ECLI:NL:RBNHO:2025:9629 - Rechtbank Noord-Holland - 24 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/365
[eisers] , uit [plaats] , eisers
(gemachtigde: mr. F.K. van den Akker),
en
gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder
(gemachtigden: mr. F. Sassen, K. Groenevelt en P. Hoekstra).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers over de afwijzing van hun verzoek om handhaving op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) vanwege jachtactiviteiten op het polderterrein Uithoorn.
1.1 Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 20 april 2023 afgewezen
1.2 Eisers zijn tegen dat besluit in bezwaar gegaan.
1.3 Met het besluit van 19 december 2023 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.4 Eisers hebben beroep ingesteld tegen dat besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5 De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigden van verweerder. De gemachtigde van eisers heeft digitaal aan de zitting deelgenomen.
Totstandkoming van de besluitvorming
2.1 Eisers zijn woonachtig aan de [adres] ( [postcode] ) te [plaats] . Eisers wonen aan een polderterrein waar regelmatig gejaagd wordt op (onder meer) ganzen. Eisers ondervinden naar eigen zeggen hiervan ernstige overlast en hebben meermaals kogeltjes gevonden in hun tuin. Ook zou (schijnbaar) een jager gericht met een geweer richting eisers hebben geschoten. Eisers zijn van mening dat er illegaal wordt gejaagd achter hun woning en ervaren een onveilige woon- en leefomgeving.
2.2 Eisers hebben daarom op 9 januari 2023 een verzoek om handhaving ingediend bij verweerder. Daarin hebben zij gesteld dat artikel 3.21, derde lid, van de Wnb en artikel 3.26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wnb, gelezen in verbinding met artikel 3.12 van het Besluit natuurbescherming (Bnb) worden overtreden. Verweerder heeft bij brief van 9 februari 2023 bevestigd het verzoek in behandeling te hebben genomen.
2.3 Uit een controlerapport blijkt dat geconstateerd is dat het jachtrecht in de gehele Uithoornse polder van één jachthouder is en een aaneengesloten oppervlakte heeft van 140 hectare. De door de toezichthouder van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord onderzochte percelen achter de woning van eisers hebben een oppervlakte van 58,8 hectare. De jachthouder heeft aangetoond voor deze 58,8 hectare te beschikken over de toestemming tot het genot van jacht.
2.4 Verweerder heeft bij brief van 27 februari 2023 het voornemen aan eisers bekendgemaakt om het verzoek tot handhaving af te wijzen omdat tijdens het onderzoek geen overtredingen zijn gebleken van de regels bij of krachtens de Wnb, in het bijzonder jacht, beheer en schadebestrijding. Daarom is er volgens verweerder geen bevoegdheid om handhavend op te treden.
2.5 Eisers hebben bij brief van 29 maart 2023 hun zienswijze ingediend.
2.6 Bij besluit van 20 april 2023 heeft verweerder het verzoek tot handhaving afgewezen. Eisers hebben op 31 mei 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en op 6 juli 2023 hun gronden van bezwaar ingediend.
2.7 Op 9 november 2023 heeft een openbare hoorzitting plaatsgevonden en heeft de Hoor- en adviescommissie advies uitgebracht.
2.8 Met het bestreden besluit van 19 december 2023 heeft verweerder het advies integraal overgenomen en het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
- Het wettelijk kader omvat de volgende bepalingen:
Wnb
Artikel 1.1, eerste en tweede lid
- In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
- jachthouder: degene die krachtens artikel 3.23 gerechtigd is tot het uitoefenen van de jacht in een veld;
(…)
- In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:
(…)
- veld: stranden, schorren, gorzen, kwelders, slikken, wadden, binnenwateren en territoriale wateren alsmede wegen en paden, voor zover deze geacht kunnen worden deel uit te maken van een voor de uitoefening van de jacht bestemd of geschikt terrein;
(…)
Artikel 3.20, eerste en vierde lid
-
In afwijking van de artikelen 3.1, eerste en vierde lid, 3.5, eerste en tweede lid, en 3.10, eerste lid, is het de jachthouder toegestaan in zijn jachtveld wild te vangen, te doden en te verontrusten, en met het oog daarop op te sporen ter uitoefening van de jacht, indien is voldaan aan het bij en krachtens deze paragraaf en paragraaf 3.6 bepaalde.
-
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op:
a. degenen in het gezelschap van de jachthouder, indien de jachthouder een geldende jachtakte of valkeniersakte heeft, en
b. de jachtopzichter of anderen buiten het gezelschap van de jachthouder, indien de jachthouder aan hen daartoe een schriftelijke en gedagtekende toestemming heeft gegeven, en is voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels.
Artikel 3.21, derde lid Het is verboden de jacht uit te oefenen met gebruikmaking van het geweer binnen de bij besluit van de gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom, of in de onmiddellijk aan de bebouwde kom grenzende terreinen.
Artikel 3.23, eerste lid Gerechtigd tot het uitoefenen van de jacht in een veld zijn, elkaar uitsluitend:
a. de eigenaar van de grond;
b. de erfpachter of vruchtgebruiker van de grond, tenzij de eigenaar zich bij het vestigen van het erfpachtrecht of het recht op vruchtgebruik het jachtrecht heeft voorbehouden en tenzij het jachtrecht ten tijde van het vestigen van het erfpachtrecht of het recht op vruchtgebruik al was verhuurd;
c. de pachter van de grond, tenzij de verpachter bij het aangaan van de pachtovereenkomst niet tot het uitoefenen van de jacht gerechtigd was of zich het recht tot de uitoefening van de jacht heeft voorbehouden en tenzij ten tijde van het aangaan van de pachtovereenkomst het jachtrecht al was verhuurd, dan wel
d. degene die het jachtrecht bij schriftelijke en gedagtekende overeenkomst voor een periode van ten minste zes jaar en ten hoogste twaalf jaar heeft gehuurd van de ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst tot de uitoefening van de jacht gerechtigde:
1°. eigenaar, erfpachter, vruchtgebruiker of pachter van de grond, met toestemming van de grondgebruiker ingeval de verhuurder niet tevens grondgebruiker is, of 2°. huurder van het jachtrecht, met toestemming van de eigenaar, erfpachter, vruchtgebruiker of pachter die het jachtrecht aan deze huurder heeft verhuurd en mits het jachtrecht in zijn geheel wordt weder verhuurd.
Artikel 3.26, eerste lid, aanhef en onder bHet is verboden een geweer te gebruiken ter uitoefening van het bepaalde bij of krachtens deze wet:
b. Op gronden, niet zijnde een jachtveld dat voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels;
Bnb
Artikel 3.12, eerste lid, en derde lid, aanhef en onder e
- Een jachtveld als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, onderdeel b, van de wet, heeft:
a. een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 40 hectare, per jachthouder die in zijn hoedanigheid als jachthouder gerechtigd is tot het uitoefenen van de jacht in dat jachtveld, en
b. zodanige afmetingen dat in het jachtveld een cirkel met een straal van ten minste 150 meter kan worden beschreven.
- Bij de berekening van de oppervlakte, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, worden niet meegerekend:
e. bebouwde kommen van de gemeenten als bedoeld in artikel 3.21, derde lid, van de wet en onmiddellijk aan die kommen grenzende terreinen.
Artikel 3.16, eerste lid, aanhef en onder a Het is verboden een geweer ter uitoefening van het bepaalde bij of krachtens de wet te gebruiken:
b. binnen de bebouwde kom of op terreinen als bedoeld in artikel 3.21, derde lid, van de wet;
Beoordeling door de rechtbank
- Volgens artikel 3.21, derde lid, van de Wnb is het verboden de jacht uit te oefenen met gebruikmaking van het geweer binnen de bij besluit van de gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom, of in de onmiddellijk aan de bebouwde kom grenzende terreinen. Op grond van artikel 3.26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wnb is het verboden een geweer te gebruiken ter uitoefening van het bepaalde bij of krachtens deze wet op gronden, niet zijnde een jachtveld dat voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels. Uit artikel 3.12, derde lid, aanhef en onder e van het Bnb volgt dat bij de berekening van de op grond van dat artikel vereiste minimumoppervlakte van het jachtveld de hiervoor bedoelde bebouwde kommen en onmiddellijk aan die kommen grenzende terreinen niet worden meegerekend. De rechtbank stelt vast dat er tussen partijen geen discussie bestaat over de vraag wat als bebouwde kom moet worden beschouwd. De woning van eisers ligt binnen de bebouwde kom, waarvan de grens loopt tussen de achtertuin van eisers en de [locatie] . Hetgeen ter beoordeling voorligt is de vraag of de percelen achter de achtertuin kunnen worden aangemerkt als onmiddellijk aan de bebouwde kom grenzende ‘terreinen’.
4.1 Eisers voeren aan dat de percelen 1, 2, 11 en 12 (volledig) en de percelen 3, 5, 7 en 8 (deels), zoals aangeduid in het controlerapport, aan de bebouwde kom grenzen en niet betrokken mogen worden bij de bepaling van de omvang van het jachtveld. Het jachtveld is daarom veel kleiner dan waar verweerder van uitgaat. Artikel 3.12 van het Bnb is niet juist toegepast door verweerder. De ratio achter dit artikel is de veiligheid van bewoners en bezoekers van bebouwde kommen. Die veiligheid is volgens eisers in het geding. Zo hebben eisers onder meer hagelkorrels in de tuin aangetroffen, nemen de jagers de veiligheidsregels niet in acht, schieten ze niet vanuit vaste schuilhutjes en houden ze zich niet aan de 250 meter afstand tot de bebouwde kom. Bovendien is perceel 4 een vuilnisbelt en verboden terrein. Dit wordt ook ten onrechte bij het jachtveld betrokken.
4.2. Verweerder stelt dat wanneer een jachthouder grondgebruikersverklaringen heeft voor een perceel, en daarmee het jachtrecht op dat perceel, dat onderdeel is van een jachtveld. Dit heeft de jachthouder aan de toezichthouder aangetoond middels geldende en volledig ingevulde jachthuurovereenkomsten conform artikel 3.23, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wnb. De terreinen die niet meegerekend mogen worden bij de oppervlaktebepaling (maar wél onderdeel kunnen zijn van een jachtveld) staan in artikel 3.12 van het Bnb. Verweerder stelt dat in de Wnb geen afstand wordt aangegeven die tijdens de jacht tot bebouwing aangehouden moet worden. Artikel 3.21, derde lid, van de Wnb stelt enkel dat het verboden is de jacht uit te oefenen met gebruikmaking van het geweer binnen bij besluit van de gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom of in de onmiddellijk aan de bebouwde kom grenzende terreinen. Alle percelen ten zuiden van de [locatie] zijn aangeduid met de enkelbestemming ‘agrarisch veehouderij’, behalve perceel 4 met de aanduiding ‘natuur’ (wat op zich geen beperking vormt voor het jachtrecht). Ook als perceel 4 niet wordt meegerekend is de oppervlakte nog ruim voldoende. Gelet op de wetsgeschiedenis ziet dit verbod niet per se op agrarische grond die buiten de bebouwde kom doch naast bebouwing ligt, maar eerder op tuinen en parken die zijn gelegen op de grens van stad en land. Daar mag niet zomaar gejaagd worden, ook niet als deze tuinen of parken buiten de bebouwde kom liggen. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om agrarische percelen onder het begrip ‘terreinen’ te laten vallen. Hoewel verweerder begrijpt dat de veiligheid in acht moet worden genomen, ziet dat meer op de verantwoordelijkheid van de jager hierbij. Bovendien is van belang dat de jager te allen tijde wordt geacht de veiligheids- en weidelijkheidsregels in acht te nemen. Tijdens onderzoek is niet gebleken dat het geweer ter uitvoering van jacht, beheer of schadebestrijding wordt gebruikt binnen de bebouwde kom, of in de onmiddellijk aan de bebouwde kom grenzende terreinen. Verweerder heeft geen aanwijzingen dat sprake is van overtreding van artikel 3.21, derde lid, van de Wnb.
4.3.1 De rechtbank overweegt dat vroeger een verbod gold op jagen met een geweer in de bebouwde kommen en in onmiddellijk aan die kommen grenzende tuinen.
4.3.2 Het gerechtshof Leeuwarden
4.3.3 Gelet op wat onder 4.3.1 is overwogen, volgt de rechtbank het gerechtshof in zijn uitleg dat op basis van de concrete omstandigheden van het geval bepaald moet worden wat de onmiddellijk aan de bebouwde kom grenzende terreinen zijn. De rechtbank is van oordeel dat dit alle gronden zijn waar bij jagen met een geweer gevaar bestaat voor bewoners of bezoekers van de bebouwde kom. Verweerder moet in het licht hiervan nader onderzoeken of de door eisers genoemde percelen toch moeten worden aangemerkt als terreinen die onmiddellijk grenzen aan de bebouwde kom. Verweerder dient te beoordelen in hoeverre de concrete omstandigheden maken dat op die percelen op voor bewoners of bezoekers van de bebouwde kom veilige wijze kan worden gejaagd met een geweer, gelet op de afstand tot de bebouwde kom, op de aanwezigheid van feitelijke barrières en op alle andere relevante feitelijke omstandigheden. De enkele stelling dat de percelen de bestemming ‘agrarisch’ hebben en daarmee niet onder ‘terrein’ vallen is dus te kort door de bocht. Bij zijn nadere beoordeling moet verweerder de breedte van de tussen de Uithoornse polder en de achtertuin van eisers gelegen [locatie] betrekken en op welke afstand van de [locatie] jachtactiviteiten veiligheidsrisico’s voor bewoners en bezoekers meebrengen, gelet op de door eisers overgelegde foto’s, alsmede het feit dat, zoals uit die foto’s blijkt, in de [locatie] gerecreëerd wordt, ook door kinderen.
4.3.4 Ook overweegt de rechtbank dat, voor zover op het als vuilnisbelt gebruikte perceel 4 jachtactiviteiten plaatsvinden, verweerder nader moet onderzoeken of de jachthouder daar het jachtrecht heeft, want volgens het controlerapport is ten aanzien van dat perceel geen jachthuurovereenkomst overgelegd. Hierbij dient verweerder ook te motiveren of dat perceel wel voor de uitoefening van de jacht bestemd of geschikt is. Gelet op de definitie van ‘veld’ in artikel 1.1, tweede lid, van de Wnb, is die bestemming of geschiktheid vereist om het perceel als (deel van) een jachtveld te kunnen beschouwen. De nadere argumenten die eisers hebben aangevoerd voor hun betoog dat niet wordt voldaan aan de eisen omtrent de afmetingen van een jachtveld die voortvloeien uit artikel 3.26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wnb, gelezen in verbinding met artikel 3.12 van het Bnb, behoeven geen bespreking. Gelet op artikel 3.12, derde lid, aanhef en onder e van het Bnb, is het al dan niet voldoen aan die eisen immers afhankelijk van de beantwoording van de vraag of de door eiser genoemde percelen als ‘terreinen onmiddellijk grenzend aan de bebouwde kom’ moeten worden beschouwd.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is gegrond omdat gelet op het voorgaande het bestreden besluit een motiveringsgebrek heeft. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen, gelet op het nadere onderzoek dat verweerder moet verrichten naar de afmetingen van het jachtveld en van de onmiddellijk aan de bebouwde kom grenzende terreinen en naar de daarmee samenhangende vraag in hoeverre overtredingen hebben plaatsgevonden die tot handhavend optreden aanleiding geven. Gezien de aard en omvang van dat onderzoek, geeft de rechtbank verweerder niet met een tussenuitspraak gelegenheid om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus).
-
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
-
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener als gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 907,-.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het besluit van 19 december 2023;
-
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-
bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eisers moet vergoeden;
-
veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Wammes, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zie artikel 20, aanhef en onder g, van de Jachtwet van 2 juli 1923 en artikel 26, eerste lid, aanhef en onder m, van de Jachtwet van 3 november 1954.
Zie de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1920/21, 238, nr. 3) bij onderdeel g van artikel 20 (in het wetsvoorstel nog genummerd als artikel 14) van de Jachtwet van 2 juli 1923: “Deze in de Jagtwet ontbrekende littera is opgenomen om redenen van veiligheid.”
Zie artikel 53, eerste lid, aanhef en onder m, van de Flora- en faunawet en artikel 3.21, derde lid, van de Wnb.
Stb. 2016, 383.
Stb. 2000, 520.
Zie het vonnis van het kantongerecht Emmen van 8 maart 1962, ECLI:NL:KTGEMM:1962:1 (NJ 1963/208), en het vonnis van de rechtbank Groningen van 16 april 2007, ECLI:NL:RBGRO:2007:BA2991.
Zie het arrest van 4 juni 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BM6944.
Zie de nota van toelichting (2000, 521).