Artikel 7
1. Geweren voor het doden van dieren en munitie voor deze geweren voldoen aan het tweede tot en met twaalfde lid.
2. Een geweer wordt slechts gebruikt door personen die in bezit zijn van een geldige jachtakte.
3. Een geweer heeft een gladde loop met een kaliber van ten minste 24 en ten hoogste 12 of een getrokken loop met een nominaal kaliber van ten minste .22 inch of 5,58 millimeter.
4. Een enkelloops hagelgeweer heeft een magazijn dat ten hoogste twee patronen kan bevatten.
5. Een kogelgeweer heeft een magazijn dat ten hoogste twee patronen kan bevatten, tenzij het is voorzien van een grendelinrichting waarmee het wapen handmatig schot voor schot wordt geladen.
6. Een geweer is niet voorzien van een geluiddemper, een kunstmatige lichtbron, een voorziening om de prooi te verlichten, een vizier met beeldomzetter, een elektronische beeldversterker of enig ander instrument om 's-nachts te schieten.
7. Er wordt bij het doden van dieren met geweren geen gebruik gemaakt van hagel:
a. waarvan de korrelgrootte een doorsnede van 3,5 millimeter overschrijdt, of b. die metallisch lood bevat.
8. Er wordt bij het doden van dieren met geweren geen gebruik gemaakt van militaire kogelpatronen, met inbegrip van fosfor- of lichtspoorpatronen, noch van kogelpatronen met volmantel of kogels die niet vervormen bij het treffen.
9. Geweren worden niet gebruikt:
a. voor zonsopgang en na zonsondergang, met dien verstande dat wilde eenden waarop de jacht is geopend ook mogen worden gedood gedurende een half uur voor zonsopgang en een half uur na zonsondergang; b. in de bebouwde kommen der gemeenten en in de onmiddellijk aan die kommen grenzende terreinen; c. binnen de afpalingskring van een geregistreerde eendenkooi, en d. vanuit vliegtuigen of rijdende motorvoertuigen; e. vanuit vaartuigen die varen met een snelheid van meer dan 5 kilometer per uur indien de geweren worden gebruikt voor het doden van vogels, behorende tot de soorten bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de wet.
10. Edelherten, damherten, en wilde zwijnen worden slechts gedood:
a. op gronden waarvoor een faunabeheerplan geldt voor ten minste 5 000 hectare; b. met geweren met ten minste één getrokken loop, en c. met kogelpatronen van een kaliber van ten minste 6,5 millimeter voor getrokken loop waarvan de (tref)energie ten minste 2200 Joule op 100 meter afstand van de loopmond bedraagt.
11. Reeën worden slechts gedood:
a. op gronden waarvoor een faunabeheerplan geldt voor ten minste 5 000 hectare; b. met geweren met ten minste één getrokken loop, en c. met kogelpatronen voor getrokken loop waarvan de (tref)energie ten minste 980 Joule op 100 meter afstand van de loopmond bedraagt.
12. Het tweede tot en met zesde lid en negende lid, onderdelen a en b, gelden niet voor het doden van huismussen en verwilderde rotsduiven met luchtdrukgeweren in gebouwen.
Details
[Regeling vervallen per 01-01-2017]