Uitspraak inhoud

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind

locatie Zaanstad

Zaaknr./rolnr.: 11716607 \ CV EXPL 25-1486

Uitspraakdatum: 28 augustus 2025

Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:

De Eerste Kamer B.V.

te Hoevelaken

de eisende partij

gemachtigde: LikiFin - Gerechtsdeurwaarders

tegen

[gedaagde]

te [plaats]

de gedaagde partij

niet verschenen

De procedure

1.1. De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2 De beoordeling

2.1. De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van € 3.806,63, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente en de proceskosten.

2.2. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, anders dan een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte gesloten. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet de handelaar voldoen aan de wettelijke precontractuele informatieplichten van artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat aan deze plichten is voldaan, moet gemotiveerd worden gesteld en onderbouwd. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd.[1]

2.3. De kantonrechter wijst de eisende partij erop dat zij haar standpunten met betrekking tot de (pre)contractuele informatieplichten strikt genomen onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft weliswaar gesteld dat aan die verplichtingen is voldaan, waarbij wordt verwezen naar overgelegde e-mails en een orderbevestiging, maar dit is niet voldoende. Producties kunnen stellingen ondersteunen, maar niet vervangen. De partij die producties overlegt, moet inzichtelijk maken welke delen daarvan relevant zijn voor welk standpunt van die partij. Een enkele verwijzing naar de producties is daarom onvoldoende. Het is niet aan de kantonrechter om eigenhandig op zoek te gaan naar informatie. Dat betekent dat de eisende partij expliciet en op een duidelijke manier moet aangeven op welke schermafbeelding welke informatie van artikel 6:230l BW te vinden is (bijvoorbeeld door de relevante onderdelen in de producties te onderstrepen of te arceren). De kantonrechter wijst de eisende partij erop dat het ontbreken van een dergelijke onderbouwing in eventuele vervolgzaken[2] kan leiden tot afwijzing van de vordering. In dit geval zal de eisende partij echter in de gelegenheid worden gesteld om bij akte nader toe te lichten op welke wijze zij heeft voldaan aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten.

Ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden

2.4. De kantonrechter moet onderzoek doen naar (mogelijk) oneerlijke bedingen in de toepasselijke algemene voorwaarden.[3] Volgens Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten is een beding oneerlijk wanneer dit het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De kantonrechter moet in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet oneerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak oneerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).

2.5. Op de overeenkomst(en) zijn de volgende algemene voorwaarden van de eisende partij van toepassing verklaard: ‘Algemene Voorwaarden De Eerste Kamer B.V.’ (hierna: de algemene voorwaarden).

2.6. Het rentebeding in artikel 12, lid 5 van de algemene voorwaarden is door de kantonrechter getoetst en niet oneerlijk bevonden.

2.7. Artikel 12 van de algemene voorwaarden bevat ook een incassokostenbeding. Dat luidt als volgt: ‘5. Indien de opdrachtgever/consument niet tijdig betaalt, is opdrachtgever/consument van rechtswege in verzuim en heeft De Eerste Kamer het recht, nadat zij opdrachtgever/consument ten minste eenmaal heeft aangemaand, zonder nadere ingebrekestelling, vanaf de vervaldag tot op de dag van algehele betaling over het gefactureerde bedrag de wettelijke (handels)rente in rekening te brengen. (…)

6. Buitengerechtelijke kosten voor een consument worden berekend in overeenstemming met hetgeen in de Nederlandse incassopraktijk gebruikelijk is. (…)

7. Alle redelijk gemaakte kosten, ontstaan ten gevolge van buitengerechtelijke incassering van de vordering zijn voor rekening van de opdrachtgever/consument. In ieder geval is de opdrachtgever/consument incassokosten verschuldigd. (…)

9. Indien De Eerste Kamer hogere kosten heeft gemaakt, welke redelijkerwijs noodzakelijk waren, komen ook deze voor rekening van de opdrachtgever/consument, evenals eventueel gemaakte gerechtelijke- en executiekosten.’

2.8. De bedongen vergoeding als bedoeld in voornoemd artikel is niet begrensd in omvang en daarmee mogelijk hoger dan de vergoeding conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast wordt in voornoemd beding ten nadele van de consument afgeweken van het bepaalde in artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De tekst van het beding biedt de eisende partij namelijk de mogelijkheid om na elke aanmaning zonder verdere termijn al incassokosten in rekening te brengen, terwijl de wettekst voorschrijft dat de incassokosten pas ná het verstrijken van de in de veertiendagenbrief genoemde termijn verschuldigd zijn. Contractuele afwijking van dwingendrechtelijke bepalingen is, op grond van het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2023 onredelijk bezwarend in de zin van art. 6:233, aanhef en onder a, BW en daarmee oneerlijk in de zin van de richtlijn. De conclusie is dat de hierboven genoemde bedingen vermoedelijk oneerlijk zijn. Daarom is de kantonrechter voornemens om deze bedingen te vernietigen, voor zover deze betrekking hebben op de buitengerechtelijke incassokosten. Conclusie

2.9. De eisende partij wordt in de gelegenheid gesteld zich bij akte (nader) uit te laten over de wijze waarop zij heeft voldaan aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten en over het voorshands uitgesproken oordeel omtrent de oneerlijkheid van de hiervoor genoemde bedingen.

2.10. Als aan de hierboven bedoelde opdracht niet of niet volledig wordt voldaan, zal de kantonrechter daaraan op grond van de artikelen 22 en 139 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de gevolgen verbinden die zij geraden acht.

2.11. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3 De beslissing

De kantonrechter:

3.1. verwijst de zaak naar de rol van 25 september 2025 om de eisende partij in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten en het voorshands uitgesproken oordeel omtrent de oneerlijkheid van de hiervoor genoemde bedingen in artikel 12 van de algemene voorwaarden, zoals hiervoor is overwogen;

3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter

Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.

Ingeleid met een dagvaarding vanaf 1 oktober 2025.

HvJ EU 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:NL:EU:C:68 (Dexia).


Voetnoten

Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.

Ingeleid met een dagvaarding vanaf 1 oktober 2025.

HvJ EU 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:NL:EU:C:68 (Dexia).