ECLI:NL:RBNHO:2025:9781 - Rechtbank Noord-Holland - 14 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 24/97 en HAA 24/3464
gemachtigde: mr. K. van Driel,
en
gemachtigden: mr. A. Steenbergen.
1. Deze uitspraak gaat over twee beroepen. Het eerste beroep ziet op een besluit waarbij het college een bestuurlijke boete van € 2.000,- heeft opgelegd aan eiser. Volgens het college heeft eiser op 30 december 2022 en 2 januari 2023 het verbod overtreden om een woning toeristisch te verhuren zonder voorafgaande melding bij de gemeente (HAA 24/97). Eiser is het niet eens met deze boete. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college deze boete aan eiser kon opleggen. Het tweede beroep had eiser ingesteld tegen een (tweede) bestuurlijke boete voor overtreding van het verbod toeristisch te verhuren zonder melding, geconstateerd op 10 mei 2023. Bij besluit van 16 april 2025 heeft het college deze bestuurlijke boete ingetrokken (HAA 24/3464).
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep HAA 24/97 gegrond is. Er was weliswaar sprake van een overtreding van artikel 15, tweede lid, van de Huisvestingsverordening Bergen 2019 (HVV 2019), maar uit voor het college verricht onderzoek is gebleken dat voor de woning, met een waarde als de woning van eiser in 2022/2023, geen schaarste kon worden aangetoond, zodat de regels voor toeristische verhuur niet op de woning van eiser kunnen worden toegepast.
Bij het beroep tegen de besluiten van 10 mei 2023 en 16 april 2025 heeft eiser geen belang meer, zodat dat beroep niet-ontvankelijk is (geworden). Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
3. Eiser is eigenaar van het pand aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning). Eiser verhuurt de woning aan toeristen en heeft daarvoor een registratienummer verkregen, zoals bedoeld in artikel 23a van de Huisvestingswet 2014.
HAA 24/97
3.1. Op 30 december 2022 en 2 januari 2023 hebben toezichthouders van de gemeente controles uitgevoerd bij de woning. Bij beide controles is geconstateerd dat de woning was verhuurd aan toeristen, zonder dat eiser de verhuur vooraf had gemeld bij de gemeente (artikel 15, tweede lid, van de Huisvestingsverordening Bergen 2019, hierna: Hv 2019).
3.2. Bij primair besluit van 4 mei 2023 heeft het college aan eiser een bestuurlijke boete van € 2.000,- opgelegd voor de door de toezichthouder geconstateerde overtreding. Eiser heeft bezwaar gemaakt.
3.3. In het bestreden besluit van 12 december 2023 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de boete in stand gelaten.
3.4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3.5. Eiser heeft op 27 juni 2025 een nader stuk met bijlagen ingediend. Het college heeft op 4 juli 2025 een nader stuk met bijlagen ingediend.
HAA 24/3464
4.1. Op 10 mei 2023 heeft een van de toezichthouders opnieuw een controle uitgevoerd bij de woning en geconstateerd dat de gehele woning werd verhuurd aan toeristen, zonder dat eiser de verhuur voorafgaand had gemeld bij de gemeente (artikel 15, tweede lid, Hv 2019).
4.2. Bij primair besluit van 25 september 2023 heeft het college aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 8.700,- voor de door de toezichthouder geconstateerde overtreding. Eiser heeft bezwaar gemaakt.
4.3. In de beslissing op bezwaar van 21 mei 2024 heeft het college de boete in stand gelaten onder aanvulling van de motivering. Het college heeft een vergoeding voor proceskosten voor het bezwaar toegekend.
4.4. Tegen het besluit van 21 mei 2024 heeft eiser beroep ingesteld.
4.5. Bij besluit van 16 april 2025 heeft het college het besluit van 21 mei 2024 ingetrokken en het handhavingstraject beëindigd. Kort samengevat overweegt het college: de meldingsplicht in de Huisvestingsverordening Bergen 2023-2027 (Hv 2023-2027) is ingesteld op basis van woningschaarste en/of leefbaarheid. Voor de Hv 2023-2027 (en ook eerdere Hv 2019) heeft de gemeente de schaarste in de woningvoorraad laten onderzoeken. De resultaten zijn opgenomen in een rapport van de STEC-groep van 28 februari 2024. Uit dat rapport blijkt dat in de gemeente geen schaarste is aan woningen met een WOZ-waarde op 1 januari 2022 van meer dan € 600.000. Voor de woning van eiser geldt een WOZ-waarde op 1 januari 2022 van € 818.000 en zijn woning behoorde dus op het moment van het besluit van 21 mei 2024 niet tot een categorie woningen waarvoor schaarste kan worden aangetoond. Hierdoor ontbreekt voor de boete de juridische grondslag. Het college merkt daar nog bij op dat voorgaande niet geldt voor het besluit van 4 mei 2023, omdat dat besluit zou zijn gebaseerd op een eerder rapport van de STEC-groep van 25 oktober 2019.
4.6. De rechtbank heeft de beroepen op 9 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college, vergezeld door mr. [naam 1] .
Beoordeling door de rechtbank
HAA 24/3464: het (tweede) boetebesluit van 25 september 2023
5. Het beroep is niet-ontvankelijk, omdat eiser door de intrekking van het boetebesluit geen belang meer heeft bij beoordeling van de beide besluiten. Het boetebesluit heeft het college bij besluit van 16 april 2025 herroepen. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat het procesbelang bij de beoordeling van het ingetrokken besluit en de ingetrokken boete nog gelegen is in een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Dit levert echter geen zelfstandig procesbelang op in de beroepsfase. Bovendien heeft eiser daarvoor al een vergoeding gekregen.
6. Het bestreden besluit van 21 mei 2024 heeft het college tijdens de beroepsfase gewijzigd, waarbij het primaire boetebesluit is herroepen. Ten tijde van het bestreden besluit was het STEC-onderzoek van 28 februari 2024 reeds bekend. Dit onderzoek heeft het college ten grondslag gelegd aan de motivering dat de boete geen stand kon houden en de boete herroepen diende te worden. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen tot een proceskostenvergoeding, zoals toegelicht onder de ‘Conclusie en gevolgen’ van deze uitspraak.
HAA 24/97: het eerste boetebesluit van 4 mei 2023
Bevoegdheid tot het nemen van het besluit op bezwaar
7. Eiser heeft terecht aangevoerd dat het besluit op bezwaar van 12 december 2023 in strijd met artikel 10.3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door dezelfde persoon, [naam 2] , in mandaat en dus onbevoegd is genomen. Het college heeft het gebrek erkend en daarop een bekrachtigingsbesluit, gedateerd 1 februari 2024, genomen. Het bekrachtigingsbesluit is een herstelbesluit dat de rechtbank op de voet van artikel 6:19 van de Awb in de beoordeling in beroep betrekt. Daarin ziet de rechtbank in beginsel wel grond voor een proceskostenvergoeding, waarover de rechtbank verderop beslist.
Constatering
8. Niet is in geschil dat eiser de woning op 30 december 2022 en 2 januari 2023 in gebruik had gegeven voor toeristische verhuur en dat eiser de verhuur niet voorafgaand had gemeld bij de gemeente, zoals bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de Hv 2019.
Geschil
9. Tussen partijen is in geschil of de verbodsbepalingen in artikel 15 Hv 2019 van toepassing waren op de toeristische verhuur van de woning van eiser, of bij eiser elke schuld aan overtreding van artikel 15, tweede lid, van de Hv ontbrak en of er bijzondere omstandigheden zijn om de boete te verlagen of kwijt te schelden. Hierbij komt de vraag aan de orde of de boete evenredig is.
10.1. In artikel 15, tweede lid, van de Hv 2019 was bepaald dat het verboden is om een woonruimte in gebruik te geven voor toeristische verhuur, zonder deze verhuring vooraf te melden bij het college.
10.2. In artikel 15, eerste lid, van de Hv 2019 was bepaald dat de verboden in verband met toeristische verhuur niet gelden voor woonruimten, voor zover het gebruik voor toeristische verhuur expliciet is toegestaan in het bestemmingsplan.
10.3. Op 1 juli 2023 heeft de Hv 2023-2027 de Hv 2019 vervangen. In artikel 36, vierde lid, van die verordening is bepaald dat, in het geval dat nog niet is beslist op een bezwaar tegen een (handhavings)besluit op grond van de Hv 2019, het oude recht van toepassing blijft. Op de bestreden boete is aldus de Hv 2019 van toepassing, tenzij uit artikel 5:46, vierde lid, Awb in verband met artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht volgt dat Hv 2023-2027 als gunstiger bepaling moet worden toegepast. De bepalingen in Hv 2023-2027 zijn, voor zover van belang, niet gunstiger dan de toepasselijke bepalingen in Hv 2019, zodat die van toepassing zijn.
10.4. Ter plaatse van de woning gold het bestemmingsplan ‘Kernen Egmond’
10.5. Eiser voert in dit verband als verstrekkendste grond aan dat de toeristische verhuur van de woning expliciet is toegestaan in het bestemmingsplan. Op zijn perceel is namelijk een recreatiewoning toegestaan. Daar mag volgens eiser zonder meldplicht jaarrond toeristisch verhuurd worden. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat de hoofdwoning van eiser dient te worden aangemerkt als de recreatiewoning en er geen aparte recreatiewoning op het perceel staat. Eiser doet subsidiair een beroep op het overgangsrecht in het bestemmingsplan. In het voorheen geldende bestemmingsplan was volgens hem toeristische verhuur wel toegestaan omdat dit niet als verboden gebruik was opgenomen (artikel 19 van het bestemmingsplan Dorpskern Egmond aan Zee 1981). In het huidige bestemmingsplan is een dergelijk verbod wel expliciet opgenomen (artikel 23 van het bestemmingsplan). Daaruit blijkt volgens eiser dat toeristische verhuur eerst wel mocht, zodat hij aanspraak kan maken op de eerbiedigende werking van het overgangsrecht.
10.6. Het college stelt dat in het bestemmingsplan gebruik van de woning als recreatiewoning niet expliciet is toegestaan. Op het perceel van eiser met de bestemming ‘Wonen-2’ mag naast een hoofdwoning tevens een recreatiewoning aanwezig zijn (artikel 23.1, aanhef en onder b, van het bestemmingsplan). Achter het hoofdgebouw is op het perceel ruimte voor een recreatiewoning. De hoofdwoning zelf kan niet onbeperkt toeristisch verhuurd worden. Het is in artikel 23.4.1, sub e, van het bestemmingsplan namelijk verboden om een woning te (laten) gebruiken als recreatiewoning. Op de (enige) aanwezige woning op het perceel van eiser (de hoofdwoning) is dus artikel 15 van de Hv 2019 van toepassing. Het college wijst er daarbij op dat het hoofgebouw niet de ter plaatse toegestane recreatiewoning kan zijn, omdat op grond van 23.2.4 van het bestemmingsplan een recreatiewoning op een afstand van ten minste 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden geplaatst. Verder kan eiser geen beroep doen op het overgangsrecht in het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan Dorpskern Egmond aan Zee 1981 had de [adres] de bestemming Woondoeleinden. Dit was uitsluitend een woonbestemming en geen recreatiebestemming. Strijdig gebruik was niet toegestaan (artikel 19 van het bestemmingsplan Dorpskern Egmond aan Zee 1981). Toeristische verhuur was dus niet toegestaan. Overigens zijn de verhuurmogelijkheden in het huidige bestemmingsplan juist verruimd ten opzichte van het oude bestemmingsplan, aldus steeds het college.
10.7. Het standpunt van het college dat in het bestemmingsplan geen expliciete toestemming is gegeven voor toeristische verhuur van de woning als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Hv 2019 is juist. Alleen voor een zelfstandige recreatiewoning, een recreatief bijgebouw of een “tweede woning” is in het bestemmingsplan het gebruik voor toeristische verhuur expliciet toegestaan. Vaststaat dat op het perceel van eiser alleen één woning aanwezig is. Met dat hoofdgebouw moet invulling worden gegeven aan de bestemming ‘Wonen-2’ waarvoor dus geen expliciete toestemming voor toeristische verhuur geldt. Toeristische verhuur van de hoofdwoning is in het bestemmingsplan juist expliciet verboden (in artikel 23.4.1, aanhef en onder e, van het bestemmingsplan). Het hoofdgebouw kan, zoals verweerder terecht aanvoert, niet de ter plaatse, naast de hoofdwoning, ook toegestane recreatiewoning zijn. Voorts slaagt het beroep van eiser op het overgangsrecht niet. Eiser heeft niet overtuigend onderbouwd dat het gebruik van de woning voor toeristische verhuur in het voorheen geldende bestemmingsplan was toegestaan en hij dat daarom mag voortzetten (artikel 40.2, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan). Het college heeft daarentegen navolgbaar onderbouwd dat toeristische verhuur op grond van het voorgaande bestemmingsplan ook niet expliciet was toegestaan voor de hoofdwoning. De beroepsgrond dat de verbodsbepaling voor eiser niet geldt omdat recreatieve verhuur in het bestemmingsplan expliciet is toegestaan, slaagt niet.
10.8. Gelet op het voorgaande heeft het college terecht de bepalingen over toeristische verhuur uit de Hv 2019 van toepassing geacht op de woning. Omdat daarbij vaststaat dat eiser geen voorafgaande melding heeft gedaan van de toeristische verhuur, is sprake van een overtreding van artikel 15, tweede lid, van de Hv 2019. Het college was daarom in beginsel bevoegd om gelet op artikel 18, eerste lid, Hv 2019 aan eiser een bestuurlijke boete op te leggen.
Bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien?
11.1. Het gaat bij het opleggen van een boete wegens de overtreding van artikel 15, tweede lid, van de Hv 2019 om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van het college. Het college moet bij de aanwending van deze bevoegdheid de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 5:46 van de Awb).
11.2. Eiser voert aan dat hem de overtreding niet kan worden verweten. Hij dacht dat hij zijn woning zonder voorafgaande melding mocht verhuren aan toeristen, gelet op de aanduiding ‘recreatiewoning’ in het bestemmingsplan. Een waarschuwing voorafgaand aan de boete, had daarom in de reden gelegen. Daarnaast voert eiser aan dat de toeristische verhuur niet ten koste gaat van de woningvoorraad omdat eiser zelf zijn hoofdverblijf heeft in de woning. Ook was de gemeente ervan op de hoogte dat de woning al sinds vele jaren verhuurd werd, en werd al die tijd niet ingegrepen. Tot slot is er in Egmond aan Zee een groot tekort aan passende accommodaties voor toeristen. In het aanvullend beroepschrift van 27 juni 2025 stelt eiser dat het college – net als in de procedure HAA 24/3464 – het boetebesluit had moeten intrekken gelet op de conclusie uit het rapport van het STEC-onderzoek van 28 februari 2024. In dat onderzoek wordt in het kader van de schaarste-analyse onderscheid gemaakt naar wijken en WOZ-waarde categorieën. Bij woningen in Egmond aan Zee met een WOZ-waarde tot € 450.000,- is in ieder geval schaarste aanwezig. De woning van eiser valt niet in deze categorie, zodat feitelijk vaststaat dat er geen grond is voor de beperking van het woninggebruik voor toeristische verhuur vanwege schaarste. Deze redenering ligt ook ten grondslag aan het intrekkingsbesluit van de boete van 16 april 2024. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser verder aangevoerd dat het onderzoek van STEC is uitgevoerd in 2023, maar pas is gepubliceerd in 2024. De gegevens waar de conclusie op is gebaseerd, zijn daarom volgens hem ook van toepassing op het bestreden besluit van 12 december 2023. Als het onderzoek eerder was gepubliceerd – met dezelfde gegevens – was de onderhavige boete ook ingetrokken. Het is onredelijk dat het college voor de in dit beroep onderhavige boete vasthoudt aan de peildatum voor intrekking van boetes voor het duurdere marktsegment van 28 februari 2024.
11.3. Het college wijst in het bestreden besluit op het belang dat is gediend met handhaving van de regels voor toeristische verhuur. In de gemeente Bergen is sprake van enorme woningnood. Daarom wil het college dat woningen zoveel mogelijk gebruikt worden voor permanente bewoning. Dit moet ervoor zorgen dat de woningmarkt en de leefbaarheid in de gemeente niet nog meer onder druk komen te staan. Het reguleren van het woningaanbod vereist de handhaving van de regels over toeristische verhuur in hoofdstuk 3 van de Hv 2019. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van eiser om zijn woning te (blijven) verhuren. Dat eiser niet calculerend en te goeder trouw zou zijn, zoals hij heeft aangevoerd, vindt het college geen rechtvaardigingsgrond. Een waarschuwing was ook geen optie. De regels zijn ingevoerd om doorlopende toeristische verhuur tegen te gaan. Met de regeling is beperkte verhuur – dus voor maximaal 63 nachten per jaar – ook van woningen die geen recreatieve bestemming hebben, juist mogelijk gemaakt. Eiser heeft aangegeven dat hij de woning doorlopend toeristisch verhuurt en dit al 32 jaar zijn werk en inkomen is voor gemiddeld 32 uur per week. De verhuur gaat derhalve ten koste van de woningvoorraad, hetgeen het college juist wil voorkomen. Ten aanzien van het nieuwe STEC-rapport stelt het college dat de wijziging voor wat betreft de handhaving van de categorie woningen waar de woning van eiser onder valt, met terugwerkende kracht ingaat op 28 februari 2024. Op de zitting heeft het college gesteld dat het lastig is om gezien de onderzoeksperiode een andere peildatum aan te houden. Het rapport is gebaseerd op onderzoek over de periode voorafgaand aan 28 februari 2024. De gewijzigde handhavingsstrategie laat het college niet gelden voor de bestreden bestuurlijke boete omdat de besluiten daartoe zijn genomen voor die peildatum.
11.4. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen geslaagd beroep kan doen op verminderde verwijtbaarheid of afwezigheid van alle schuld. Als commerciële verhuurder dient eiser de regels daaromtrent te kennen en mag verwacht worden dat hij zich daarvan voortdurend op de hoogte stelt. De regels uit de Hv 2019 zijn online gepubliceerd. Daarnaast heeft eiser, zo overweegt de rechtbank ten overvloede, niet weersproken dat het college de regels voor toeristische verhuur wel ruim kenbaar heeft gemaakt. Het college heeft de overtreding daarom aan eiser kunnen verwijten.
11.5. De rechtbank overweegt verder dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de verbodsbepaling in artikel 15, tweede lid, van de Hv 2019 inmiddels achterhaald is. Op 28 februari 2024 – twee maanden na het bestreden besluit – heeft de STEC Groep in opdracht van de gemeente Bergen een nieuw schaarsteonderzoek uitgebracht, dat het college ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit om de handhavingsstrategie aan te passen. Het college legt alleen nog bestuurlijke boetes op bij woningen waarbij gelet op het STEC-rapport aantoonbaar sprake is van schaarste. Hierbij trekt het college voor de woningen waar niet aantoonbaar sprake is van schaarste, de boetes en beslissingen op bezwaar van ná 28 februari 2024 in (collegebesluit van 11 maart 2025). Omdat de beslissing op het bezwaar tegen het boetebesluit van 25 september 2023 op 21 maart 2024 was genomen, werd die boete ingetrokken.
11.6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ten onrechte na de publicatie van het STEC-rapport van 28 februari 2024 geen aanleiding gezien om ook de boete van 4 mei 2023 voor de overtredingen geconstateerd in december 2022 en januari 2023, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 12 december 2023, te herroepen. Uit het rapport volgt dat STEC voor het schaarste onderzoek gebruik heeft gemaakt van data uit de periode waarin de overtreding werd geconstateerd en de boete werd opgelegd, voornamelijk 2023. Op pagina 11 staat bijvoorbeeld “(…) op het moment (september 2023)” en op pagina 19, in paragraaf ‘4.2. Recreatieve verhuur van reguliere woningen’ “Op dit moment (13-09-2023)”. Daarnaast volgt uit het collegeadvies bij het collegebesluit van 11 maart 2025 dat de opdracht aan de STEC Groep voor een nieuw schaarsteonderzoek uit de zomer van 2023 komt. Tot slot wordt op pagina 6, in paragraaf ‘2.4 Toeristische verhuur kan beperkt worden met schaarsteonderbouwing’ de WOZ-waarde uit 2023 gebruikt (prijspeildatum 01-01-2022).
11.7. Uit de resultaten van het STEC-rapport van 28 februari 2024 en het collegebesluit van 11 maart 2025 vloeit voort dat ook bepaalde in 2023 gepleegde overtredingen niet langer worden beboet. Hier volgt weer uit dat geen boetes behoren te worden opgelegd voor het verzaken van de meldplicht voor toeristische verhuur voor een woning met een waarde als de woning van eiser. Daarom is het naar het oordeel van de rechtbank onredelijk om de aan eiser opgelegde bestuurlijke boete voor een overtreding geconstateerd in december 2022 en januari 2023 in stand te laten.
12. De rechtbank ziet in het licht van het voorgaande aanleiding om de boetebeschikking te vernietigen, de boete te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beschikking.
Conclusie en gevolgen
13.1. Het beroep tegen de besluiten (van 21 mei 2024 en 16 april 2025) in de zaak met nummer HAA 24/3464 is niet-ontvankelijk.
13.2. Het beroep tegen het besluit van 12 december 2023 met zaaknummer HAA 24/97 is gegrond. Als geschonden norm wijst de rechtbank aan artikel 5:42, tweede lid, van de Awb in combinatie met artikel 2 van de Huisvestingswet 2014. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt en ook die boete niet hoeft te betalen.
13.3. De rechtbank ziet in zaak 24/3464 aanleiding om het college te veroordelen tot een proceskostenvergoeding, omdat het college aan het beroep is tegemoetgekomen. In zaak 24/97 is vanwege de gegrondverklaring ook aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Er is sprake van twee samenhangende beroepszaken (artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht). De proceskostenvergoeding voor de beroepen bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in totaal € 1.877,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, factor 1 voor samenhang). Voor de bezwaarfase in de zaak met nummer 24/3464 heeft verweerder reeds een proceskostenvergoeding toegekend. Voor de bezwaarfase in de zaak met nummer 24/97 bedraagt de vergoeding € 647,- (1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting). Het bezwaarschrift had eiser zelf ingediend. Het totaalbedrag aan proceskosten bedraagt € 2.524,-. Ook wordt het college veroordeeld tot het vergoeden van het door eiser betaalde griffierecht in beide zaken van elk € 187,-.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr.I.A. Bakker, griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: enige in deze uitspraak aangehaalde wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19, eerste lid: Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
en het vijfde lid: Intrekking of vervanging van het bestreden besluit staat niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
Artikel 5:46:
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
4. Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Wetboek van Strafrecht
Artikel 1, tweede lid: Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast.
Huisvestingswet 2014
Artikel 23b, tweede lid: Indien de gemeenteraad toepassing heeft gegeven aan het eerste lid, kan hij in de huisvestingsverordening bepalen dat het verboden is de woonruimte in gebruik te geven voor toeristische verhuur, zonder deze verhuring vooraf te melden bij burgemeester en wethouders.
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 3:
1. Samenhangende zaken worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak.
2. Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
Huisvestingsverordening Bergen 2019
Artikel 15, eerste en tweede lid:
1. Als woonruimte behorend tot een gebouw gelegen in de gemeente Bergen NH waarvoor het zonder het registratienummer van die woonruimte te vermelden bij iedere aanbieding van die woonruimte voor toeristische verhuur verboden is om deze aan te bieden voor toeristische verhuur als bedoeld in artikel 23a eerste lid van de wet, wordt aangewezen alle zelfstandige en onzelfstandige woonruimten waarbij planologisch het gebruik voor toeristische verhuur niet expliciet is toegestaan via een daarvoor afgegeven omgevingsvergunning of planregel in het bestemmingsplan dan wel de rechtsopvolger van die beide instrumenten binnen de Omgevingswet.
2. Het is verboden woonruimte in gebruik te geven voor toeristische verhuur zonder deze verhuring vooraf te melden bij burgemeester en wethouders.
Artikel 18, eerste lid: Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van de verboden bedoeld in artikel 15.
Huisvestingsverordening Bergen 2023-2027
Artikel 36, vierde lid: Indien op het moment waarop deze verordening inwerking treedt, nog niet besloten is op een bezwaar dat ingesteld is tegen een besluit dat op grond van de Huisvestingsverordening gemeente Bergen 2019 of ter handhaving van het bepaalde in de wet en de daarop berustende bepalingen is genomen, blijft het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit van toepassing.
Bestemmingsplan Kernen Egmond
Artikel 23.1, aanhef en sub a en b: De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het wonen, al dan niet met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
b. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning': tevens een recreatiewoning;
Artikel 23.4.1, aanhef en sub e: Het is niet toegestaan om:
e. woningen te gebruiken of te laten gebruiken als recreatiewoning, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - tweede woning' het gebruik als tweede woning is toegestaan.
Artikel 40.2, aanhef en sub a en d: Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Na 1 januari 2024 onderdeel van het omgevingsplan van de gemeente Bergen.