ECLI:NL:RBMNE:2025:4862 - Bewijslast werkgever bij inhouden loon wegens onttrekken aan werkzaamheden - 10 september 2025
Uitspraak
Essentie
De kantonrechter oordeelt dat een werkgever die loon inhoudt omdat een werknemer zich aan het werk zou hebben onttrokken, dit verweer voldoende moet onderbouwen. De bewijslast rust op de werkgever, die moet aantonen dat de werknemer niet heeft gewerkt en dat dit voor zijn rekening komt.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
fRECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht, kantonrechter Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11710625 \ UC EXPL 25-4479 WMB/61313
Vonnis van 10 september 2025
in de zaak van
[eiser], wonend in [woonplaats] , eisende partij, hierna te noemen: [eiser] , gemachtigde: Aartsen & Somers,
tegen
[gedaagde] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , vertegenwoordigd door haar directeur, de heer [A] .
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het vonnis van 16 mei 2025 van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, waarin de zaak naar de kamer voor kantonzaken van de rechtbank Midden-Nederland wordt verwezen;
-
het bericht van 15 juli 2025 met aanvullende productie(s) van [eiser] ;- het bericht van 25 juli 2025 met productie(s) van [gedaagde] ;- de mondelinge behandeling van 5 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2. [eiser] is bij de mondelinge behandeling verschenen. Zijn gemachtigde was niet aanwezig, zoals op voorhand was aangekondigd. Namens [gedaagde] is haar directeur, de heer [A] (hierna: de heer [A] ), verschenen. Aan het eind van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat er een vonnis zal worden gewezen.
2 De kern van de zaak
2.1. [eiser] (geboren [geboortedatum] 1993) is van 1 januari 2024 tot 1 november 2024 bij [gedaagde] in dienst geweest als verkoper en accountmanager. Hij wil dat [gedaagde] hem in totaal € 4.308,97 (bruto) aan achterstallig loon en andere vergoedingen uitbetaalt. [gedaagde] vindt dat zij een deel van dat bedrag niet hoeft uit te betalen, omdat [eiser] werk heeft geweigerd, vaak afwezig was en zich onder werktijd met andere zaken bezig heeft gehouden. De vordering van [eiser] wordt grotendeels toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom. 3. De beoordeling
[gedaagde] is het grotendeels eens met de berekeningen van [eiser]
3.1. [eiser] vordert betaling van een totaalbedrag van € 4.308,97 (bruto). Uit zijn berekeningen blijkt dat dat bedrag is opgebouwd uit:
Daarbij heeft [eiser] rekening gehouden met 4 ziektedagen voor de berekening van zijn openstaande vakantiedagen en 2 wachtdagen voor de berekening van (het restant van) het vakantiegeld, de eindejaarsuitkering en de transitievergoeding.
3.2. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] gezegd dat zij het grotendeels eens is met de uitgangspunten in die berekeningen. Zij heeft er nog wel op gewezen dat [eiser] voor zijn berekening van het achterstallig loon voor oktober 2024 uit is gegaan van de specificatie die zij hem heeft gestuurd op 31 oktober 2024, maar dat er in werkelijkheid een hoger bedrag aan hem is uitbetaald dan daarin is berekend. In plaats van € 1.711,34 (netto) is namelijk € 1.800,00 (netto) uitbetaald. [eiser] heeft tijdens de zitting erkend dat daar geen rekening mee is gehouden in zijn berekening, zodat (het bruto equivalent van) een bedrag van € 88,66 (netto) in ieder geval nog van zijn vordering af moet worden getrokken. Verder heeft [gedaagde] de berekeningen niet betwist en erkent zij dat zij de gevorderde bedragen (met uitzondering van de wettelijke verhoging) onder normale omstandigheden aan [eiser] uit had moeten betalen.
[gedaagde] heeft te veel uren in mindering gebracht op het loon van [eiser]
3.3. [gedaagde] stelt dat zij [eiser] niets meer hoeft uit te betalen, omdat hij een deel van de overeengekomen arbeidsuren niet heeft gewerkt en zij hem voor die uren geen loon hoeft te betalen.
3.4. [gedaagde] gaat er daarbij vanuit dat zij [eiser] 136 arbeidsuren minder hoeft uit te betalen dan hij volgens de arbeidsovereenkomst heeft gewerkt tijdens zijn gehele dienstverband.
3.5. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] die arbeidsuren grotendeels wel aan [eiser] moet uitbetalen. Het is aan [gedaagde] als werkgever om voldoende te onderbouwen dat overeengekomen arbeidsuren niet hoeven te worden uitbetaald aan een werknemer,
Het staat niet vast dat [eiser] 25,5 uur ongeoorloofd afwezig is geweest
3.6. [gedaagde] zegt dat [eiser] 25,5 uur ongeoorloofd afwezig is geweest van het werk, omdat hij meerdere keren te laat kwam, vroeg wegging, of langere lunchpauzes heeft genomen. Als onderbouwing heeft zij een document met het opschrift “functioneren G” overgelegd, waarin verslag wordt gedaan van het komen en gaan van [eiser] op de werkvloer in de periode van maart tot en met begin september 2024 (hierna: het verslag). [eiser] zegt zich niet te herkennen in het verslag en betwist dat hij ongeoorloofd afwezig is geweest. Volgens hem kan het best zijn dat hij bijvoorbeeld een keer eerder weg is gegaan, maar heeft hij dat altijd later weer ingehaald.
3.7. De kantonrechter oordeelt dat uit het verslag onvoldoende blijkt dat [eiser] ongeoorloofd afwezig is geweest. Van een werkgever mag worden verwacht dat hij een goede administratie bijhoudt van het (geoorloofd) verlofsaldo van een werknemer en de momenten waarop de werknemer afwezig is geweest.
3.8. Uit de e-mailberichten tussen partijen blijkt dat [gedaagde] de afwezigheid van [eiser] zelf kennelijk niet heeft bijgehouden en tegen het eind van het dienstverband aan [eiser] heeft gevraagd om zelf met een overzicht van zijn afwezigheid te komen. Pas na het einde van het dienstverband is [gedaagde] in deze procedure voor het eerst met het verslag gekomen, waardoor [eiser] zich daar na al die tijd ook niet of nauwelijks meer tegen kan verweren. Het verslag is verder verre van compleet, aangezien er vrijwel alleen data in worden genoemd waarop [eiser] volgens [gedaagde] een tijd afwezig is geweest. Of, wanneer en hoelang [eiser] op andere momenten heeft overgewerkt is daaruit dus niet op te maken. In het verslag staat bovendien dat [gedaagde] [eiser] pas op 2 september 2024 heeft gezegd dat zij het hem niet meer zou toestaan om te komen en gaan wanneer het hem beviel. Daarvoor deed zij dat dus kennelijk wel. Voor zover [eiser] dus inderdaad afwezig is geweest, kan [gedaagde] daarom nu niet achteraf zeggen dat dat steeds ongeoorloofd is geweest.
Het staat niet vast dat [eiser] 3 uur heeft geweigerd te werken
3.9. [gedaagde] zegt verder dat [eiser] 3 uur heeft geweigerd om te werken op 31 juli 2024. [eiser] ontkent dat. Volgens hem heeft hij inderdaad een aantal uur niet gewerkt, maar was dat het gevolg van een incident tussen de heer [A] en een collega, mevrouw [B] . Als onderbouwing heeft [eiser] een verklaring van [B] overgelegd, waarin zij schrijft dat 31 juli 2024 haar laatste werkdag bij [gedaagde] was, dat zij zich door de heer [A] gedwongen voelde om een eindafrekening te ondertekenen, en dat [eiser] tussenbeide is gekomen toen de heer [A] haar vastpakte om haar het pand uit te zetten. [B] schrijft dat zij en [eiser] daarna met de andere collega’s het incident hebben besproken en volgens [eiser] heeft niemand daarna nog gewerkt.
3.10. Gelet op dat verweer van [eiser] , was het aan [gedaagde] om met meer onderbouwing te komen voor haar stelling dat [eiser] heeft geweigerd om te werken. Dat heeft zij niet gedaan, waardoor dat niet vast is komen te staan. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat het die dag is gelopen zoals [B] heeft geschreven, zodat het niet voor rekening van [eiser] kan komen dat hij op 31 juli 2024 een aantal uur niet heeft gewerkt.
Het staat niet vast dat [eiser] zich voor 83,5 uur aan zijn werk heeft onttrokken
3.11. [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat [eiser] zich voor 83,5 uur aan zijn werkzaamheden heeft onttrokken. Zij heeft uitgelegd dat zij [eiser] op 2 september 2024 heeft verteld dat zijn contract niet zou worden verlengd, omdat hij volgens haar niet goed functioneerde op de verkoopafdeling. Vanaf dat moment heeft zij [eiser] overgeplaatst naar de afdeling productie, waar hij producten moest gaan inpakken om te worden verzonden. Partijen zijn het erover eens dat [eiser] dat heeft geaccepteerd, zich op 3 september 2024 bij de afdeling productie heeft gemeld, en daar steeds is geweest totdat [gedaagde] hem op 21 oktober 2024 op non-actief heeft gesteld, met doorbetaling van zijn loon.
3.12. [gedaagde] zegt dat [eiser] op de afdeling productie vrijwel geen werk heeft verricht en in plaats daarvan steeds iets is gaan doen op een computer die daar stond. De andere medewerkers van de afdeling konden daar volgens [gedaagde] geen toezicht op houden, omdat zij medische producten inpakken in een steriele kamer waar zij niet zomaar in en uit kunnen lopen. [gedaagde] heeft daarom gekeken naar het logboek van haar ICT-provider, waaruit blijkt wanneer en hoelang er op die computer was ingelogd. Het grootste deel van de uren dat daarop was ingelogd, heeft zij bij [eiser] op zijn loon in mindering gebracht. [eiser] ontkent dat hij zich aan het werk heeft onttrokken en zegt dat hij hoogstens een keer op de computer is ingelogd om zijn verlofsaldo te bekijken.
3.13. De kantonrechter oordeelt dat uit het logboek niet kan worden afgeleid dat [eiser] urenlang niet heeft gewerkt op de productie afdeling. In het logboek staat alleen hoelang er op een bepaalde computer was ingelogd en niet of iemand daar ook iets op heeft gedaan in die tijd. Daar blijkt dus niet uit dat [eiser] zich al die tijd aan zijn werk heeft onttrokken.
[gedaagde] hoeft het loon voor twee wachtdagen niet uit te betalen
3.14. [gedaagde] heeft er ten slotte op gewezen dat [eiser] zich in september 2024 een dag en in oktober 2024 twee dagen ziek heeft gemeld. Volgens [gedaagde] hoeft zij voor die dagen geen loon uit te betalen, omdat zij met [eiser] twee wachtdagen per maand is overeengekomen voor loondoorbetaling bij ziekte.
3.15. Voor de wachtdagen in oktober geldt dat [eiser] daar bij het berekenen van (het restant van) vakantiegeld, de eindejaarsuitkering en de transitievergoeding al rekening mee heeft gehouden, maar niet bij zijn berekening van het achterstallige loon en de wettelijke verhoging daarover. Dat had dus wel gemoeten. Uitgaande van het loonbedrag van € 18,77 per uur dat [eiser] in zijn berekening heeft gebruikt, moet er daarom voor 16 uur een bedrag van € 300,32 (bruto) van het achterstallige loonbedrag af worden getrokken. Dat heeft ook invloed op de hoogte van de wettelijke verhoging die [gedaagde] moet betalen.
Conclusie: [gedaagde] moet [eiser] nog een bedrag uitbetalen
3.16. De conclusie is dat [gedaagde] [eiser] nog een bedrag moet uitbetalen. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] hem na aftrek van de wachtdagen nog € 1.145,15 (bruto)
3.17. Het staat verder vast dat [eiser] van dat bedrag al € 88,66 (netto) heeft ontvangen in november 2024 en dat [gedaagde] op 25 juli 2025 nog € 430,54 (netto) aan hem heeft uitbetaald. De kantonrechter zal daarom het bovenstaande totaalbedrag toewijzen, onder aftrek van het bruto equivalent van € 519,20 netto. De wettelijke rente daarover zal worden toegewezen vanaf 19 december, zoals gevorderd.
[gedaagde] moet [eiser] € 618,13 aan buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.18. [eiser] vordert een vergoeding van € 672,63 aan buitengerechtelijke incassokosten. Hij heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, zodat daarvoor een vergoeding zal worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiser] betalen
3.19. [gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
4 De beslissing
De kantonrechter:
4.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.858,49 bruto, verminderd met het bruto equivalent van € 519,20 netto en vermeerderd met de wettelijke rente
4.2. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 618,13 netto,
4.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 863,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend
4.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2025.
Artikel 7:628 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Waarbij rekening is gehouden met het feit dat [eiser] de hele maand augustus in goed overleg met onbetaald verlof is geweest.
Artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Vanwege de zogenaamde tenzij-formule in artikel 7:628 lid 1 BW.
Hoge Raad 21 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0293.
Toelichting bij artikel 7.2 van de algemene voorwaarden bij de arbeidsovereenkomst, als bedoeld in artikel 7:629 lid 9 BW.
€ 1445,47 - € 300,32.
€ 1.145,15 X 50%.
Op grond van artikel 6:96 BW.
In de zin van artikel 6:119 BW.