ECLI:NL:RBNHO:2025:9341 - Rechtbank Noord-Holland - 5 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11790620 \ VV EXPL 25-96
Vonnis in kort geding van 5 augustus 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser], te [plaats 1], eisende partij, hierna te noemen: [eiser], gemachtigde: mr. L. Oass,
tegen
[gedaagde] B.V., te [plaats 2], gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] B.V., procederend bij haar mede-eigenaar, [gemachtigde]
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 juli 2025 met 24 producties; - de mondelinge behandeling van 29 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden.
2 Feiten
2.1. [eiser] is bij [gedaagde] B.V. in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd. Hij geniet een salaris van € 3.459,00 bruto per maand exclusief vakantiegeld. De cao Bouw & Infra is van toepassing.
2.2. Op 15 november 2024 heeft [eiser] zich ziek gemeld.
2.3. In april en mei 2025 heeft [gedaagde] B.V. aan [eiser] vaststellingsovereenkomsten aangeboden om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen. [eiser] is daarmee niet akkoord gegaan.
2.4. Sinds 1 juni 2025 heeft [eiser] geen salaris meer ontvangen van [gedaagde] B.V.
2.5. Sinds begin juli 2025 zegt [gedaagde] B.V. tegen (de gemachtigde van) [eiser] dat zij failliet is. Dat blijkt (op 29 juli 2025) niet uit het openbare faillissementsregister.
3 Het geschil
3.1. [eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] B.V. tot betaling van € 6.779,64 bruto (salaris juni 2025 en vakantiegeld mei 2024 t/m mei 2025), te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%, rente en kosten.
3.2. [gedaagde] B.V. betwist de vordering niet. Als reden voor het niet betalen van het salaris en vakantiegeld voert [gedaagde] B.V. aan dat er geen geld meer in de vennootschap zit en er geen werkzaamheden meer worden uitgevoerd. Er zijn meldingen van betalingsonmacht gedaan bij diverse instanties en er wordt gewerkt aan een faillissementsaanvraag. Eigenaar [gemachtigde] is inmiddels in loondienst elders. De andere eigenaar, de vader van [gemachtigde], is 73 jaar oud en leeft nu van de AOW.
4 De beoordeling
Spoedeisend belang
4.1. De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, omdat het hier gaat om een loonvordering.
Loon juni 2025 en vakantiegeld
4.2. De kantonrechter zal de vordering (grotendeels) toewijzen, nu deze door [gedaagde] B.V. niet is betwist. De kantontrechter zal de gevorderde wettelijke verhoging matigen, gelet op het volgende.
4.3. De vordering tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over het loon van juni 2025 en het vakantiegeld over mei 2024 t/m mei 2025 is toewijsbaarheid, omdat die bedragen niet op tijd aan [eiser] zijn voldaan. [gedaagde] B.V. voert echter aan dat zij deze bedragen niet heeft betaald vanwege ernstige financiële problemen welke hebben geleid tot betalingsonmacht en potentieel faillissement. Alhoewel [gedaagde] B.V. hiervan geen bewijs heeft verstrekt, heeft [eiser] niet weersproken dat het bedrijf in financiële problemen verkeert en geen werkzaamheden meer verricht. Onder deze omstandigheden acht de kantonrechter het billijk om de wettelijke verhoging te matigen tot 20%.
Eisvermeerdering
4.4. Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] zijn eis vermeerderd met het salaris van juli 2025 (€ 3.459,00 bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente en wettelijke verhoging van 50%. [gedaagde] B.V. heeft geen bezwaar gemaakt tegen die eisvermeerdering.
4.5. De kantonrechter heeft na afloop van de mondelinge behandeling geconstateerd dat de schriftelijke eisvermeerdering het salaris van ‘juni’ (in plaats van juli) vermeldt. De kantonrechter begrijpt dat dit een verschrijving betreft. [eiser] heeft namelijk op de mondelinge behandeling toegelicht dat de eisvermeerdering het salaris van juli 2025 betreft (het salaris over juni 2025 was immers al in de oorspronkelijke eis inbegrepen) en [gedaagde] B.V. heeft erkend ook het salaris over die maand niet te zullen voldoen aan [eiser] vanwege betalingsonmacht. [gedaagde] B.V. wordt daarom ook veroordeeld tot betaling van het salaris over de maand juli 2025. De daarover gevorderde wettelijke rente en wettelijke verhoging worden afgewezen, omdat deze op het moment dat de vordering is ingesteld (nog) niet opeisbaarheid zijn.
4.6. Verder vordert [eiser] vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Het gevorderde bedrag zal worden toegewezen. Ook de gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
4.7. [gedaagde] B.V. wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
4.8. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] B.V. om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.459,00 bruto aan achterstallig loon over juni 202, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2. veroordeelt [gedaagde] B.V. om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.320,64 bruto aan achterstallig vakantiegeld over mei 2024 t/m mei 2025, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
5.3. veroordeelt [gedaagde] B.V. om aan [eiser] te betalen de wettelijke verhoging van 20% over de hiervoor onder 5.1. en 5.2. toegewezen bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 15 juli 2025 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4. veroordeelt [gedaagde] B.V. om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.459,00 bruto aan achterstallig loon over juli 2025 (exclusief vakantiegeld);
5.5. veroordeelt [gedaagde] B.V. om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 713,98 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf 15 juli 2025 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.6. veroordeelt [gedaagde] B.V. in de proceskosten van € 1.354,04, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] B.V. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.7. veroordeelt [gedaagde] B.V. tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.8. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en (bij vervroeging) in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2025 in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter