ECLI:NL:RBNHO:2025:9373 - Rechtbank Noord-Holland - 17 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Sectie Straf
Locatie Haarlem Meervoudige strafkamer Uitlevering
Parketnummer: 15-013735-25 Raadkamernummer: 015915-25 Zittingsdatum: 3 juli 2025 Uitspraakdatum: 17 juli 2025
Uitspraakvan de rechtbank Noord-Holland op de vordering van de officier van justitie, strekkende tot het in behandeling nemen van het verzoek tot uitlevering van
[opgeëiste persoon], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Mexico), zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, nu gedetineerd in de penitentiaire inrichting Ter Apel,
hierna te noemen: de opgeëiste persoon.
1 De relevante schriftelijke stukken
1.1. Het verzoek tot uitlevering De autoriteit van de verzoekende staat heeft aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid van Nederland een gewaarmerkt verzoek, van 5 maart 2025, in de Engelse taal, doen toekomen, strekkende tot uitlevering van de opgeëiste persoon voornoemd ten behoeve van strafvervolging (hierna: het uitleveringsverzoek). Uit het uitleveringsverzoek blijkt dat tegen de opgeëiste persoon de verdenking bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten waarvoor zijn aanhouding is bevolen en zoals deze zijn omschreven in het Affidavit in Support of Request for Extradiction van de United States District Court Southern District of Florida van 3 februari 2025.
1.2. De overige stukken van het dossier Door de verzoekende staat zijn de volgende stukken overgelegd:
Verder maken de navolgende stukken deel uit van het dossier:
2 Het onderzoek ter zitting
2.1. De behandeling Op de zitting van 3 juli 2025 heeft de rechtbank het uitleveringsverzoek behandeld. Aldaar is mededeling gedaan van het uitleveringsverzoek en van de inhoud van de hiervoor genoemde stukken. De opgeëiste persoon, zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem, en de officier van justitie, mr. M.C. Beun, zijn gehoord.
2.2. De identiteit van de opgeëiste persoon Op grond van wat de opgeëiste persoon daarover ter zitting heeft verklaard, heeft de rechtbank vastgesteld dat hij [opgeëiste persoon], geboren op 22 januari 1986 te [geboorteplaats] (Mexico) is, en dat hij degene is van wie de uitlevering wordt verzocht.
2.3. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het verzoek tot uitlevering toelaatbaar moet worden verklaard.
2.4. Standpunt van de raadsman De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitlevering ontoelaatbaar moet worden verklaard. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het uitleveringsverzoek niet beperkt is tot de thans verweten feiten, maar dat de opgeëiste persoon bij uitlevering aan de Verenigde Staten van Amerika (hierna: de VS) mogelijk ook vervolgd kan worden voor andere thans niet bekendgemaakte strafbare feiten die tot de doodstraf zouden kunnen leiden. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat de uitlevering – gelet op artikel 2, derde lid en onder a, van het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika – ontoelaatbaar moet worden verklaard, omdat de verweten feiten niet binnen het grondgebied van de VS zijn gepleegd en de rechters in Nederland in gelijksoortige omstandigheden ook niet bevoegd zouden zijn daarover rechtsmacht uit te oefenen. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat het uitleveringsverzoek niet voldoet aan de in de UW genoemde vereisten, omdat daaruit niet, althans onvoldoende, blijkt wat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon is bij de verweten feiten.
Indien de rechtbank de uitlevering wel toelaatbaar acht, heeft de raadsman verzocht om aandacht te besteden aan het verschil tussen de feiten zoals vermeld in het aanhoudingsbevel van 21 januari 2025 en in het Affidavit van 3 februari 2025. Volgens de raadsman kan alleen worden uitgeleverd voor de in het aanhoudingsbevel genoemde feiten, zodat de opgeëiste persoon niet kan worden uitgeleverd voor – kort gezegd – computer hacking.
Tot slot heeft de raadsman verzocht de beslissing op de vordering van de officier van justitie aan te houden om de mogelijkheid van het opleggen van de doodstraf en de detentieomstandigheden in de VS te laten verifiëren en voorts de minister van Justitie en Veiligheid te vragen aandacht te hebben voor de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon en dreigende toekomstige mensenrechtenschendingen.
3 De beoordeling van het verzoek tot uitlevering
3.1. Toepasselijke wetten en verdragen Op het uitleveringsverzoek is naast de Uitleveringswet, het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (hierna: het Verdrag) van toepassing.
3.2. De genoegzaamheid van de stukken Het verzoek is schriftelijk gedaan en is rechtstreeks toegezonden aan de Minister. Bij het verzoek zijn de in artikel 18 UW en artikel 9, tweede en derde lid, van het Verdrag genoemde stukken gevoegd. De stukken zijn dan ook genoegzaam.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de raadsman dat het uitleveringsverzoek onvoldoende duidelijkheid bevat over de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de verweten feiten.De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het Verdrag eist in het geval van een vervolgingsuitlevering dat het bewijsmateriaal wordt overgelegd dat, volgens het recht van de aangezochte Staat, de aanhouding en de dagvaarding van die persoon zou rechtvaardigen, indien het feit in die Staat zou zijn gepleegd (artikel 9, derde lid, aanhef en onder b, van het Verdrag). Aan deze eis is voldaan indien uit het bijgevoegde bewijsmateriaal een zodanig redelijk vermoeden van schuld van de opgeëiste persoon voortvloeit aan het feit waarvoor de uitlevering is verzocht dat naar Nederlands recht zijn aanhouding dan wel enig nader onderzoek met het oog op dagvaarding gerechtvaardigd zou zijn (HR 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6949). Dat bewijsmateriaal kan blijken uit een Affidavit waarin het verloop en het resultaat van het strafrechtelijk onderzoek wordt gerelateerd (HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1571). De bewijsmiddelen waarop het Affidavit is gebaseerd, hoeven niet te worden overgelegd (HR 1 juli 1986, NJ 1987/218).
In het Affidavit is het resultaat en het verloop van het onderzoek uiteengezet en is beschreven hoe de opgeëiste persoon als verdachte in beeld is gekomen. Daarnaast zijn de handelingen van de opgeëiste persoon beschreven, alsmede zijn vermeende rol en zijn aandeel in de strafbare feiten. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de vereisten van artikel 9, derde lid aanhef en onder b, van het Verdrag.
3.3. Dubbele strafbaarheid Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Verdrag en artikel 5, eerste lid, UW kan uitlevering alleen worden toegestaan indien het feit krachtens het recht van zowel de Verenigde Staten als Nederland strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf van meer dan één jaar. De rechtbank merkt op dat het daarbij niet gaat om de vraag of sprake is van (precies) overeenkomende bepalingen en/of kwalificaties; het gaat erom dat de verweten gedraging in beide landen onder enige noemer een strafbaar feit oplevert en of de delictsomschrijvingen in de kern hetzelfde rechtsgoed (in ruime zin) beschermen.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht naar het recht van de verzoekende staat strafbaar zijn en dat voor die feiten een vrijheidsstraf van meer dan één jaar kan worden opgelegd. De feiten – zoals nader omschreven in het Affidavit – zijn ook naar Nederlands recht strafbaar en hiervoor kan een vrijheidsstraf van meer dan een jaar worden opgelegd.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar gesteld onder:
-
artikel 47 jo. artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), te weten medeplegen van computervredebreuk, welk feit wordt bedreigd met een vrijheidsbenemende straf van ten hoogste twee jaren;
-
artikel 47 jo. artikel 326 Sr, te weten medeplegen van oplichting, welk feit wordt bedreigd met een vrijheidsbenemende straf van ten hoogste vier jaren;
-
artikel 47 jo. 420bis Sr, te weten medeplegen van witwassen, welk feit wordt bedreigd met een vrijheidsbenemende straf van ten hoogste zes jaren;
-
artikel 231 Sr, te weten een aan hem of een ander verstrekt reisdocument ter beschikking stellen van een derde, met het oogmerk het door deze te doen gebruiken als ware het aan hem verstrekt, welk feit wordt bedreigd met een vrijheidsbenemende straf van ten hoogste zes jaren.
Dit betekent dat is voldaan aan de voornoemde eisen van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a van het Verdrag en artikel 5 van de UW.
3.4. Door de raadsman gevoerd verweren Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon in de VS mogelijk nog voor andere feiten zal worden vervolgd, waarbij zelfs het opleggen van de doodstraf niet kan worden uitgesloten, wijst de rechtbank op het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van het Verdrag waarin het volgende is bepaald: “De krachtens dit Verdrag uitgeleverde persoon wordt niet in hechtenis gesteld, berecht of gestraft op het grondgebied van de verzoekende Staat ter zake van een ander feit dan datgene waarvoor uitlevering werd toegestaan.” De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat geen sprake zou zijn van dubbele rechtsmacht als bedoeld in artikel 2 lid 3 onder a van het Verdrag, omdat de raadsman er ten onrechte van uitgaat dat de feiten buiten het grondgebied van de VS zijn gepleegd. Met betrekking tot het door de raadsman genoemde verschil tussen de omschrijving van de feiten zoals vermeld in het aanhoudingsbevel en zoals vermeld in het Affidavit overweegt de rechtbank als volgt. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat in uitleveringszaken bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van een uitleveringsverzoek het Affidavit, en niet het aanhoudingsbevel, als uitgangspunt wordt genomen. Dit brengt mee dat de opgeëiste persoon ook kan worden uitgeleverd voor de verdenking van computer hacking.
3.5. Conclusie Gelet op vorenstaande overwegingen en het feit dat ook overigens niet is gebleken van een beletsel voor de toelaatbaarheid van de verzochte uitlevering, zal de rechtbank de uitlevering aan de VS van de opgeëiste persoon tot verdere vervolging wegens de verdenking van de in het uitleveringsverzoek omschreven feiten toelaatbaar achten.
4 De toepasselijke verdrags- en wetsartikelen
Op de beslissing zijn de volgende verdrags- en wetsartikelen van toepassing:
-
1, 2 en 9 van het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika;
-
2, 5, 18, 26 en 28 van de Uitleveringswet;
-
47, 138 ab, 231, 326, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
5 De beslissing.
De rechtbank:
verklaart toelaatbaar de uitlevering aan de Verenigde Staten van Amerika van **[opgeëiste persoon]**ter strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals omschreven in het Affidavit van 3 februari 2025.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Deze uitspraak is gewezen door: mr. J.C. van den Bos, voorzitter, mr. J.J. Roos en mr. G. Elst, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E.H. de Koning, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juli 2025.