Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 24/1528

en

(gemachtigde: mr. J.A. Launspach).

1. Deze uitspraak gaat over een besluit op bezwaar van het CBR van 22 februari 2024. Daarin staat dat [eiseres] een cursus over alcohol en verkeer moet volgen met de naam “Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer” (LEMA). Volgens het CBR is [eiseres] op 29 oktober 2023 aangehouden. Het resultaat van de meting van het ademalcoholgehalte was 325 µg/l. Met die hoeveelheid alcohol op heeft [eiseres] volgens het CBR de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. [eiseres] is het er niet mee eens dat zij een cursus moet volgen. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de maatregel terecht is opgelegd.

Procesverloop

2. Bij besluit van 18 januari 2024 heeft het CBR aan [eiseres] meegedeeld dat zij is aangehouden met te veel alcohol op. Dat is door de Politie Eenheid Noord-Nederland, District Groningen aan het CBR doorgegeven. Daarom heeft het CBR besloten dat [eiseres] een cursus over alcohol en verkeer moet volgen. Met het bestreden besluit van 22 februari 2024 op het bezwaar van [eiseres] is het CBR bij dat besluit gebleven (het bestreden besluit).

2.1. [eiseres] heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Zij heeft de gronden van het beroep aangevuld. Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiseres] , vergezeld door F. Oosterkamp, en de gemachtigde van het CBR. Het bestreden besluit

3. Het CBR heeft aan het bestreden besluit de volgende motivering ten grondslag gelegd.

“Uit de gegevens van de politie blijkt dat bij u op 29 oktober 2023 als beginnende bestuurder van een auto een ademalcoholgehalte van 325 µg/l is geconstateerd. Deze gegevens zijn niet door u betwist. Hiermee is voldaan aan het gestelde in artikel 131 WVW94 en artikel 7, sub b van de Regeling. Als hieraan is voldaan dienen wij iemand de cursus over alcohol en verkeer (hierna: LEMA) op te leggen. Ook een eenmalig incident of aanhouding is voldoende reden om in de mededelingenprocedure terecht te komen. Artikel 7 van de Regeling vereist geen recidive. […] Aangezien u onder invloed van alcohol aan het verkeer heeft deelgenomen, is een vermoeden ontstaan dat u niet langer voldoet aan de eisen van geschiktheid, waaraan u gezien het aan u afgegeven rijbewijs moet voldoen. Dit ontstane vermoeden kan worden weggenomen door het volgen van de cursus over alcohol en verkeer, die wordt opgelegd ter bevordering van de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. De gedachte hierachter is dat het wenselijk is om onder andere bij personen, die eenmalig onder invloed van een bepaald alcoholgehalte worden aangehouden, een correctie op hun gedrag aan te brengen via een intensieve cursus die is toegesneden op het geconstateerde probleemgedrag.

Artikel 7 is dwingendrechtelijk van aard, waardoor wij geen beleidsvrijheid hebben en niet aan een nadere belangenafweging toekomen. Dit houdt in dat wij bij vervulling van het criterium gehouden zijn de bijbehorende maatregel op te leggen. Wij mogen hierbij volgens de wet- en regelgeving geen rekening houden met individuele omstandigheden. Ook de (hoogste) bestuursrechter is van oordeel dat persoonlijke omstandigheden van een betrokkene ondergeschikt zijn aan het algemeen belang van de verkeersveiligheid. De omstandigheden die hebben geleid tot het rijden onder invloed van alcohol kunnen wij dan ook niet meenemen in de beslissing om een LEMA op te leggen.

Gelet op het voorgaande constateren wij dat het bestreden besluit terecht aan u is opgelegd. In hetgeen u heeft aangevoerd in de bezwaarprocedure vinden wij geen aanknopingspunten voor een andersluidende conclusie.”

Beoordeling door de rechtbank

4. De relevante wet- en regelgeving staat in de bijlage.

De LEMA

5. De rechtbank stelt eerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [eiseres] op 29 oktober 2023 op de bestuurdersstoel is aangetroffen van het voertuig voorzien van kenteken [kenteken] en dat voertuig daadwerkelijk heeft bediend door het stuur vast te pakken en te remmen. Evenmin is in geschil dat toen bij haar een ademalcoholgehalte is geconstateerd van 325 µg/l.

5.1. De rechtbank is van oordeel dat deze feitelijke grondslag toereikend is voor het door het CBR genomen besluit tot oplegging van de LEMA. Het CBR heeft daarom de LEMA terecht opgelegd aan [eiseres] . Daartoe overweegt de rechtbank dat voldoende is dat er bij de agenten van politie, gelet op de onder 5 vastgestelde feiten, een vermoeden is gerezen dat [eiseres] niet langer beschikt over de lichamelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van het voertuig en dat zij dat vermoeden hebben medegedeeld aan het CBR. Voor het rijzen van dat vermoeden ten aanzien van [eiseres] is niet relevant of [inzittende] de auto op 29 oktober 2023 daadwerkelijk heeft bestuurd en voor hoe lang.

Overmacht 6. [eiseres] voert aan dat, en waarom, volgens haar sprake is van overmacht. Daartoe heeft zij de toedracht beschreven die volgens haar heeft geleid tot de staandehouding.

6.1. Naar het oordeel van de rechtbank is de gestelde toedracht, gelet op wat onder 5.1 is overwogen, niet relevant. Het komt voor rekening en risico van eiseres dat ze op het moment van aanhouden met alcohol achter het stuur is aangetroffen. Het CBR stelt zich verder terecht op het standpunt dat het gaat om dwingendrechtelijke regelgeving en dat op grond van de aan [eiseres] terecht tegengeworpen feiten, de maatregel moest worden opgelegd. Gelet hierop treft hetgeen [eiseres] overigens in dit verband heeft aangevoerd, geen doel en behoeft dat geen verdere bespreking.

Hoorplicht 7. [eiseres] voert aan dat zij in haar bezwaarschrift heeft aangegeven dat zij gebruik wilde maken van het recht om te worden gehoord. Het CBR heeft zonder het houden van een hoorzitting het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Zij had graag haar bezwaren persoonlijk willen toelichten. Het is voor haar – in meerdere opzichten – een zeer heftige en emotionele gebeurtenis geweest en het is moeilijk om alles op papier te zetten. Zij verbindt daaraan de conclusie dat artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschonden is.

7.1. Het CBR stelt zich op het standpunt dat zoveel mogelijk telefonisch contact wordt gezocht met bezwaarmakers. [eiseres] is gebeld en heeft haar verhaal kunnen doen. Als de hoorplicht is geschonden, verzoekt het CBR de rechtbank om de rechtsgevolgen in stand te laten.

7.2. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond slaagt. De rechtbank is van oordeel dat, gezien de inhoud van het bezwaarschrift van [eiseres] , niet op voorhand duidelijk was dat het bezwaar geen reële kans van slagen zou hebben. Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, eerste lid, aanhef en onder b, was dan ook geen sprake. Het bestreden besluit is gebrekkig, omdat het CBR geen hoorzitting heeft gehouden en niet heeft gemotiveerd waarom van dat horen is afgezien. Dit alles leidt tot de conclusie dat het CBR artikel 7:2, eerste lid, van de Awb en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb heeft geschonden. Deze conclusie leidt evenwel niet tot een gegrond beroep. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

7.3. De rechtbank geeft toepassing aan artikel 6:22 van de Awb. De rechtbank zal het bestreden besluit in stand laten omdat, gelet op wat onder 5, 5.1 en 6.1 is overwogen, het bestreden besluit niet anders was geweest en dus aannemelijk is dat [eiseres] niet is benadeeld door de schending van de hoorplicht. Het CBR heeft immers terecht de LEMA aan eiseres opgelegd.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank zal het beroep tegen het besluit op bezwaar van 24 februari 2024 ongegrond verklaren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.

9. De rechtbank heeft een gebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Daarom moet het CBR wel het griffierecht aan [eiseres] vergoeden. De griffier heeft een griffierecht van € 187,– geheven.

10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Het verzoek om schadevergoeding

11. [eiseres] heeft verzocht om vergoeding van alle schade, waaronder de kosten van de cursus, administratiekosten, reiskosten et cetera, die zij stelt te hebben geleden door het besluit van het CBR om haar een cursus over alcohol en verkeer te laten volgen. Volgens haar is dat besluit onjuist.

11.1. De rechtbank zal het verzoek om schadevergoeding afwijzen.[1] Uit het voorgaande blijkt immers dat van een onrechtmatig besluit geen sprake is.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop een afschrift van deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994 Artikel 130

1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.

2-5. […]

Artikel 131

1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:

a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of b. […]

2. […]

3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.

4. […]

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder: ademalcoholgehalte: ademalcoholgehalte dat wordt geconstateerd tijdens een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, of derde lid, onderdeel a, van de wet;

beginnende bestuurder: bestuurder als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de wet;

Artikel 2

1. Een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage.

2. […]

Artikel 3

1. Feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 2 kunnen blijken uit:

a. eigen waarneming en gegevens afkomstig van de politie; b. […] c. door de politie nagetrokken gegevens uit andere bron. 2-3. […]

Artikel 7

1. Het CBR besluit tot een lichte educatieve maatregel alcohol en verkeer indien:

a. […] b. bij betrokkene, in de hoedanigheid van beginnende bestuurder, een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 220 µg/l, respectievelijk 0,5‰, maar lager is dan 350 µg/l, respectievelijk 0,8‰.

Algemene wet bestuursrecht Artikel 6:22 Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Artikel 7:2

1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.

2. […]

Artikel 7:12

1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.

2-4. […]

Artikel 8:88

1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:

a. een onrechtmatig besluit; b-d. […]

2. […]

. Artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht.


Voetnoten

. Artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht.