ECLI:NL:RBMNE:2025:4418 - Rechtbank Midden-Nederland - 4 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5848
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV (gemachtigde: S.N. Westmaas - Kanhai).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiser heeft een WW-uitkering aangevraagd nadat zijn vader, voor wie hij als zorgverlener werkte, op 23 oktober 2023 is overleden.
2. Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 29 december 2023 afgewezen. Volgens het UWV is eiser niet verzekerd voor de WW, omdat hij geen werknemer is in de zin van de WW
3. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het UWV heeft vervolgens intern een onderzoek ingesteld naar de verzekeringsplicht van eiser. Hiertoe heeft eiser op 2 april 2024 een vragenlijst ingevuld, is er op 10 juni 2024 een advies uitgebracht door een medewerker onderzoek verzekeringsplicht van het UWV en heeft eiser op 7 juli 2024 hierop gereageerd. Op basis van deze stukken is het UWV met het bestreden besluit van 24 juli 2024 op het bezwaar van eiser bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
4. Eiser heeft beroep ingesteld. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. Partijen hebben zich, met bericht van verhindering, afgemeld voor de zitting op 26 juni 2025.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de WW-uitkering aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Is er voldaan aan de voorwaarden voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking?
8. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er wel degelijk sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen zijn vader - dan wel zijn moeder als vertegenwoordiger van zijn vader - en hem. Volgens eiser heeft het UWV in het bestreden besluit zijn bezwaargronden hierover onvoldoende gemotiveerd weerlegd. Het UWV heeft namelijk op een aantal punten het advies van 10 juni 2024 herhaald, terwijl eiser in de vragenlijst van 2 april 2024 informatie heeft gegeven en in zijn reactie van 7 juli 2024 gemotiveerd op het advies heeft gereageerd. Kort gezegd heeft hij hierin naar voren gebracht dat hij gehouden was om te voldoen aan de voorwaarden uit de zorgovereenkomst. Zijn moeder bewaakte de kwaliteit en de voortgang van de werkzaamheden. Zijn functioneren werd meegenomen in het voortgangsgesprek met zijn moeder. Zijn vader was in beperkte mate zelf en verder via zijn vrouw (moeder van eiser) in staat om gezag uit te oefenen. Moeder heeft namens vader daadwerkelijk gezag uitgeoefend. Ter onderbouwing wijst eiser in beroep op het aanvraagformulier PGB, waarin moeder als wettelijk vertegenwoordiger/gewaarborgde hulp van vader wordt opgevoerd. Volgens eiser blijkt hieruit haar bevoegdheid om gezag uit te oefenen.
9. Volgens het UWV is de WW-uitkering op goede gronden afgewezen. Het UWV stelt primair dat nergens uit blijkt dat moeder als vertegenwoordiger van vader de bevoegdheid heeft gehad om gezag uit te oefenen over eiser en subsidiair dat - als die bevoegdheid er wel is geweest - nergens uit blijkt dat dat gezag is uitgeoefend. Het UWV wijst hierbij op rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)
10. De rechtbank overweegt dat voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake moet zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Dat volgt uit vaste rechtspraak van de CRvB.
11. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat er voor eiser een verplichting bestond tot het persoonlijk verrichten van arbeid en dat hij daarvoor loon ontving. In geschil is de vraag of er ook sprake was van een gezagsverhouding tussen eiser en zijn vader dan wel zijn moeder als vertegenwoordiger van zijn vader. Daarvoor geldt als maatstaf dat degene die arbeid verricht (eiser) aan een zeker gezag is onderworpen van de wederpartij (vader/moeder) en dat laatstgenoemde (vader/moeder) bevoegd is om opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en resultaten van het werk.
12. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de dossierstukken, zonder een nadere toelichting op zitting, onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is geweest van een gezagsverhouding tussen eiser en zijn vader dan wel moeder als vertegenwoordiger. Het UWV heeft dit op grondslag van de bezwaargronden toereikend gemotiveerd.
Van een gezagsverhouding tussen eiser en zijn vader is niet gebleken. Uit de vragenlijst volgt dat eiser zijn vader hielp bij de maaltijden, persoonlijke verzorging en individuele begeleiding. Dat vader daarbij kon aangeven wat hij wilde doen, betekent nog niet dat hij daarmee een bepaald gezag over eiser als werknemer uitoefende. Van opdrachten en instructies door vader over de wijze waarop eiser de werkzaamheden verrichte, is niet gebleken. Sterker nog, eiser heeft in de vragenlijst ingevuld dat hij tijdens zijn dienst zelfstandig aan de slag ging en dus verantwoordelijk was voor zijn werkzaamheden. Verder is niet gesteld of gebleken dat vader controle heeft uitgeoefend op de voortgang en resultaten van eiser zijn werkzaamheden. Integendeel, in de vragenlijst heeft eiser aangegeven dat maatregelen bij niet goed functioneren werden meegenomen in het voortgangsgesprek met de vertegenwoordiger. Met vader heeft eiser dus niet over de voortgang en resultaten van zijn werkzaamheden gesproken.
13. Van een gezagsverhouding tussen eiser en zijn moeder als vertegenwoordiger van zijn vader is evenmin gebleken. Niet onderbouwd of gebleken is dat moeder gezag mocht uitoefenen over eiser als werknemer. Het aanvraagformulier PGB, waarop de moeder als wettelijk vertegenwoordiger van vader is aangemerkt, biedt hiervoor onvoldoende onderbouwing. Het betreft namelijk een zelf ingevuld aanvraagformulier in het kader van het PGB en het zegt daarmee niets over de bevoegdheden van moeder in het kader van de zorgovereenkomst tussen eiser en vader. Uit de vragenlijst, ingevuld door eiser, volgt verder dat zijn moeder was gemachtigd voor “de administratie etc”. Hiermee is ook niet onderbouwd dat zij is gemachtigd namens vader gezag uit te oefenen over eiser als werknemer.
Voor zover moeder een bevoegdheid tot gezag heeft gehad, is ook niet onderbouwd of gebleken dat zij dat gezag daadwerkelijk heeft uitgeoefend over eiser. Dat zij altijd aanwezig was en nauwkeurig bekeek of alles goed verliep, zoals in de vragenlijst staat, is onvoldoende om van gezag te kunnen spreken. Dat zij eiser opdrachten en instructies gaf over de wijze waarop hij de werkzaamheden verrichtte, volgt hier namelijk niet uit. En van de genoemde voortgangsgesprekken zijn geen stukken of verslagen overgelegd, zodat van controle door moeder op de voortgang en resultaten van het werk van eiser evenmin is gebleken.
14. Verder blijkt uit de zorgovereenkomsten ook niet dat eiser en zijn vader dan wel zijn moeder als vertegenwoordiger een bepaalde mate van ondergeschiktheid hebben beoogd. In de zorgovereenkomsten staan geen specifieke werktijden genoemd. Er is weliswaar een reiskostenvergoeding afgesproken, maar er zijn geen verdere afspraken gemaakt over (vervanging bij) ziekte en verlof.
15. Zonder de vereiste gezagsverhouding, is er geen sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van de WW. Eiser is dan niet aan te merken als werknemer in de zin van de WW. Het UWV heeft zijn aanvraag om die reden naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen. De beroepsgronden slagen niet.
16. Eiser heeft verzocht om een schadevergoeding in de vorm van vertragingsschade
Conclusie en gevolgen
17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de WW-uitkering in stand blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten. Zijn verzoek om schadevergoeding wijst de rechtbank af.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart beroep ongegrond;
-
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2025 door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 3, eerste lid, van de WW.
Artikel 5, aanhef en onder d van de WW juncto artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e van het Besluit aanwijzing gevallen waarin arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd.
De uitspraak van 14 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3634 en de uitspraak van 11 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4328.
Het arrest van 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3887.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:479.
Dit volgt uit rechtspraak van de CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 14 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3634.
Artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek