ECLI:NL:RBMNE:2025:4328 - Rechtbank Midden-Nederland - 6 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11557681 \ UC EXPL 25-1493
Vonnis van 6 augustus 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V., (tevens) handelende onder de namen [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2], gevestigd te [vestigingsplaats] , eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen: [eiseres] gemachtigde: dhr. A.G. Groothuis,
tegen
- [gedaagde sub 1] V.O.F., handelend onder de naam [handelsnaam 3] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,2. [gedaagde sub 2] , vennoot van gedaagde sub 1, wonende te [woonplaats] ,3. [gedaagde sub 3] , vennoot van gedaagde sub 1, wonende te [woonplaats] ,4. [gedaagde sub 4] B.V., vennoot van gedaagde sub 1, gevestigd te [vestigingsplaats] , gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie, hierna samen te noemen: [gedaagden] , gemachtigde: mw. F.C.W.M. van Raamsdonk.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding van 29 januari 2025 met producties,- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie van 26 maart 2025 met producties,
-
de conclusie van antwoord in reconventie van 16 april 2025 met productie,
-
de mondelinge behandeling van 9 juli 2025, waar door de griffier aantekeningen van zijn gemaakt.
1.2. Ten slotte is bepaald dat vandaag vonnis wordt uitgesproken.
2 De kern van de zaak
2.1. Partijen hebben op 22 september 2022 een overeenkomst gesloten, op grond waarvan [eiseres] voor [gedaagden] (onder meer) strategisch energie in zou kopen voor de filialen in Doorn (de winkel) en Maarn (de bakkerij). Voor die werkzaamheden is [gedaagden] op grond van de overeenkomst aan [eiseres] een bedrag verschuldigd van € 6.710,67. Op 26 september 2022 is brand ontstaan in de bakkerij in Maarn. Volgens [gedaagden] is de overeenkomst hierna met instemming van [eiseres] beëindigd, waarbij [gedaagden] alleen hoefde te betalen voor de werkelijk verrichte werkzaamheden, maar dit is niet komen vast te staan. Omdat ook het beroep op de redelijkheid en billijkheid en onvoorziene omstandigheden niet slagen, moet [gedaagden] de door [eiseres] gevorderde € 6.710,67 plus rente en kosten betalen. De kantonrechter legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
3 De beoordeling
In conventie
De Overeenkomst strategische inkoop energie is afgesloten voor 3 jaren
3.1. Op grond van de overeenkomst moet [gedaagden] in beginsel een vergoeding van € 6.710,67 aan [eiseres] betalen. Hier staan drie jaren (2023, 2024 en 2025) aan werkzaamheden van [eiseres] tegenover. Volgens [gedaagden] heeft zij de overeenkomst slechts voor de jaren 2023 en 2024 afgesloten, maar hier gaat de kantonrechter aan voorbij. In de overeenkomst heeft [gedaagden] namelijk bij “leveringsjaar” de vakjes voor 2023, 2024 én 2025 als keuze aangevinkt en zich voor al deze jaren vastgelegd voor de maximale dagprijs van stroom en gas (Addendum strategisch inkopen: geldende dagprijzen). Hoewel de overeenkomst niet in helderheid uitblinkt, is de kantonrechter van oordeel dat uit de overeenkomst volgt dat de vermelde datum van 31-12-24 de minimale looptijd is waarvoor [gedaagden] de overeenkomst kon aangaan. De kantonrechter is van oordeel dat hiermee vast staat dat partijen een overeenkomst voor de duur van drie jaren zijn aangegaan.
Beëindiging met wederzijds instemmen is niet komen vast te staan
3.2. [gedaagden] heeft na de brand bij [eiseres] aangegeven de overeenkomst te willen beëindigen, wat volgens [gedaagden] hierna ook is gebeurd. Anders dan uit het verweer lijkt te volgen, gaat het dus niet om een tussentijdse opzegging, maar om een beëindiging met wederzijds goedvinden. [gedaagden] heeft dit tijdens de mondelinge behandeling ook bevestigd. Onderdeel van die beëindigingovereenkomst is volgens [gedaagden] de afspraak dat zij alleen een vergoeding voor de werkelijk door [eiseres] verrichte werkzaamheden verschuldigd is. De kantonrechter is van oordeel dat het voorgaande niet is komen vast te staan.
3.3. [eiseres] heeft de stelling van [gedaagden] namelijk gemotiveerd betwist. Zo heeft zij verschillende e-mails van na de door [gedaagden] gestelde beëindigingsovereenkomst overgelegd, waaruit onder andere volgt dat:
3.4. [gedaagden] heeft haar stelling vervolgens niet verder (met stukken) onderbouwd, terwijl dat wel op haar weg had gelegen. Het voorgaande betekent dat niet is komen vast te staan dat [eiseres] met de beëindiging heeft ingestemd. Evenmin is komen vast te staan dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagden] alleen een vergoeding voor de werkelijk door [eiseres] verrichte werkzaamheden verschuldigd was. Gelet op het voorgaande, moet [gedaagden] in beginsel de overeengekomen vergoeding van € 6.710,67 betalen. Dit is alleen anders als de verweren van [gedaagden] slagen, maar dat is niet het geval. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Beroep op overmacht behoeft geen bespreking
3.5. In het geval de gevorderde € 6.710,67 kan worden aangemerkt als schade, doet [gedaagden] een beroep op overmacht (artikel 6:74 BW). Dit verweer kan onbesproken blijven, omdat het gevorderde bedrag geen schade is, maar voortvloeit uit de overeenkomst.
Beroep op de redelijkheid en billijkheid faalt
3.6. [gedaagden] doet verder nog een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
3.7. Het voorgaande betekent dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat [eiseres] aanspraak maakt op de overeengekomen vergoeding van € 6.710,67. Aangezien geen van haar verweren slagen, moet [gedaagden] de gevorderde € 6.710,67 betalen. [gedaagden] moet de wettelijke handelsrente betalen
3.8. [gedaagden] heeft de verschuldigdheid van de gevorderde wettelijke handelsrente niet betwist, zodat deze kan worden toegewezen.
[gedaagden] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.9. [eiseres] vordert daarnaast de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.119,24. Dit bedrag is gebaseerd op het bedrag dat [eiseres] zelf voor de (incasso)opdracht verschuldigd was. [eiseres] miskent hiermee dat de vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) en niet op grond van de afspraken tussen [eiseres] en haar opdrachtnemer. Daarom zal, conform het Besluit, een bedrag van € 710,53 worden toegewezen.
[gedaagden] moet de proceskosten betalen
3.10. [gedaagden] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
In reconventie
Beroep op onvoorziene omstandigheden faalt
3.11. [gedaagden] stelt zich in reconventie op het standpunt dat sprake is van een onvoorziene omstandigheid (de brand) en instandhouding van de overeenkomst van 22 september 2022 daarom onaanvaardbaar is. Op grond daarvan vordert [gedaagden] ontbinding van de overeenkomst.
3.12. Het voorgaande betekent dat het beroep op onvoorziene omstandigheden faalt en de vorderingen van [gedaagden] moeten worden afgewezen.
[gedaagden] moet de proceskosten in reconventie betalen
3.13. [gedaagden] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. In verband met de samenhang tussen de conventie en de reconventie, berekent de kantonrechter een half punt per proceshandeling. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
In conventie en in reconventie
[gedaagden] moet de nakosten betalen
3.14. Omdat [gedaagden] in conventie en in reconventie de proceskosten moeten betalen, wordt zij ook veroordeeld tot betaling van de nakosten. Die kosten worden vastgesteld op € 135,00 (plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.15. De kantonrechter zal de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in het vonnis uitgevoerd moeten worden, ook als een van partien eventueel in hoger beroep gaat.
4 De beslissing
De kantonrechter
in conventie
4.1. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 6.710,67, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 21 januari 2025, tot de dag van volledige betaling,
4.2. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 710,53 aan buitengerechtelijke kosten,
4.3. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, in de proceskosten van € 1.349,06, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in reconventie
4.4. veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 339,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in conventie en in reconventie
4.5. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, in de nakosten van € 135,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.
EB5791
Artikel 6:248 Burgerlijk Wetboek.
Artikel 6:258 lid 1 Burgerlijk Wetboek.
Artikel 6:258 lid 2 Burgerlijk Wetboek.