Uitspraak inhoud

Familie & Jeugd

Locatie Haarlem

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken

Parketnummer: 15/127943-24 Uitspraakdatum: 7 juli 2025 Tegenspraak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van [datum] in de zaak tegen:

[verdachte] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie [de OvJ] en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw mr. H.H.M. de Vries-Veringa, kantoorhoudende te Lisse, naar voren hebben gebracht.

Verder waren aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en het slachtoffer [slachtoffer] , bijgestaan door haar broer en moeder.

Ook waren de ouders van de verdachte aanwezig.

1 Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

Feit 1: hij op of omstreeks 7 juni 2023 te Haarlem als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een vierwielige bromfiets), daarmede rijdende over de weg, de [adres] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,- onvoldoende rechts te houden en/of- geen rechte lijn te houden en/of- te gaan rijden op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en/of- op dat weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer frontaal op te botsen tegen een tegemoetkomende fietsster, waardoor aan die fietsster (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken pols en/of twee (af)gebroken voortanden en/of een snijwond aan de rechter wenkbrauw, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:hij op of omstreeks 7 juni 2023 te Haarlem als bestuurder van een voertuig (brommobiel), daarmee rijdende op de weg, de [adres] ,onvoldoende rechts heeft gehouden en/ofgeen rechte lijn heeft gehouden en/ofis gaan rijden op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en/ofis aangereden tegen een tegemoetkomende fietsster,door welke gedraging(en) van verdachtegevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Feit 2: hij op of omstreeks 7 juni 2023 te Haarlem, op de weg, de [adres] , een motorrijtuig van de rijbewijscategorie AM, te weten een brommobiel, heeft bestuurd, terwijl hij de minimumleeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt en het geen aangewezen bromfiets betrof als bedoeld in artikel 20b van de Wegenverkeerswet 1994, waarvan de bestuurder beschikte over een gehandicaptenparkeerkaart of gehandicaptenvervoerskaart.

2 Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3 Beoordeling van het bewijs

3.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.

3.2. Standpunt van de verdediging De verdediging heeft geconcludeerd dat het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.

Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit stelt de verdediging dat de verdachte geen verwijt gemaakt kan worden dat hij zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig of onoplettend is geweest. Volgens forensisch onderzoek heeft het fietsende slachtoffer de verdachte in de Biro niet voor laten gaan, terwijl dit wel had gemoeten. Immers, op de weghelft van het slachtoffer stond een auto geparkeerd. Omdat het slachtoffer niet heeft gewacht, maar de geparkeerde auto heeft gepasseerd terwijl op hetzelfde moment de verdachte als tegemoetkomend verkeer aan kwam rijden, is de frontale aanrijding ontstaan tussen de verdachte en het slachtoffer. Los van de vraag of daadwerkelijk sprake was van een frontale botsing, kan de verdachte in de kern enkel verweten worden dat hij mogelijk niet aan de voor hem uiterste rechterzijde van de weg heeft gereden. Er was namelijk sprake van een verzakking aan de voor de verdachte rechterzijde van de weg, waardoor volgens het onderzoek aannemelijk is geweest dat hij meer in het midden van de weg is gaan rijden. Wel heeft hij steeds op zijn eigen weghelft gereden, waardoor hij zich heeft gedragen zoals een gemiddelde verkeersdeelnemer betaamt.

Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde stelt de verdediging dat, gelet op de gevonden sporen, de conclusie gerechtvaardigd lijkt dat het slachtoffer aan de verkeerde kant van de weg heeft gefietst. Het slachtoffer is uitgeweken voor een geparkeerde auto, maar de algemene regel is dat degene aan wiens zijde de blokkade zich bevindt, de situatie moet oplossen door te wachten of ruimte te maken. Dit stemt ook overeen met de eerder vermelde conclusie uit het forensisch onderzoek dat de botsing is veroorzaakt omdat zij het tegemoetkomend verkeer niet voor heeft laten gaan. Strikt genomen is het slachtoffer dan ook degene geweest die concreet gevaarscheppend gedrag heeft veroorzaakt en niet de verdachte.

3.3 Oordeel van de rechtbank

3.3.1 Redengevende feiten en omstandigheden De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.

3.3.2 Bewijsmotivering feit 1 primair De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.

In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) dient te worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Van schuld in de zin van de WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Om een aanmerkelijke of een sterkere mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid vast te kunnen stellen, moet de rechtbank kijken naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Ook behoeft een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld in de zin van de WVW op te leveren.

De rechtbank stelt op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte reed op 7 juni 2023 met een bromfiets, te weten een Biro, over de [adres] te Haarlem. Het slachtoffer, [slachtoffer] , reed de verdachte op de fiets tegemoet en aan haar zijde stond een personenauto geparkeerd langs de stoep. Terwijl het slachtoffer de personenauto voorbij wilde rijden, ontstond er een frontale botsing tussen haar en de verdachte.

Zowel het slachtoffer als getuige [getuige] heeft verklaard dat zij hebben gezien dat de bromfiets slingerend op de [adres] kwam aanrijden. De getuige heeft tevens waargenomen dat het slachtoffer aan de voor haar rechterzijde van de weg fietste en niet kon uitwijken voor de slingerende bromfiets wegens de geparkeerde auto aan haar zijde.

Dat het slachtoffer tijdens de botsing op de voor haar juiste weghelft reed, wordt bovendien bevestigd door het proces-verbaal van Forensische Opsporing Verkeer. Anders dan de verdediging heeft betoogd, kan op basis van sporenonderzoek worden uitgesloten dat het slachtoffer zich niet op de juiste plek van de weg bevond. Omdat de botsing op de weghelft van het slachtoffer heeft plaatsgevonden, wordt verder geconcludeerd dat het zeer aannemelijk is dat de verdachte zich niet op de juiste plaats van de weg bevond.

Op basis van deze bewijsmiddelen (de verklaring van getuige [getuige] en het proces-verbaal van Forensische Opsporing Verkeer) – in onderlinge samenhang bezien – concludeert de rechtbank dat het niet anders kan dan dat de verdachte op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer reed toen hij in botsing kwam met het slachtoffer.

Dat dit, zoals uit het onderzoek volgt, mogelijk te maken heeft gehad met een wegverzakking aan de voor de verdachte rechterzijde van de weg, maakt het voorgaande niet anders. Dit geldt eveneens voor het feit dat het slachtoffer de aan haar zijde geparkeerde personenauto heeft gepasseerd en niet heeft gewacht op het tegemoetkomend verkeer, nu uit het onderzoek is gebleken dat het weggedeelte naast de geparkeerde auto nog breed genoeg was om elkaar te passeren.

Gelet op het voorgaande brengt wat de verdediging heeft betoogd dan ook geen verandering in de conclusie dat de verdachte niet op zijn zijde van de weg heeft gereden en dus onvoldoende rechts heeft gehouden.

De rechtbank concludeert dat voornoemde gedragingen van de verdachte, te weten het onvoldoende rechts houden, geen rechte lijn houden en vervolgens op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeerd frontaal op het slachtoffer botsen, de ondergrens raken van de aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en onoplettendheid zoals bedoeld in artikel 6 WVW. De rechtbank gaat dan ook uit van de lichtste vorm van schuld.

Het slachtoffer heeft als gevolg van de aanrijding een gebroken pols en twee afgebroken voortanden opgelopen, waarvoor medisch ingrijpen noodzakelijk was. Hoewel in het dossier recente informatie omtrent de exacte herstelduur van het letsel beperkt is, is uit de geneeskundige verklaring gebleken dat de geschatte herstelduur minstens zes weken betrof. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel valt aan te merken als zwaar lichamelijk letsel gelet op de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.

Het primair ten laste gelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.

3.4. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat

hij op 7 juni 2023 te Haarlem als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een vierwielige bromfiets), daarmede rijdende over de weg, de [adres] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,- onvoldoende rechts te houden en- geen rechte lijn te houden en- te gaan rijden op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en- op dat weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer frontaal op te botsen tegen een tegemoetkomende fietsster, waardoor aan die fietsster (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken pols en twee afgebroken voortanden, werd toegebracht;

  1. hij op 7 juni 2023 te Haarlem, op de weg, de [adres] , een motorrijtuig van de rijbewijscategorie AM, te weten een bromfiets, heeft bestuurd, terwijl hij de minimumleeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt en het geen aangewezen bromfiets betrof als bedoeld in artikel 20b van de Wegenverkeerswet 1994, waarvan de bestuurder beschikte over een gehandicaptenparkeerkaart of gehandicaptenvervoerskaart.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4 Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:

Feit 1: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;Feit 2: overtreding van artikel 110 van de Wegenverkeerswet 1994.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5 Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6 Motivering van de sanctie

6.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van veertig uren. Daarnaast heeft de officier van justitie een geheel voorwaardelijke rijontzegging gevorderd voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaar.

De officier van justitie heeft bij de strafeis in positieve zin rekening gehouden met de verantwoordelijkheid die de verdachte heeft genomen en met de overschrijding van de redelijke termijn.

6.2. Standpunt van de verdediging De verdediging heeft bepleit dat het strafadvies van de Raad redelijk en passend is. De verdachte is een first offender en neemt verantwoordelijkheid voor een aandeel in het ongeval.

6.3. Oordeel van de rechtbank Inleiding Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Aard en ernst In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het rijden zonder rijbewijs in een Biro (bromfiets) en zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid. De verdachte reed slingerend en onvoldoende rechts, waardoor hij uiteindelijk frontaal op een tegemoetkomende fietser is gebotst op de voor haar bestemde weghelft. Het slachtoffer heeft hier letsel aan overgehouden, te weten een gebroken pols en twee afgebroken tanden. Door zo te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Voor het slachtoffer is dit een ingrijpende gebeurtenis geweest, waarvan zij nog steeds de fysieke en psychische gevolgen ondervindt. Uit gegevens van het letselschadebureau blijkt namelijk dat zij nog steeds behandeling krijgt voor haar tandletsel en last heeft van verkeersangst. Daarnaast heeft de verdachte door zijn rijgedrag geen oog gehad voor de veiligheid van zichzelf, zijn medepassagier en andere verkeersdeelnemers.

Persoonlijke omstandigheden Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:

  • het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 13 mei 2025 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.

  • het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 12 juni 2025 van [raadsonderzoeker] raadsonderzoeker bij de Raad.

De Raad heeft daarin geadviseerd tot oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf. Dit advies is gebaseerd op de zeer lage kans op recidive en de vele beschermingsfactoren. De verdachte houdt zich aan regels en heeft positieve dagbesteding en prosociale vrienden. Hij bezit ook voldoende sociale vaardigheden en zet dit in, ook in risicovolle situaties. Daarnaast is ook meegewogen dat hij doorvoelde spijt betuigt, open staat voor bemiddeling, de pleegdatum verouderd is en hij niet meer in aanraking is gekomen met politie. Het delictgedrag lijkt veroorzaakt te zijn doordat hij niet goed heeft nagedacht over de mogelijke gevolgen van zijn handelen, te weten het zonder rijbewijs rijden in een bromfiets, waardoor hij een verkeerde keuze heeft gemaakt. De afgelopen twee jaren heeft hij echter beter leren nadenken. Ook heeft hij inmiddels zijn scooter- en autorijbewijs gehaald. Het feit heeft ook veel gevolgen gehad voor de verdachte. Er wordt gezien dat de verdachte volledige verantwoordelijkheid neemt voor wat hij heeft gedaan en hij toont spijt. Tijdens gesprekken over het feit blijkt dat hij veel moeite heeft met wat hij heeft gedaan. Hij is zichtbaar geëmotioneerd en kan zichzelf niet vergeven. Het is voor de verdachte dan ook van groot belang dat hij een strafbeleving kan ervaren, omdat dit kan bijdragen aan zijn proces van zelfvergeving. De Raad zal onderzoeken of het mogelijk is dat de verdachte zijn werkstraf kan invullen met het geven van voorlichtingen aan jongeren op scholen of buurthuizen omtrent het rijden zonder rijbewijs en/of de gevolgen hiervan. De Raad geeft de verdachte en zijn ouders mee om hulp te zoeken voor de verdachte bij bijvoorbeeld een psycholoog.

De Raad heeft het advies ter zitting gehandhaafd.

Redelijke termijn Verder constateert de rechtbank dat de redelijke termijn in jeugdstrafzaken als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. In jeugdzaken geldt als uitgangspunt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen. De verdachte is op [datum] verhoord, terwijl het vonnis heden wordt gewezen. Daarmee is de redelijke termijn met ongeveer vier maanden overschreden. De rechtbank zal met deze schending rekening houden in die zin dat aan de verdachte geen ontzegging van de rijbevoegdheid zal worden opgelegd.

Conclusie De rechtbank is van oordeel dat de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uren moet worden opgelegd. Bij oplegging van de straf houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen, wat onder andere is gebleken uit de excuses die hij voorafgaand aan de terechtzitting aan het slachtoffer heeft aangeboden en zijn oprechte spijtbetuiging, hetgeen duidelijk uit het raadsrapport naar voren komt. Tot slot houdt de rechtbank rekening met het advies van de Raad om een werkstraf op te leggen.

De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie – zoals gezegd geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijke rijontzegging. Sinds het bewezenverklaarde is twee jaar verstreken en gedurende deze periode heeft de verdachte zijn rijbewijs behaald en is hij niet opnieuw in aanraking gekomen met politie en justitie.

7 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: artikel 77a, 77g, 77m, 77n van het Wetboek van Strafrecht. artikel 6, 110, 175, 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

8 Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.

Bepaalt dat de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.

Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van veertig (40) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door twintig (20) dagen jeugddetentie.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. J. Lintjer, voorzitter, mr. J. van Beek en mr. E.K.A. van den Bos, allen (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. K.D. Warmerdam, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 juli 2025.

Mr. E.K.A. van den Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.