ECLI:NL:RBNHO:2025:11352 - Rechtbank Noord-Holland - 30 september 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/165838-24 (P) Uitspraakdatum: 30 september 2025 Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 september 2025 in de zaak tegen:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1], ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.K. van Ravenzwaaij, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.D. Rijnsburger, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1 Tenlastelegging
Aan de verdachte is – samengevat – ten laste gelegd dat hij op 17 mei 2024 heeft geprobeerd [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven door met een auto tegen hem aan en over hem heen te rijden. Subsidiair is dit tenlastegelegd als zware mishandeling en meer subsidiair als een poging tot zware mishandeling.
De volledige tenlastelegging luidt dat:
primair hij op of omstreeks 17 mei 2024 te Enkhuizen als bestuurder van een motorvoertuig, een Volkwagen Polo met kenteken [kenteken], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet:- met verhoogde snelheid plotseling op die [benadeelde] af is gereden en/of tegen zijn heupen, althans zijn lichaam aan is gereden, waarbij zijn hoofd de voorruit van die Polo heeft geraakt en/of- (vervolgens) (meermalen) naar achteren is gereden en/of (nogmaals) (meermalen) tegen die [benadeelde] is aangereden en/of- over het lichaam en/of over de voeten van die [benadeelde] heen is gereden,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair hij op of omstreeks 17 mei 2024 te Enkhuizen, als bestuurder van een motorvoertuig, een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken], aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken rechterknie en/of een gebroken bekken, heeft toegebracht doordat hij:- met verhoogde snelheid plotseling op die [benadeelde] af is gereden en/of tegen zijn heupen, althans zijn lichaam aan is gereden, waarbij zijn hoofd de voorruit van die Polo heeft geraakt en/of- (vervolgens) (meermalen) naar achteren is gereden en/of (nogmaals) (meermalen) tegen die [benadeelde] is aangereden en/of- over het lichaam en/of over de voeten van die [benadeelde] is gereden;
meer subsidiair hij op of omstreeks 17 mei 2024 te Enkhuizen, als bestuurder van een motorvoertuig, een Volkwagen Polo met kenteken [kenteken] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,- met verhoogde snelheid plotseling op die [benadeelde] af is gereden en/of tegen zijn heupen, althans zijn lichaam aan is gereden, waarbij zijn hoofd de voorruit van die Polo heeft geraakt en/of- (vervolgens) (meermalen) naar achteren is gereden en/of (nogmaals) (meermalen) tegen die [benadeelde] is aangereden en/of- over het lichaam en/of over de voeten van die [benadeelde] is gereden;terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2 Voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3 Beoordeling van het bewijs
3.1 Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat de verdachte partieel vrijgesproken moet worden van het onderdeel “waarbij zijn hoofd de voorruit heeft geraakt”.
3.2 Standpunt van de verdediging De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit, omdat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat bij de verdachte sprake is geweest van opzet op de dood of op zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin.
3.3 Oordeel van de rechtbank
3.3.1 Bewijsmiddelen De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2 Overwegingen Feiten en omstandigheden De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast. De verdachte was op 17 mei 2024 de bestuurder van een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken]. Op het moment dat de verdachte zijn straat uitreed, zag hij het slachtoffer [benadeelde] samen met getuige [getuige] in de straat lopen. De verdachte is met zijn auto tegen het slachtoffer en de getuige aangereden. Hij heeft zijn auto tot stilstand gebracht en is vervolgens nog twee keer heen en weer gereden, waarbij hij steeds korte rijbewegingen heeft gemaakt en het slachtoffer en getuige [getuige] zich vlakbij de auto bevonden. Het slachtoffer is hierbij op de grond gevallen, waarbij de verdachte over het slachtoffer is heengereden ter hoogte van zijn heupen. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan meerdere breuken in het bekken en een breuk in het rechter scheenbeen opgelopen.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de gedragingen van de verdachte kunnen worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag, en zo niet, als een (poging tot) zware mishandeling.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood Een bewezenverklaring van poging tot doodslag vereist dat bewezen is dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, al dan niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het slachtoffer heeft aangereden met de intentie om hem te doden, zodat geen sprake is van ‘vol’ opzet.
De vraag is vervolgens of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad. Van voorwaardelijk opzet is sprake indien bewust de aanmerkelijke kans, te weten een reële niet onwaarschijnlijke mogelijkheid, wordt aanvaard dat het slachtoffer zal komen te overlijden. Dit kan worden afgeleid uit de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard.
Aanrijding De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen oordelen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer door hem aan te rijden. De rechtbank overweegt in dit verband dat, naar algemene ervaringsregels, de te verwachten gevolgen van een aanrijding van een voetganger door een auto in belangrijke mate worden bepaald door de snelheid van de auto. Hoewel uit de getuigenverklaring en de camerabeelden duidelijk is geworden dat de verdachte zeker niet stapvoets kwam aanrijden, zijn er in dit geval geen objectieve meetgegevens beschikbaar en is de exacte snelheid van de auto niet (meer) vast te stellen. Wel kan uit het dossier worden afgeleid dat de impact van de (eerste) aanrijding kennelijk niet dusdanig groot was, dat het slachtoffer en de getuige op dat moment ten val zijn gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte met een zodanige snelheid heeft gereden op het moment dat hij het slachtoffer aanreed, dat de kans op de dood van het slachtoffer aanmerkelijk was.
Overrijding Het overrijden van een persoon roept naar het oordeel van de rechtbank in het algemeen wel de aanmerkelijke kans in het leven dat die persoon daardoor komt te overlijden. Een auto die over een lichaam heenrijdt heeft een dusdanige massa dat als het in zo’n geval om een hoofd of bijvoorbeeld een borstkas gaat, er een reële niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat die persoon daarbij overlijdt.
Op het moment dat er sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood is het vervolgens de vraag of de verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. De rechtbank weegt hierbij mee dat de rijbewegingen van de verdachte die heen en weer plaatsvonden – en uiteindelijk de overrijding tot gevolg hadden – slechts korte rijbewegingen betroffen waarbij de auto beperkt tot snelheid kon komen. Ook weegt de rechtbank mee dat de getuige [getuige] heeft verklaard dat de verdachte weer achteruit reed toen het slachtoffer onder de auto terecht was gekomen, en de getuige naar de verdachte riep dat hij moest stoppen. Dit zorgde er volgens de getuige voor dat de verdachte niet verder reed over het hoofd van het slachtoffer. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
(Voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel Dit ligt anders ter zake van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. Hoewel ook hier het dossier geen aanknopingspunten biedt om ‘vol’ opzet aan te nemen, had de verdachte naar het oordeel van de rechtbank wel voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Zowel ten aanzien van de aanrijding als ten aanzien van de overrijding stelt de rechtbank vast dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar algemene ervaringsregels roept het met enige snelheid met een auto – een vervoersmiddel met een flinke massa – aanrijden en overrijden van een persoon de aanmerkelijke kans in het leven dat die persoon daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Dat is ook het geval als de auto niet erg hard rijdt. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard door eerst met zijn auto op het slachtoffer in te rijden en daarna korte rijbewegingen te maken terwijl het slachtoffer vlakbij de auto was. Dit betreft immers verschillende, na elkaar plaatsvindende handelingen die een zeker besef vereisen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte opzet had, in voorwaardelijke zin, op zware mishandeling van het slachtoffer.
Zwaar lichamelijk letsel De laatste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het slachtoffer ten gevolge van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer als gevolg van de aanrijding meerdere breuken in het bekken heeft opgelopen en een breuk in het dragende gedeelte van het rechter scheenbeen met een avulsiefractuur van de kop van het kuitbeen. Het slachtoffer is achttien dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis en moest worden geopereerd aan deze breuken. Ter zitting is gebleken dat het slachtoffer nog altijd niet volledig is hersteld. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat zonder meer sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Dit betekent dan ook dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.
3.4 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat hij op 17 mei 2024 te Enkhuizen, als bestuurder van een motorvoertuig, een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken], aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bekken, heeft toegebracht doordat hij:- op die [benadeelde] af is gereden en tegen zijn lichaam aan is gereden en - vervolgens meermalen naar achteren is gereden en tegen die [benadeelde] is aangereden en - over het lichaam van die [benadeelde] is gereden.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4 Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
4.1 Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
4.2 Beroep op noodweer De raadsman heeft bepleit dat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen, primair omdat de verdachte een beroep op noodweer toekomt. Er was volgens de verdediging sprake van een aanvallende gedraging van de zijde van het slachtoffer: uit het dossier blijkt namelijk dat het slachtoffer in de dagen voor het incident meerdere (doods)bedreigingen heeft geuit en de verdachte 88 keer heeft gebeld. De verdachte werd op het moment zelf aangevallen door het slachtoffer doordat het slachtoffer op de motorkap sloeg en heeft daarbij zijn voertuig instrumenteel ingezet om zichzelf te kunnen verdedigen. Deze verdediging was proportioneel en geboden om te kunnen ontkomen, aldus de raadsman.
4.3 Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer niet kan slagen, omdat geen sprake was van een aanranding van of een onmiddellijk gevaar voor hem of voor een ander.
4.4 Oordeel van de rechtbank Noodweer Voor een geslaagd beroep op noodweer moet aannemelijk gemaakt worden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet, in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor de verdachte, dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr.
Naar het oordeel van de rechtbank was op het moment dat de verdachte met zijn auto door zijn straat reed en daar het slachtoffer op straat zag lopen geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, noch van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De verdachte zat immers in zijn auto en het slachtoffer liep diverse meters verderop op straat. Niet aannemelijk is geworden dat het slachtoffer, toen hij in de straat van de verdachte liep, zich zodanig heeft gedragen dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar: er is op dat moment zelfs geen enkel mondeling contact geweest tussen het slachtoffer en de verdachte. De enkele vrees van de verdachte voor een aanranding – gebaseerd op eerdere (telefonische) dreigementen van het slachtoffer – is onvoldoende. Voordat de verdachte inreed op het slachtoffer was er, met andere woorden, geen sprake van een noodweersituatie. Het slaan van het slachtoffer (en de getuige) op de motorkap van de auto van de verdachte moet worden gezien als een reactie op de aanrijding door de verdachte. Ook dit rechtvaardigt geen beroep op noodweer. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Conclusie Gelet op het voorgaande, en ook overigens, is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is daarom strafbaar.
5 Strafbaarheid van de verdachte
5.1 Beroep op noodweerexces, putatief noodweer(exces) en psychische overmacht De raadsman heeft verder bepleit dat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen, omdat de verdachte (subsidiair) een beroep op noodweerexces toekomt. De verdachte heeft verklaard dat hij in paniek was door de doodsbedreigingen van het slachtoffer. Door die hevige gemoedsbeweging heeft hij instinctief gehandeld en daarbij de grenzen die gesteld worden aan het beroep op noodweer overschreden. Meer subsidiair komt aan de verdachte een geslaagd beroep op putatief noodweer(exces) toe, omdat de verdachte in de veronderstelling was dat het slachtoffer een vuurwapen bij zich droeg. Meest subsidiair zou een beroep op psychische overmacht moeten slagen. Door de belaging en de doodsbedreigingen van het slachtoffer is de verdachte in een dusdanige ongewone psychische toestand gebracht dat zijn wilsvrijheid werd aangetast. De confrontatie met het slachtoffer heeft een paniekreactie bij de verdachte doen ontstaan waaraan hij geen weerstand kon bieden, aldus de raadsman.
5.2 Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweerexces niet kan slagen aangezien geen sprake was van een noodweersituatie. Het beroep op putatief noodweer(exces) kan niet slagen omdat de verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht door de verdachte op te bellen en hij geen gebruik heeft gemaakt van alternatieve oplossingen. Het beroep op psychische overmacht kan evenmin slagen omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang die zo sterk was dat de verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en behoorde te bieden.
5.3 Oordeel van de rechtbank Noodweerexces De rechtbank overweegt dat een beroep op noodweerexces in beeld kan komen bij een "overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging", dus wanneer aan alle eisen die aan noodweer worden gesteld, is voldaan, behalve aan de proportionaliteitseis. Omdat de rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is geweest van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk gevaar daarvoor, komt de verdachte een beroep op noodweerexces dus niet toe.
Putatief noodweer(exces) Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer(exces) moet de rechtbank allereerst beoordelen of sprake was van een putatieve noodweersituatie. Bij een putatieve noodweersituatie is sprake van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan, omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Die verontschuldigbaarheid dient naar objectieve maatstaven te worden beoordeeld. De subjectieve ervaring van de verdachte is daarbij niet leidend.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn door de verdediging geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan aannemelijk is geworden dat de verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald omtrent een mogelijke aanranding omdat hij dacht dat het slachtoffer een wapen bij zich zou hebben. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat het slachtoffer daadwerkelijk een vuurwapen, of een op een vuurwapen lijkend voorwerp, bij zich droeg op het moment dat de verdachte met zijn auto door zijn straat reed en daar het slachtoffer trof. Dat de verdachte concrete aanwijzingen had dat het slachtoffer (überhaupt, of op de betreffende dag) over een vuurwapen beschikte, is onvoldoende aannemelijk geworden. De raadsman heeft in dit verband nog gewezen op een telefoongesprek tussen de verdachte en de zoon van het slachtoffer. De rechtbank overweegt echter dat voor zover dit telefoongesprek al aanknopingspunten zou bieden voor daadwerkelijk wapenbezit, dit gesprek pas na afloop van de aanrijding plaatsvond – en dus geen bijdrage kan leveren aan de dwaling ten tijde van de aanrijding. De enkele (resterende) omstandigheid dat het slachtoffer in de dagen voorafgaand aan het strafbare feit heeft gedreigd dat hij de verdachte dood zou schieten, is onvoldoende om in deze situatie een verontschuldigbare dwaling aan te nemen.
Nu geen sprake was van een putatieve noodweersituatie, kan ook geen sprake zijn van putatief noodweerexces, zodat het beroep daarop ook faalt.
Psychische overmacht Om een beroep op psychische overmacht te kunnen doen slagen, moet er sprake zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. Dat betekent in dit geval dat een van buiten komende oorzaak bij de verdachte de wilsvrijheid van de verdachte zodanig heeft aangetast dat de verdachte de drang om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen redelijkerwijs niet kon en ook niet behoefde te weerstaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen van buiten komende oorzaak die de verdachte ertoe heeft aangezet om het strafbare feit te plegen. De bedreigingen door het slachtoffer kan – gezien de verklaringen van de verdachte – het motief, dan wel de aanleiding zijn geweest om het strafbare feit te plegen. Het is vervolgens de verdachte zelf geweest die tot het plegen van het strafbare feit is over gegaan zonder daartoe door een van buitenkomende oorzaak te zijn gedwongen. De rechtbank constateert dan ook dat de feiten en omstandigheden het beroep op psychische overmacht niet rechtvaardigen, zodat het beroep daarop ook faalt.
Conclusie Gelet op het voorgaande, en ook overigens, is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.
6 Motivering van de sanctie
6.1 Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden. Daarnaast heeft de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van achttien maanden gevorderd. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr zal worden opgelegd voor de duur van vijf jaren, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer.
6.2 Standpunt van de verdediging De raadsman heeft verzocht bij strafoplegging geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de duur van het voorarrest. Daarnaast heeft de raadsman verzocht niet over te gaan tot het opleggen van een maatregel tot ontzegging van de rijbevoegdheid, omdat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn huidige werkzaamheden. Ten aanzien van het opleggen van een eventueel contactverbod heeft de raadsman verzocht deze op te leggen als bijzondere voorwaarde en niet in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, waardoor deze in duur zal worden beperkt tot de proeftijd van twee jaren.
6.3 Oordeel van de rechtbank Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door met een auto tegen het slachtoffer aan te rijden en kort daarna over hem heen te rijden. Het slachtoffer heeft hierdoor meerdere breuken in zijn bekken en een breuk in het rechterscheenbeen opgelopen, waardoor hij opgenomen moest worden in het ziekenhuis en geopereerd moest worden. Uit de slachtofferverklaring ter zitting blijkt dat dit feit veel pijn en ander leed heeft toegebracht aan het slachtoffer en dat hij nog altijd niet is hersteld. Doordat dit feit plaatsvond op de openbare weg heeft de verdachte ook een ernstige inbreuk gemaakt op de rechtsorde en gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt in de samenleving. De rechtbank heeft er oog voor dat deze gebeurtenis zich afspeelde nadat de verdachte (direct en indirect) gedurende drie dagen fors werd bedreigd door het slachtoffer. De rechtbank rekent het de verdachte echter aan dat hij ervoor heeft gekozen de confrontatie op te zoeken, in plaats van de politie in te schakelen.
Persoon van de verdachte Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 11 september 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld. Dit weegt dus niet in zijn nadeel mee.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapporten van 21 mei 2024, 19 augustus 2024 en 4 augustus 2025. De reclassering schrijft dat de verdachte een voldoende mate van stabiliteit heeft op sociaal-maatschappelijk vlak. Wel lijkt bij de verdachte sprake te zijn van een beperkte emotieregulatie, wat ook ten grondslag zou hebben gelegen aan de zware mishandeling. De reclassering schat het risico op recidive in als laag-gemiddeld, maar schrijft dat de beperkte emotieregulatie van de verdachte een risicofactor vormt. De reclassering acht een gedragsinterventie, gericht op het leren herkennen van lichaamssignalen, emoties en niet helpende gedachten en hier op een constructieve manier mee om te leren gaan, van belang om het risico op recidive te beperken. Gelet hierop adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden.
De op te leggen straf De aard en de ernst van het feit maakt dat de rechtbank in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van een substantiële duur passend vindt. Gelet op de vrijspraak voor de poging tot doodslag ziet de rechtbank aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank vindt in dit geval in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden. De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de (doods)bedreigingen die het slachtoffer tegen de verdachte heeft geuit in de dagen voorafgaand aan de zware mishandeling. Hoewel de rechtbank hierin op geen enkele manier een rechtvaardiging ziet voor het handelen van de verdachte, weegt zij mee dat deze bedreigingen een zeer angstig gevoel bij de verdachte hebben opgeroepen en daarmee een verklaring vormen voor het handelen van de verdachte. De rechtbank zal hiermee rekening houden door een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke zin op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van twaalf maanden moet worden opgelegd, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, te weten een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden. Daarnaast zal de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met het slachtoffer verbinden voor de duur van de proeftijd. De rechtbank acht het opleggen van een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr voor de duur van vijf jaar zoals door de officier van justitie is geëist in dit geval niet passend. De rechtbank stelt vast dat de reclassering het recidiverisico inschat als laag-gemiddeld en dat de verdachte sinds de zware mishandeling geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd en ook geen contact heeft gezocht met het slachtoffer.
De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding om aan de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, nu de verdachte de zware mishandeling niet in en vanwege een verkeerssituatie heeft begaan.
7 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- 14a, 14b, 14c, 63 en 302 Sr.
8 Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 [twaalf] maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 [vier] maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 [twee] jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
-
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Hendriks, voorzitter, mr. A. Buiskool en mr. S.H. Bouwers, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Maerman, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 september 2025.