ECLI:NL:RBMNE:2025:4028 - Rechtbank Midden-Nederland - 28 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/594562 / KL ZA 25-126
Vonnis in kort geding van 28 juli 2025
in de zaak van
[eiser], wonende te [woonplaats] (België), eisende partij, hierna te noemen: [eiser] , advocaat: mr. D. Vellinga,
tegen
[gedaagde], wonende te [woonplaats] (België), gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , advocaat: mr. P. Verkooijen.
1 De kern van de zaak
[eiser] vordert (onder andere) veroordeling van [gedaagde] tot nakoming van een tussen partijen in een bodemprocedure door de rechtbank gewezen en uitvoerbaar bij voorraad verklaard eindvonnis. [gedaagde] wil niet vrijwillig meewerken aan de nakoming van dat vonnis omdat volgens hem sprake is van een kennelijke misslag in het eindvonnis. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van een kennelijke misslag geen sprake is. Bovendien kan in dit kort geding de uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet worden aangetast nu [gedaagde] in reconventie geen schorsing van de tenuitvoerlegging heeft gevorderd. De vorderingen van [eiser] , behalve de vordering die strekt tot veroordeling van [gedaagde] in de reële proceskosten, zullen daarom worden toegewezen.
2 De procedure
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juli 2025. Beide partijen zijn verschenen met hun advocaten en hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. Verder hebben partijen vragen beantwoord van de voorzieningenrechter. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken.
2.3. Aan het einde van de mondelinge behandeling is bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.
3 Waar de zaak over gaat
Inleiding
3.1. [eiser] en [gedaagde] zijn broers van elkaar. Partijen zijn gezamenlijk (ieder voor de helft) eigenaar van een vakantiewoning met erf, tuin en verder aanbehoren en een perceel water aan de [adres] te [plaats] en een vakantievilla in [plaats] , Spanje (hierna respectievelijk: de woning in [plaats] en de woning in [plaats] ).
3.2. Partijen hebben over verschillende verdelingsvraagstukken met betrekking tot deze twee vakantiewoningen bij de rechtbank geprocedeerd (hierna: de bodemprocedure). De rechtbank heeft (na een tussenvonnis van 4 december 2024, hierna: het tussenvonnis) op 23 april 2025 eindvonnis gewezen (hierna: het eindvonnis). Daarbij heeft de rechtbank in conventie partijen onder meer gelast hun medewerking te verlenen aan de verdeling van de woning in Marbella. In reconventie heeft de rechtbank als volgt beslist:
“ 4.5 gelast de verdeling van de percelen te Loosdrecht (kadastraal bekend: gemeente Loosdrecht, sectie [letter] , nummer [nummer] en nummer [nummer] ) in die zin dat deze percelen worden toegedeeld aan [gedaagde] tegen een waarde van € 1.025.000,- waarbij [gedaagde] de helft van de overwaarde (2: (€, 1,025.000,- met aftrek van eventuele hypothecaire lasten)) aan [eiser] dient te vergoeden;
4.7 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; (…)”
3.3. [gedaagde] werkt niet vrijwillig mee aan de verdeling/toedeling van de woning in [plaats] , zoals in 4.5 van het dictum van het eindvonnis is bepaald. Volgens hem is er sprake van een kennelijke misslag in het eindvonnis en hij heeft de rechtbank daarom op 6 mei 2025 verzocht om verbetering dan wel aanvulling van het eindvonnis. [gedaagde] wenst eerst de beslissing op dat verzoek af te wachten.
Vorderingen
3.4. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, kort gezegd: I. veroordeling van [gedaagde] tot nakoming van het eindvonnis, binnen een week na het kortgedingvonnis, voor zover het de toedeling aan [gedaagde] betreft van de percelen te [plaats] tegen een waarde van € 1.025.000, waarbij [gedaagde] de helft van de overwaarde (2: (€ 1.025.000 met aftrek van eventuele hypothecaire lasten)) aan [eiser] moet vergoeden; II. verlening van vervangende toestemming aan [eiser] voor hetgeen waartoe [gedaagde] onder I zal worden veroordeeld, als [gedaagde] niet vrijwillig uitvoering heeft gegeven aan het onder I bepaalde en bepaling dat het kortgedingvonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats zal treden van de door de notaris op te stellen akte van levering met betrekking tot de percelen te [plaats] , de daarvoor benodigde handtekeningen van [gedaagde] onder alle daarvoor benodigde stukken, voor zover het betreft het verlenen van toestemming van [gedaagde] tot die toedeling aan zichzelf en de verdeling van de overwaarde; III. veroordeling van [gedaagde] in de reële proceskosten van (na eisvermindering) € 11.563,87, althans de geliquideerde proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5. [gedaagde] voert verweer.
3.6. Op de (verdere) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Bevoegdheid en toepasselijk recht 4.1. Dit kort geding heeft een internationaal karakter. Beide partijen wonen namelijk in België. Daarom moet allereerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en wel op grond van artikel 24 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012), omdat de betreffende onroerende zaak waarvan nakoming van de verdeling wordt gevorderd in Nederland (Loosdrecht) ligt.
4.2. Omdat de onroerende zaak zich in Nederland bevindt, wordt het goederenrechtelijk regime beheerst door het Nederlands recht (artikel 10:127 lid 1 BW). De voorzieningenrechter van deze rechtbank, locatie Lelystad, is bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen (artikelen 438 Rv en 103 Rv).
Spoedeisend belang
4.3. In een kortgedingprocedure moet worden beoordeeld of sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorzieningen. Dat is het geval. [gedaagde] verleent namelijk geen medewerking aan het eindvonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Bovendien gaat het om de beëindiging van de onverdeeldheid. Het spoedeisend belang vloeit dan ook voort uit de aard van de gevraagde voorzieningen. [eiser] zal daarom in zijn vorderingen worden ontvangen.
Vonnis moet worden nagekomen
4.4. Uitgangspunt is dat vonnissen nagekomen moeten worden; zij behouden hun rechtskracht totdat, als daartegen een rechtsmiddel is ingesteld, het vonnis wordt vernietigd door de hogere rechter. Het door [gedaagde] inmiddels (op 12 juni 2025) bij het gerechtshof ingestelde hoger beroep (en het daar gelijktijdig ingestelde incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het eindvonnis) schorst niet de werking van het eindvonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard (artikel 350 lid 1 Rv).
4.5. [gedaagde] voert als verweer tegen de door [eiser] gevorderde nakoming van het eindvonnis aan, dat sprake is van een kennelijke misslag in het eindvonnis. Volgens [gedaagde] heeft de rechtbank in haar eindvonnis geen beslissing genomen over een deel van de door hem ingestelde reconventionele vordering, namelijk ten aanzien van de kosten voor de woning in Marbella die hij stelt te hebben gemaakt en in verrekening wenst te brengen met het bedrag dat hij na toedeling van de woning in Loosdrecht aan [eiser] moet betalen. Door nu nakoming van het eindvonnis te verlangen voordat de rechtbank die misslag heeft rechtgezet, maakt [eiser] oneigenlijk gebruik van die misslag, aldus [gedaagde] . Verder zou volgens hem geen notaris bereid zijn, zijn medewerking te verlenen aan de in het kader van de toedeling op te stellen akte zolang de rechtbank niet op het verzoek tot verbetering of aanvulling heeft beslist.
4.6. Vooropgesteld wordt dat als er al een vonnis in een bodemzaak is gewezen op het moment dat de voorzieningenrechter in kort geding vonnis moet wijzen, de voorzieningenrechter zijn oordeel in beginsel moet afstemmen op de beslissing in de bodemzaak (de afstemmingsregel). Daarbij maakt het niet uit of het een tussenvonnis of een eindvonnis is. Evenmin is relevant of het oordeel is gegeven in de overwegingen of in het dictum van het vonnis. Volgens de Hoge Raad kan er onder omstandigheden plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op de afstemmingsregel. Dat kan aan de orde zijn als de uitspraak van de bodemrechter op een kennelijke misslag berust, waarmee wordt bedoeld: een evidente, direct duidelijke fout waarover geen discussie mogelijk is. Volgens [gedaagde] is dat hier het geval.
4.7. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat geen sprake is van een kennelijke misslag. Uit rechtsoverwegingen 4.8 en volgende van het tussenvonnis en rechtsoverweging 3.23 van het eindvonnis volgt namelijk, zoals ook [eiser] naar voren heeft gebracht, dat de rechtbank de totale door [gedaagde] gestelde vordering op [eiser] van € 305.037,36, die volgens [gedaagde] ziet op de door hem gemaakte kosten voor de woningen in [plaats] en [plaats] , heeft betrokken in haar oordeel. Voor zover [gedaagde] meent dat de rechtbank meer inzicht had (moeten) kunnen geven in haar daaraan ten grondslag liggende gedachtegang, betekent dit echter nog niet dat van een kennelijke misslag kan worden gesproken. [gedaagde] kan zijn bezwaren daaromtrent in hoger beroep naar voren brengen. [gedaagde] heeft evenmin andere feiten of omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat van de beslissing in de bodemzaak kan worden afgeweken. Bovendien is van belang dat [gedaagde] in dit kort geding geen reconventionele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het eindvonnis heeft gevorderd: de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het eindvonnis kan ook daarom niet worden aangetast. Dat geen notaris zal meewerken aan de uitvoering van de toedeling is – wat hier ook van zij – onvoldoende gebleken. Het voorgaande betekent dat [gedaagde] verplicht is het eindvonnis na te komen. Er is geen aanleiding om daarbij eerst nog te wachten op de beslissing van de rechtbank op het hierboven onder 3.3. genoemde verzoek van [gedaagde] tot verbetering dan wel aanvulling. Hierbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat, mocht de rechtbank dat verzoek afwijzen, hij toch niet vrijwillig zal (kunnen) nakomen omdat hij het bedrag dat bij de toedeling door hem aan [eiser] betaald moet worden, niet gaat/kan voldoen.
Conclusie
4.8. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat [gedaagde] het uitvoerbaar verklaard eindvonnis moet nakomen. Zoals door [eiser] is gevorderd (rechtsoverweging 3.4. sub I) zal aan [gedaagde] daarbij een termijn van één week worden gegeven om dat alsnog vrijwillig te doen. De voorzieningenrechter ziet verder aanleiding om – in lijn met de vordering als hierboven vermeld in rechtsoverweging 3.4 sub II – te bepalen dat dit kortgedingvonnis ex artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats zal treden van de medewerking en toestemming van [gedaagde] aan de door de notaris op te stellen akte van levering met betrekking tot de percelen te Loosdrecht voor zover het betreft de toedeling aan [gedaagde] en de verdeling van de overwaarde, inclusief de daarvoor benodigde handtekeningen van [gedaagde] onder alle daarvoor benodigde stukken. [gedaagde] heeft tegen de gevorderde reële executie ook geen verweer gevoerd.
Proceskosten
4.9. [gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [eiser] wil dat [gedaagde] in de daadwerkelijk door hem gemaakte (advocaat)kosten wordt veroordeeld, dan wel wordt veroordeeld tot betaling van de geliquideerde proceskosten.
4.10. Voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten kan volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad alleen plaats zijn in buitengewone omstandigheden, waarbij moet worden gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Een gevoerd verweer kan pas misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen opleveren, als het verweer, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Dat is het geval als het verweer is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan gedaagde de onjuistheid kende of hoorde te kennen, of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter.
4.11. Het is niet gebleken dat [gedaagde] stellingen heeft ingenomen waarvan hij wist of moest begrijpen dat deze onjuist waren. Het is ook niet onbegrijpelijk dat [gedaagde] van mening is dat in het eindvonnis wel expliciet wordt ingegaan op afzonderlijke kostenposten voor de woning in [plaats] maar niet (in gelijke mate) op die van de woning in [plaats] ; dat maakt zijn stelling dat volgens hem sprake is van een kennelijke misslag niet bij voorbaat kansloos. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om [gedaagde] in de werkelijke proceskosten van [eiser] te veroordelen.
4.12. De rechtbank ziet wel aanleiding om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de geliquideerde proceskosten. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
4.13. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] tot nakoming van het eindvonnis, binnen een week na betekening van dit kortgedingvonnis, voor zover het de toedeling aan [gedaagde] betreft van de percelen te [plaats] , sectie [letter] , nummer [nummer] en nummer [nummer] aan [gedaagde] tegen een waarde van € 1.025.000, waarbij [gedaagde] de helft van de overwaarde (2: (€ 1.025.000,00 met aftrek van eventuele hypothecaire lasten)) aan [eiser] moet vergoeden;
5.2. bepaalt – als [gedaagde] niet binnen de onder 5.1 genoemde termijn uitvoering heeft gegeven aan de nakoming – dat dit kortgedingvonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats zal treden van de medewerking en toestemming van [gedaagde] aan de door de notaris op te stellen akte van levering met betrekking tot de percelen te [plaats] voor zover het betreft de toedeling aan [gedaagde] en de verdeling van de overwaarde, inclusief de daarvoor benodigde handtekeningen van [gedaagde] onder alle daarvoor benodigde stukken;
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.761,45, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4. veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe zijn voldaan;
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Staal en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2025.
4578