ECLI:NL:RBNHO:2025:9282 - Rechtbank Noord-Holland - 22 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
adoptie
zaak-/rekestnr.: C/15/344098 / FA RK 23-4473
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 22 juli 2025
in de zaak van:
[verzoekster] , wonende te [plaats] , hierna mede te noemen: verzoekster, advocaat: mr. E.E. Sprenkeling, kantoorhoudende te Amsterdam,
in welke zaak belanghebbende is:
[de belanghebbende], wonende te [plaats] , hierna mede te noemen: [de belanghebbende] .
1 Procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het verzoekschrift, met bijlagen, van verzoekster van 12 september 2023;
-
het F9-formulier, met bijlagen, van de advocaat van verzoekster van 27 december 2023.
1.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 26 mei 2025 in aanwezigheid van verzoekster, bijgestaan door mr. E.E. Sprenkeling, en [de belanghebbende] .
1.3. Na de zitting is op 29 mei 2025 ingekomen, zoals ter zitting besproken, het F9-formulier, met bijlagen, van de advocaat van verzoekster.
2 Feiten en omstandigheden
2.1. [de belanghebbende] is op [geboortedatum] geboren uit het huwelijk van [de vader] (hierna mede te noemen: de vader) en [de moeder] (hierna mede te noemen: de moeder).
2.2. De moeder is op [datum] overleden. De vader is op [datum] overleden.
2.3. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2006 zijn [opvolgend bewindvoerder] en [opvolgend bewindvoerder] , verbonden aan [Administratiekantoor] Administratiekantoor, gevestigd te [plaats] , benoemd tot opvolgend bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [de belanghebbende] .
2.4. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2016 is een mentorschap ten behoeve van [de belanghebbende] ingesteld. Daarbij is [mentor] benoemd tot mentor.
3 Beoordeling
relatieve bevoegdheid rechtbank
3.1. In artikel 262 onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat bevoegd is de rechter van de woonplaats van hetzij verzoeker of één van de verzoekers, hetzij één van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden dan wel, als zodanige woonplaats in Nederland niet bekend is, de rechter van het werkelijk verblijf van één van hen.
3.2. Verzoekster woont in [plaats] en [de belanghebbende] in [plaats] . Dat betekent dat niet de rechtbank Noord-Holland, maar de rechtbank Amsterdam bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. Ter zitting is dit met de aanwezigen besproken. Zowel verzoekster als [de belanghebbende] hebben aangegeven geen doorverwijzing te willen. De bewindvoerder heeft schriftelijk eveneens aangegeven geen doorverwijzing te wensen. De rechtbank acht zich dan ook bevoegd kennis te nemen van het verzoek, de zaak inhoudelijk te behandelen en daarop te beslissen.
verzoek adoptie
3.3. Verzoekster heeft verzocht de adoptie van [de belanghebbende] door verzoekster uit te spreken.
3.4. Ter onderbouwing van het verzoek heeft verzoekster, kort samengevat, het volgende aangegeven. Verzoekster heeft [de belanghebbende] 23 jaar bijna dagelijks verzorgd in de woonvoorziening waar [de belanghebbende] woont en is inmiddels haar officiële vrijwilligster. [de belanghebbende] heeft een beperking. Zij heeft gedurende haar jeugd voor haar ouders, haar zus en haar broer, eveneens met een beperking, gezorgd. De ouders en de zus zijn inmiddels overleden. Verzoekster en [de belanghebbende] brengen samen veel tijd door en [de belanghebbende] is kind aan huis bij het gezin van verzoekster. Verzoekster wenst de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie, namelijk dat zij in een familierechtelijke betrekking tot elkaar komen te staan. Verzoekster kan [de belanghebbende] daarmee officieel in haar gezin opnemen en een warm thuis bieden. [de belanghebbende] beschouwt verzoekster als een moeder en zij hebben onderling een ijzersterke band. Gelet op de beperking van [de belanghebbende] is haar ontwikkelingsleeftijd die van een jongmeerderjarige of een kind en is de behoefte aan een moederfiguur, die de verdere vorming van haar identiteit nog in overwegende mate kan beïnvloeden, voor [de belanghebbende] sterk aanwezig. Daardoor zou adoptie een maatregel van kinderbescherming kunnen zijn. [de belanghebbende] heeft een groot deel van haar leven warmte en veiligheid moeten missen en zij heeft traumatische herinneringen aan haar jeugd. Het verlangen naar en het beeld van een warm en veilig gezin werd pas realiteit voor [de belanghebbende] toen verzoekster in haar leven kwam. Er is sprake van family life tussen verzoekster en [de belanghebbende] . Verzoekster wil haar actieve rol in het leven van [de belanghebbende] uitbreiden. Het is in het belang van [de belanghebbende] , zowel op emotioneel gebied als voor haar geestelijk welzijn, dat hun band door de adoptie officieel wordt bevestigd. De mentor en de bewindvoerder van [de belanghebbende] ondersteunen het verzoek tot adoptie.
3.5. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek tot adoptie van [de belanghebbende] door verzoekster dient te worden afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
3.6. Het verzoek tot adoptie moet worden getoetst aan de gronden en voorwaarden genoemd in de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Een aantal gronden en voorwaarden ziet op de ouders van [de belanghebbende] . Nu die zijn overleden, zullen die voorwaarden niet worden besproken. De overige gronden en voorwaarden komen erop neer dat, voor zover hier van belang:
3.7. De rechtbank stelt vast dat aan een aantal van de hiervoor genoemde fundamentele voorwaarden voor adoptie niet is voldaan. De rechtbank zal deze voorwaarden hierna bespreken.
3.8. [de belanghebbende] is niet minderjarig. Zij was ten tijde van het indienen van het verzoek 49 jaar oud. De grens van de meerderjarigheid is daarmee ruimschoots overschreden.
3.9. Voorts is verzoekster slechts vier jaar ouder dan [de belanghebbende] , waarmee niet is voldaan aan het vereiste leeftijdsverschil van minimaal achttien jaar.
3.10. Ook is niet voldaan aan de eis dat verzoekster [de belanghebbende] ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed. Verzoekster en [de belanghebbende] hebben elkaar leren kennen toen [de belanghebbende] reeds meerderjarig was, [de belanghebbende] in een woonvoorziening woonde en verzoekster daar als begeleider/verzorgende werkte. Zij hebben niet met elkaar in gezinsverband geleefd en [de belanghebbende] is niet tijdens haar minderjarigheid in gezinsverband door verzoekster verzorgd en opgevoed.
3.11. De bepalingen in artikel 1:277 BW en artikel 1:228 BW zijn van dwingend recht, zodat op grond van het toe te passen Nederlands recht adoptie op basis van het voorgaande in dit geval in beginsel is uitgesloten.
3.12. Vervolgens ligt aan de rechtbank ter beoordeling voor of een afwijzing van het verzoek om adoptie in dit geval een ongeoorloofde inmenging in het gezins- of familieleven van [de belanghebbende] en/of verzoekster, als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM), met zich brengt en een terzijdestelling van de voorwaarden in artikel 1:228 BW rechtvaardigt.
3.13. Vooropgesteld wordt dat artikel 8 EVRM niet de strekking heeft een recht op adoptie te garanderen. Het enkele feit dat adoptie niet mogelijk is, als niet wordt voldaan aan de door de nationale wet voor adoptie gestelde eisen, kan daarom in beginsel niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde inbreuk in de zin van artikel 8 EVRM. Aan artikel 8 EVRM kan wel het recht op de bescherming van het tussen ouders en een door hen geadopteerd kind bestaand gezinsleven worden ontleend, maar niet het recht om een kind te adopteren zonder dat wordt voldaan aan de door de wet voor adoptie gestelde eisen en voorwaarden (vgl. HR 30 juni 2000, nr. R 99/181, NJ 2001, 103). Die voorwaarden zijn bovendien van openbare orde. Het buiten toepassing laten van zo'n voorwaarde kan daarom slechts plaatsvinden als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Het moet dan gaan om (zeer) uitzonderlijke gevallen, waarin de weigering van een adoptie wegens het enkele niet voldoen aan een voorwaarde voor adoptie een ongeoorloofde inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezins- en familieleven met zich zou brengen.
3.14. In de jurisprudentie zijn uitspraken waarin soms een van de hiervoor genoemde dwingend rechtelijk voorgeschreven voorwaarden toch terzijde is geschoven, overwegende dat gezien de bijzondere omstandigheden van dat geval, een weigering om het verzoek toe te wijzen een ongeoorloofde inmenging in het recht op familie- en gezinsleven oplevert als bedoeld in artikel 8 EVRM.
3.15. Zo zijn er in de jurisprudentie uitspraken waarin aan het minderjarigheidsvereiste is voorbijgegaan op grond van (zeer) bijzondere omstandigheden van het geval.
3.16. Uit de jurisprudentie blijkt echter ook dat de wettelijke eis van het minimum leeftijdsverschil niet zonder meer op grond van omstandigheden van het geval kan worden opzijgezet.
3.17. De verzorgingseis tot slot is in de wet opgenomen om te kunnen aannemen dat er sprake is van een stabiele opvoedsituatie bij de adoptant waaraan het kind continuïteit in zijn opvoeding en verzorging kan ontlenen. Er zijn in de jurisprudentie uitspraken waarin, op grond van zeer bijzondere omstandigheden van het geval, aan deze eis is voorbijgegaan.
3.18. De rechtbank is van oordeel dat aan de hiervoor genoemde drie voorwaarden afzonderlijk en in samenhang niet kan worden voorbijgegaan. Daartoe overweegt de rechtbank dat hoewel een wettelijke voorwaarde volgens de jurisprudentie onder (zeer) bijzondere omstandigheden van het geval en met een beroep op artikel 8 EVRM terzijde kan worden geschoven, het wettelijk systeem van adoptie niet dermate kan worden opgerekt dat daarbij meerdere voorwaarden tegelijk opzijgezet kunnen worden. De figuur van adoptie is niet bedoeld om de door verzoekster en [de belanghebbende] ervaren band met elkaar te formaliseren tot een familierechtelijke betrekking waarbij wordt voorbijgegaan aan de voor adoptie gestelde voorwaarden van minderjarigheid, een minimaal leeftijdsverschil en een verzorgingseis en -termijn. Daarbij komt dat de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie of van zwaarwegende omstandigheden die maken dat met een beroep op artikel 8 EVRM de dwingendrechtelijke bepalingen van de artikelen 1:227 en 1:228 BW opzijgezet kunnen worden, ondanks dat dit anders kan worden ervaren door verzoekster en [de belanghebbende] . Verzoekster heeft primair als zorgprofessional jarenlang voor [de belanghebbende] gezorgd en daaruit is een hechte band tussen hen ontstaan, ook in de privésituatie van verzoekster met haar gezin. De rechtbank waardeert dat en gunt verzoekster en [de belanghebbende] deze band uiteraard ook. Hoewel begrijpelijk is dat [de belanghebbende] de band met verzoekster ervaart als een moeder-dochterband, hebben zij nooit als zodanig samengeleefd en is [de belanghebbende] ook niet door verzoekster op die manier verzorgd. Er is geen sprake van een tijdens de minderjarigheid ontstane ouder-kindband. Verzoekster heeft [de belanghebbende] leren kennen toen zij allebei reeds meerderjarig waren en zij hebben ook sindsdien nooit in gezinsverband samengewoond. Dat [de belanghebbende] vanwege een licht-verstandelijke beperking op een lagere ontwikkelingsleeftijd functioneert, maakt niet dat er alsnog sprake kan zijn van adoptie als een kinderbeschermingsmaatregel. Niet is gebleken dat de zorg voor [de belanghebbende] in de woonvoorziening en met de wettelijke voorzieningen van mentorschap en bewindvoering voor volwassenen die minder in staat zijn om zelf hun (vermogensrechtelijke) belangen behoorlijk te waarnemen, niet toereikend zijn. Ter zitting is verder gebleken dat [de belanghebbende] , ook na een adoptie, niet voornemens is om bij verzoekster te gaan wonen. Voor zover er thans sprake is van verzorging, staat voor de rechtbank vast dat [de belanghebbende] liefdevol wordt verzorgd en behandeld door verzoekster.. Er zijn geen wettelijke of praktische belemmeringen om de omgang tussen [de belanghebbende] en verzoekster voort te zetten. Ook is gesteld noch gebleken dat het niet hebben van een familierechtelijke betrekking een dusdanige drempel opwerpt waardoor [de belanghebbende] niet met verzoekster mee kan op vakantie of niet bij haar zou kunnen wonen, voor zover [de belanghebbende] dat zou willen.
3.19. De rechtbank komt op grond van het voorgaande dan ook tot het oordeel dat adoptie van [de belanghebbende] door verzoekster niet mogelijk is en zal het verzoek daartoe dan ook afwijzen.
4 Beslissing
4.1. wijst het verzoek van verzoekster tot adoptie van [de belanghebbende] af.
HR 30 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6339, NJ 2001/103, m.nt. JdB; Hof Den Haag 22 april 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ6513