebrachte belegger vergunningplichtige diensten heeft verleend zonder over de noodzakelijke vergunning te beschikken en deze belegger niettemin als cliënt accepteert, handelt in strijd met artikel 41 NR 1999 en daarmee onrechtmatig jegens die belegger.

4.11. De kantonrechter zal voor het antwoord op de vraag of sprake is van schending van artikel 41 NR 1999 dienen te beoordelen of [bedrijf] haar vrijstelling te buiten is gegaan en vergunningplichtige diensten heeft verleend, alsmede of Dexia dit wist of behoorde te weten. Vast staat tussen partijen dat [bedrijf] niet over een vergunning ex artikel 7 lid 1 Wte 1995 beschikte.

4.12. [gedaagde ] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende: [erflater] is de AEX Plus Effect-overeenkomst aangegaan op advies van een adviseur van [bedrijf] . Deze adviseur is bij [erflater] op huisbezoek geweest om de financiële situatie en wensen van [erflater] door te spreken. Tijdens dit huisbezoek heeft [erflater] aan de adviseur duidelijk gemaakt dat hij vermogens wenste op te bouwen om zijn AOW aan te vullen. Ook is ter sprake gekomen dat [erflater] een bedrag uitbetaald had gekregen uit een lijfrentepolis. Vervolgens heeft de adviseur het AEX Plus Effect-product van Bank Labouchere aan [erflater] geadviseerd als het geschikte product om zijn doelstelling te realiseren. Het advies van de adviseur was om een bedrag van NLG 4.800,- ineens te investeren vanuit het geld dat hij beschikbaar had gekregen uit de uitgekeerde lijfrentepolis. Dat geïnvesteerde bedrag zou goed gaan renderen en zo tot een groter bedrag aan vermogen leiden dat [erflater] kon gebruiken om zijn AOW aan te vullen. [erflater] heeft op basis van het advies van de adviseur besloten de AEX Plus Effect-overeenkomst aan te gaan en een bedrag van NLG 4.800,- te investeren om zijn doelstelling te realiseren.

4.13. De adviseur heeft [erflater] niet geïnformeerd over de risico’s van het AEX Plus Effect-product. Zo heeft hij er niet op gewezen dat [erflater] bij een tegenvallende beurs zijn geïnvesteerde geld kon verliezen en zelfs een restschuld kon overhouden.

4.14. Op de door Dexia overgelegde overeenkomst is [bedrijf] als adviseur vermeld. Daarnaast heeft [gedaagde ] screenshots van de website van [bedrijf] in het geding gebracht. Op de voorpagina van die website staat vermeld: *“ [bedrijf] is gespecialiseerd in het adviseren van goed renderen financiële producten die naadloos aansluiten bij uw persoonlijke wensen.”*Op de pagina “Het Adviesgesprek” staat onder meer vermeld: “Een gesprek met een adviseur va [bedrijf] gaat niet zozeer over geld als wel over u. Want wat hij namelijk beoogt (…) is op een verhelderende manier uw positie op financiële schaal in te tekenen.” Hoewel [gedaagde ] Dexia in haar conclusie van antwoord heeft verzocht om bij repliek ook het aanvraagformulier in het geding te brengen, heeft Dexia aan dit verzoek geen gehoor gegeven, zodat [gedaagde ] niet in staat is gesteld haar stelling met dit stuk zo mogelijk nader te onderbouwen. De kantonrechter zal daarmee rekening houden bij de verdere beoordeling. Gelet op de hiernavolgende overwegingen ziet de kantonrechter echter geen aanleiding om een bevel ex artikel 22 Rv uit te vaardigen, zoals verzocht door [gedaagde ] .

4.15. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia voornoemde gang van zaken onvoldoende adequaat weersproken. Uit deze gang van zaken kan naar het oordeel van de kantonrechter worden afgeleid dat [bedrijf] zich niet heeft beperkt tot het verstrekken van algemene informatie over effectenleaseproducten. De tussenpersoon heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en wensen van [erflater] . De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde ] voldoende adequaat heeft onderbouwd dat [bedrijf] [erflater] een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst, namelijk de AEX Plus Effect-overeenkomst. Gelet op de onderbouwde stellingen van [gedaagde ] had het op de weg van Dexia gelegen om haar betwistingen nader te substantiëren en omstandigheden aan te voeren waaruit zou kunnen blijken dat er geen gesprek is gevoerd of dat er geen op de persoon toegespitst advies is gegeven en opgevolgd. Dit heeft Dexia nagelaten. Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting komt de kantonrechter daarom niet toe aan het (tegen)bewijsaanbod van Dexia.

Wetenschap Dexia

4.16. Dexia heeft voorts betwist dat zij wist of moest weten dat [bedrijf] beleggingsadvies gaf, dat mede inhield een effectenleaseovereenkomst met Dexia te sluiten. De kantonrechter overweegt omtrent de wetenschap van Dexia als volgt.

4.17. In vergelijkbare zaken bij deze rechtbank, waaronder een vonnis van 24 juni 2020 (Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, ECLI:NL:RBNNE:2020:2219), alsmede in vergelijkbare zaken bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waaronder de arresten van 3 november 2020 (bijvoorbeeld ECLI:NL:GHARL:2020:8984), is wetenschap bij Dexia aangenomen in zaken waarin tussenpersonen (in die zaken betreft het Spaar Select) hebben geadviseerd. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft zijn oordeel bevestigd in een recent arrest van 5 juli 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:5730). De kantonrechter is van oordeel dat die overwegingen over de wetenschap van Dexia ook hier van toepassing zijn (zie onder meer rechtsoverwegingen 5.28 en 5.29 van het vonnis van 24 juni 2020). Weliswaar betreft het hier een andere adviseur, te weten [bedrijf] , maar de kantonrechter ziet gelet op de door [gedaagde ] geschetste en door Dexia onvoldoende weersproken werkwijze van [bedrijf] geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen. Hetgeen Dexia in deze procedure overigens nog tot haar verweer heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat Dexia wist en in ieder geval had behoren te weten dat er vergunningplichtig advies werd gegeven.

Aansprakelijkheid Dexia

4.18. Omdat Dexia ondanks het voorgaande toch met [erflater] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [erflater] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [erflater] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie ook hierover Hoge Raad 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935). Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.

Conclusie

4.19. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde ] voldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat zij nog een vordering op Dexia te gelde kan maken vanwege het feit dat [erflater] geadviseerd is door [bedrijf] , zodat Dexia gehouden is de volledige schade aan haar te vergoeden. Een en ander leidt ertoe dat de door Dexia gevorderde verklaring voor recht voor afwijzing gereed ligt. De overige verweren van [gedaagde ] behoeven daarom geen bespreking meer.

4.20. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat Dexia onrechtmatig jegens [erflater] heeft gehandeld, zowel vanwege schending van artikel 41 NR 1999, als vanwege schending van haar zorgplicht (waarschuwingsplicht). De door [gedaagde ] gevorderde verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [erflater] heeft gehandeld acht de kantonrechter daarom toewijsbaar. Dexia dient op basis van deze verklaring voor recht de door [gedaagde ] gevorderde schade, bestaande uit al hetgeen [erflater] heeft betaald onder de litigieuze overeenkomst, volledig te vergoeden.

4.21. [gedaagde ] heeft onweersproken gesteld dat de aldus gevorderde schade € 2.263,06 bedraagt en bestaat uit de door [erflater] betaalde leasetermijnen van € 2.404,90 minus € 141,84 fiscaal voordeel. De door [gedaagde ] gevorderde wettelijke rente over de geleden schade, telkens vanaf de dag dat [erflater] aan Dexia heeft betaald, acht de kantonrechter ook toewijsbaar (zie het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198).

Proceskosten in conventie en in reconventie

4.22. Dexia zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie. De kosten aan de zijde van [gedaagde ] worden tot op heden vastgesteld op € 542,00 aan salaris gemachtigde (2 punten × tarief € 271,00).

4.23. Dexia zal daarnaast als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde ] worden vastgesteld op:

  • salaris gemachtigde € 677,50 (2,5 punten x € 271,00)

4.24. De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald.

5 De beslissing

De kantonrechter:

in conventie

5.1. wijst de vorderingen af;

5.2. veroordeelt Dexia in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde ] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 542,00;

in reconventie

5.3. verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [erflater] heeft gehandeld, zowel vanwege schending van artikel 41 NR 1999 als vanwege schending van haar zorgplicht;

5.4. veroordeelt Dexia om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de gemeenschap te voldoen al hetgeen [erflater] aan Dexia ingevolge de litigieuze overeenkomst heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag van de door [erflater] gedane betaling, tot aan de dag van volledige betaling;

5.5. veroordeelt Dexia in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde ] vastgesteld op € 677,50;

in conventie en in reconventie

5.6. veroordeelt Dexia in de nakosten, begroot op € 100,00, te vermeerderen met de kosten van betekening als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;

5.7. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de veroordelingen 5.2, 5.4, 5.5 en 5.6;

5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Biesma, kantonrechter, en op 19 augustus 2025 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

46593