Uitspraak inhoud

Civiel recht

Zittingsplaats Utrecht

Zaaknummer: C/16/595546 / KG ZA 25-290

Vonnis in kort geding van 14 augustus 2025

in de zaak van

[eiser], wonend te Houten, eisende partij in conventie, gedaagde partij in reconventie, hierna te noemen: [eiser] advocaat: mr. J.W. Janssens,

tegen

STICHTING CERTIFICATIE SPECIALISTISCHE WEGENBOUW, gevestigd te Houten, gedaagde partij in conventie, eisende partij in conventie, hierna te noemen: Infra Kwaliteit, advocaat: mr. H.P. Verheijen.

1 De procedure

1.1. De voorzieningenrechter beschikt over de volgende stukken:

  • de dagvaarding met 26 producties,

  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met 18 producties, - de pleitnota van [eiser] ,

  • de pleitnota van Infra Kwaliteit.

1.2. De mondelinge behandeling heeft op 11 juli 2025 plaatsgevonden. Partijen hebben hun pleitnota voorgedragen en op vragen van de voorzieningenrechter en op elkaar gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.

1.3. De voorzieningenrechter heeft gezegd dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2 De kern van de zaak

2.1. Dit kort geding gaat over uitlatingen die partijen over elkaar hebben gedaan. Beide partijen stellen zich op het standpunt dat de ander zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van onrechtmatige uitlatingen. Geen van partijen krijgt gelijk. Zowel de vorderingen in conventie als de vordering in reconventie worden afgewezen.

3 Achtergrond

3.1. Infra Kwaliteit houdt zich bezig met certificering binnen de wegenbouw. Zij heeft vier beoordelingsrichtlijnen (hierna: BRL) opgesteld en is verantwoordelijk voor het beheer en de inhoud daarvan. Iedere BRL heeft een eigen commissie die bestaat uit deskundigen uit het werkveld. Die commissies adviseren het College van Deskundigen (CvD) dat zorgt voor afstemming, uniformering en de inhoud van de BRL.

3.2. [eiser] heeft een adviesbureau en adviseert voornamelijk bedrijven in de infrabranche over kwaliteits- en veiligheidszorgsystemen. Daarnaast heeft hij zich opgeworpen als woordvoerder/vertegenwoordiger van niet georganiseerde certificaathouders en als deskundige deelgenomen aan commissievergaderingen voor twee van de BRL’s. In de BRL wegmarkeringen vertegenwoordigt [eiser] naar eigen zeggen 6 van de 17 certificaathouders en in de BRL verkeersmaatregelen 8 van de 44 certificaathouders.

3.3. Op een gegeven moment zijn de verhoudingen tussen partijen verslechterd. [eiser] is het met een aantal zaken niet eens en heeft een klacht ingediend omdat er volgens hem niet naar zijn commentaar op de BRL’s werd gereageerd. Infra Kwaliteit heeft de klacht afgehandeld en ongegrond verklaard. Volgens Infra Kwaliteit wil [eiser] zich daar niet bij neerleggen en bestookt hij haar met berichten die de vorm van laster en stalking hebben aangenomen. [eiser] op zijn beurt vind dat Infra Kwaliteit onrechtmatig heeft gehandeld door dat in haar notulen en in een brief aan derden op te nemen.

4 De beoordeling

In conventie

Spoedeisend belang

4.1. In een kortgedingprocedure is het nodig dat sprake is van een spoedeisend belang. Dat betekent dat de eisende partij op korte termijn een beslissing nodig heeft van de voorzieningenrechter omdat de beslissing in een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisende belang van [eiser] voldoende aannemelijk is gemaakt. Als er daadwerkelijk sprake is van een voortdurende onrechtmatige situatie dan heeft hij er belang bij dat daar zo spoedig mogelijk een einde aan komt.

Toetsingskader

4.2. [eiser] vordert twee rectificaties en een verbod op het doen van uitlatingen die zijn eer en goede naam aantasten. Volgens [eiser] heeft Infra Kwaliteit zich in drie stukken op een onrechtmatige manier over hem uitgelaten. Het gaat om de vergadernotulen van het CvD van 4 december 2024 (productie 17 dagvaarding) en van 10 maart 2025 (productie 22 dagvaarding) en om de brief van het CvD van 16 december 2024 (productie 19 dagvaarding).

4.3. Als de vorderingen van [eiser] worden toegewezen is dat een beperking van de vrijheid van meningsuiting van Infra Kwaliteit (artikel 10 lid 1 EVRM). Dit recht kan volgens het tweede lid van dat artikel alleen worden beperkt, als die beperking in de wet is geregeld en in een democratische samenleving nodig is. Van zo’n beperking is sprake als de uitlatingen onrechtmatig zijn (artikel 6:162 BW).

4.4. Bij de beantwoording van de vraag of een uitlating onrechtmatig is, moeten twee grondrechten worden afgewogen. Er moet een belangenafweging worden gemaakt tussen enerzijds het recht van Infra Kwaliteit op de vrijheid van meningsuiting beschermd door artikel 10 EVRM en artikel 7 Grondwet (Gw), en anderzijds het recht op bescherming van de eer en goede naam van [eiser] beschermd door artikel 8 EVRM en artikel 10 Gw. Tussen deze fundamentele rechten bestaat geen rangorde. Welke van deze belangen in dit geval zwaarder weegt, hangt af van alle relevante omstandigheden.

Onrechtmatige uitlatingen

4.5. De omstandigheden die de voorzieningenrechter van belang acht bij de beoordeling of sprake is van onrechtmatige uitlatingen door Infra Kwaliteit worden hieronder genoemd.

 Infra Kwaliteit verwoordt het gedrag van [eiser] in haar notulen als laster en in de brief van 16 december als stalking. Dat zijn geen lichte verwijten, maar Infra Kwaliteit heeft aangetoond dat [eiser] zich inderdaad schuldig heeft gemaakt aan gedrag dat met deze woorden omschreven kan worden. Waar het gaat om laster geeft Infra Kwaliteit in de CvA onder randnummer 30 een opsomming van wat [eiser] in zijn berichten over Infra Kwaliteit heeft geschreven. Zo heeft [eiser] gezegd dat Infra Kwaliteit:

  • oneerlijk zou zijn;
  • ondeskundig zijn;
  • alleen eigen belang zou nastreven;
  • zichzelf zou verrijken;
  • partijdig zou zijn;
  • oorzaak van examenfraude zou zijn;
  • ondemocratisch zou handelen;
  • maatschappelijke belangen niet zou behartigen;
  • via slinkse wegen zou bepalen wat de eisen worden;
  • eigen waarheden zou creëren;
  • de waarheid zou verdraaien;
  • corrupt zou handelen samen met KIWA;
  • certificering onnodig in de lucht zou houden om zichzelf te verrijken ten koste van de bedrijven die het moeten betalen. [eiser] betwist niet dat hij deze woorden heeft gebruikt. Dat Infra Kwaliteit bij dergelijke woorden van laster spreekt is niet vreemd. Het gaat immers om ernstige verwijten over Infra Kwaliteit die [eiser] naar derden in het werkveld heeft gestuurd. Ook het gebruik van het woord stalking is niet uit de lucht gegrepen, gelet op de hoeveelheid en de frequentie van de berichten die [eiser] heeft gestuurd (zie producties 3 t/12 CvA).

 [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden door de uitlatingen van Infra Kwaliteit. Tijdens de zitting heeft hij wel gesteld dat hij door derden niet meer gevraagd wordt om cursussen te geven, maar dat is door Infra Kwaliteit betwist en door [eiser] niet nader onderbouwd.

 Er is sprake van slechts een kleine kring van geadresseerden. De vergadernotulen waren alleen bedoeld voor de aanwezigen van de vergadering, waaronder ook iemand van Kiwa en van de provincie Gelderland. Kennelijk zijn de notulen ook bij anderen terechtgekomen, maar dat laat onverlet dat ze bedoeld waren voor een beperkte groep personen. De brief van 16 december 2024 is alleen aan [eiser] gestuurd en aan zeven certificaathouders. Dat is ook een kleine kring.

 De bewoordingen die Infra Kwaliteit heeft gebruikt in de notulen en in de brief zijn niet onnodig kwetsend en vormen een passende beschrijving van het gedrag van [eiser] en de inhoud van zijn mails, zonder op de details daarvan in te gaan.

 De berichten van [eiser] hebben ertoe geleid dat enkele leden van het CvD hebben gedreigd op te stappen als [eiser] door zou blijven gaan met het sturen van berichten. Zo heeft onder andere de Provincie Gelderland laten weten dat zij vanwege de berichten van [eiser] , haar vertegenwoordiger in het CvD en haar vertegenwoordiger in twee commissies, terug zou trekken als [eiser] niet zou stoppen (zie randnummer 16 in de CvA).

 De benoeming van [eiser] als commissielid is op verzoek van het CvD beëindigd. Uit de notulen van 11 maart 2024 (productie 8 dagvaarding) blijkt dat het CvD unaniem van mening is dat [eiser] onvoldoende competent is voor de rol van commissielid. De reden die daarvoor wordt gegeven is dat de houding, opstelling en gedragingen van [eiser] andere personen binnen Infra Kwaliteit dermate tegen de borst stoten, dat zij hun betrokkenheid bij Infra Kwaliteit ter discussie stellen of hun functie reeds hebben beëindigd.

 [eiser] is het op een aantal punten oneens met Infra Kwaliteit en dat mag hij uiteraard aankaarten bij Infra Kwaliteit. Daarvoor moet hij echter wel de route bewandelen die Infra Kwaliteit in het leven heeft geroepen voor het indienen van opmerkingen. De procedures die daarvoor gelden zijn getoetst aan de norm NTA 8813 in een onafhankelijke audit en positief beoordeeld. [eiser] heeft deze route niet gevolgd. In plaats daarvan heeft hij berichten gestuurd naar de voorzitter en ambtelijk secretaris van Infra Kwaliteit, het CvD, de Raad van Accreditatie, Provincie Gelderland, Rijkswaterstaat, KIWA, KOMO en aan verschillende certificaathouders.

4.6. Op grond van – onder meer - deze omstandigheden komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de uitlatingen van Infra Kwaliteit in de notulen van 4 december 2024 en 10 maart 2025 en de brief van 16 december 2024 niet aangemerkt kunnen worden als onrechtmatig. Omdat er geen sprake is van onrechtmatige uitlatingen wordt de vordering tot het opleggen van een verbod op het doen van dergelijke uitlatingen afgewezen.

Rectificatie

4.7. Dat geldt ook voor de vorderingen tot het plaatsen van een rectificatie. Die zijn niet toewijsbaar nu er geen onrechtmatige uitlatingen zijn gedaan.

Dwangsom

4.8. Omdat de vorderingen zijn afgewezen is er ook geen noodzaak voor het opleggen van een dwangsom.

De proceskosten

4.9. [eiser] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten van Infra Kwaliteit betalen. De proceskosten aan de kant van Infra Kwaliteit worden begroot op:

  • griffierecht € 714,00

  • salaris advocaat € 1.107,00

  • nakosten € 178,00 (plus eventueel de kosten als vermeld in de beslissing)

Totaal € 1.999,00

In reconventie

Verbod op het doen van uitlatingen die de reputatie van Infra Kwaliteit schaden

4.10. Infra Kwaliteit heeft geen belang bij deze vordering, want [eiser] heeft geen berichten meer gestuurd sinds Infra Kwaliteit hem een half jaar geleden sommeerde om daar mee te stoppen. Infra Kwaliteit vreest dat hij haar op enig moment toch weer gaat bestoken met e-mails. Die vrees betreft een onzekere toekomstige gebeurtenis en is daarom onvoldoende om een verbod toe te wijzen. Bovendien is er geen enkele aanwijzing waaruit blijkt dat [eiser] weer zal starten met het sturen van berichten. Het feit dat hij daar na de sommatie direct mee is gestopt en al een half jaar niets meer stuurt wijst op het tegendeel. De vordering wordt daarom afgewezen.

De proceskosten

4.11. Infra Kwaliteit krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten van [eiser] betalen. Vanwege de samenhang met de vorderingen in conventie bepaalt de voorzieningenrechter het liquidatietarief op de helft. De proceskosten aan de kant van [eiser] worden begroot op:

  • salaris advocaat € 553,50 (0,5 x € 1.107,00)

  • nakosten __€ 178,0__0 (plus eventueel de kosten als vermeld in de beslissing)

Totaal € 731,50

5 De beslissing

De voorzieningenrechter:

in conventie

5.1. wijst de vorderingen af,

5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na betekening. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Infra Kwaliteit € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening,

5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad,

In reconventie

5.4. wijst de vordering af,

5.5. veroordeelt Infra Kwaliteit in de proceskosten van € 731,50, te betalen binnen veertien dagen na betekening. Als Infra Kwaliteit niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening,

5.6. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman als voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2025.