ECLI:NL:RBLIM:2025:8161 - Rechtbank Limburg - 20 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/322
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 augustus 2025 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. M.B. Ullah),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, het college, (gemachtigden: F.W.A. Janssen en S. El-Aamrani).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de intrekking van het recht van eiseres op algemene en bijzondere bijstand over de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 april 2024 en over de terugvordering van de aan eiseres verleende algemene en bijzondere bijstand over voornoemde periode ter hoogte van € 47.033,33. Het college heeft het recht op algemene en bijzondere bijstand ingetrokken en teruggevorderd, omdat eiseres niet heeft gemeld dat zij vanaf 1 januari 2020 niet meer in de gemeente Roermond woont. Daardoor is sprake van schending van de inlichtingenverplichting. Als gevolg daarvan heeft eiseres ten onrechte bijstand ontvangen en die wordt van haar teruggevorderd. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de intrekking en terugvordering.
1.1. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college het recht van eiseres op algemene en bijzondere bijstand terecht heeft ingetrokken en teruggevorderd. Het beroep tegen de intrekking en terugvordering is ongegrond en eiseres krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2. De rechtbank beschrijft hieronder, onder 2, eerst het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staat vervolgens de totstandkoming van het besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4 en de conclusie staat onder 8.
Procesverloop
2. Het college heeft op 25 juni 2024 het recht van eiseres op algemene en bijzondere bijstand over de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 april 2024 ingetrokken (het primaire besluit 1) en op 1 juli 2024 de kosten van bijstand over voornoemde periode van eiseres teruggevorderd (het primaire besluit 2), omdat eiseres niet meer in de gemeente Roermond woont. Eiseres heeft op grond van artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) daarom geen recht op bijstand jegens het college. Omdat eiseres niet heeft gemeld dat zij ergens anders woont, is sprake van schending van de inlichtingenverplichting. Als gevolg daarvan heeft eiseres ten onrechte bijstand ontvangen, waardoor het college verplicht is haar recht op algemene en bijzondere bijstand in te trekken en de te veel verleende bijstand over de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 april 2024 van € 34.281,74 bruto (algemene bijstand) en € 12.751,56 netto (bijzondere bijstand) terug te vorderen. Tevens wordt een aflossingsverplichting vastgesteld van € 65,42 per maand.
2.1. Met het bestreden besluit van 2 januari 2025 op de bezwaarschriften van eiseres tegen de primaire besluiten is het college bij deze besluiten gebleven.
2.2. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4. De rechtbank heeft het beroep op 17 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college.
Totstandkoming van de besluiten
3. Eiseres ontving sinds 30 november 2015 bijstand naar de norm van een alleenstaande op grond van de Pw waarop de inkomsten uit de uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en Toeslagenwet in mindering worden gebracht. Zij staat vanaf 1 oktober 2012 ingeschreven op het uitkeringsadres. Eiseres staat vanaf 1 december 2014 onder beschermingsbewind. Naar aanleiding van het project “Controle vermogen buitenland”, heeft het college een vragenformulier in de brievenbus van eiseres gedaan. Daarbij werd geconstateerd dat de brievenbus helemaal gevuld was met post. De voordeur werd niet geopend door eiseres. Het college heeft vervolgens een medebewoner van het complex gesproken. Naar aanleiding hiervan is een onderzoek opgestart. Het college heeft bij de bewindvoerder stukken van eiseres opgevraagd en ontvangen. Vervolgens is er onderzoek gedaan en de resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van de sociale recherche van 19 juni 2024. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden, zoals hierboven onder 2 beschreven.
Beoordeling door de rechtbank
4. De in dit geding te beoordelen periode betreft de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 april 2024.
Uitgangspunten
4.1. Intrekking en terugvordering van bijstand zijn voor de betrokkene belastende besluiten. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
4.2. Voor het antwoord op de vraag waar de woonplaats in de zin van artikel 40, eerste lid, van de Pw is, is uitsluitend bepalend waar de betrokkene zijn hoofdverblijf heeft en, als geen hoofdverblijf is aan te wijzen, waar hij of zij werkelijk verblijft.
Heeft het college aannemelijk gemaakt dat eiseres in de te beoordelen periode niet in Roermond heeft gewoond?
5. Uit de stukken in het dossier blijkt dat op het uitkeringsadres van eiseres in 2020 zes m³, in 2021 drie m³ en in 2022 drie m³ water is verbruikt. Dat is extreem laag. Volgens vaste rechtspraak rechtvaardigt extreem laag waterverbruik van maximaal zeven m³ per jaar de vooronderstelling dat de woning niet wordt bewoond en dat de betrokkene niet het hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres.
5.1. De rechtbank leest in die verklaring van eiseres een kentering. In eerste instantie verklaart zij dat zij in Roermond woont (de eerste verklaring), waarvan zij – na confrontatie door de sociale recherche dat zij de waarheid moet spreken – later terugkomt en dan erkent dat zij niet meer in Roermond woont (de tweede verklaring). De rechtbank geeft hieronder deze verklaringen en de kentering weer.
5.2. Eiseres heeft in eerste instantie tegenover de sociale recherche verklaard dat zij een huis vol met eten heeft en als familie komt ook kookt, en anders twee keer per week kookt. Ze verklaart dat ze altijd in het weekend bij haar zoon is en dat ze niet vaak thuis is, maar wel thuis slaapt door de week. Eiseres verklaart dat ze dagelijks thuis doucht en dat ze haar kleding veel wast; iedere dag heeft ze wel een wasje. Eiseres heeft ook verklaard dat ze geen contact meer heeft met haar (ex-)partner; hij zou verdwenen zijn. Vervolgens is eiseres ermee geconfronteerd dat er onderzoek is gedaan naar haar woonsituatie. Haar is verzocht de waarheid te spreken en geen informatie achter te houden. Eiseres geeft aan dat ze veel bij haar zoon verblijft sinds drie jaar. Eiseres wordt nogmaals verzocht de waarheid te spreken. Zij wordt door de sociale recherche geconfronteerd met het zeer lage waterverbruik. Daarop geeft ze desgevraagd aan dat het klopt dat ze er niet woont. Vervolgens wordt gevraagd waarom eiseres niet eerlijk is. Eiseres zegt dat ze dingen verzwijgt omdat ze weet dat het niet klopt en dat zij problemen kan krijgen. Eiseres erkent dat ze vijf dagen per week bij haar (ex-)partner is en in het weekend bij haar zoon. Zij erkent ook dat ze een relatie heeft met haar (ex-)partner en dat ze vijf dagen per week bij hem woont vanaf januari 2020. Eiseres verklaart ook dat ze zo eens per drie weken de post uit de brievenbus haalt en erkent dat ze alleen naar Roermond komt om de post op te halen. Op de vraag waarom eiseres voornamelijk grote kasopnames in Roermond doet en buiten Roermond pint, zegt zij dat zij dat doet om te laten zien dat ze ook in Roermond is. Om te laten geloven dat zij in Roermond haar leven heeft terwijl zij eigenlijk in [woonplaats] leeft. Desgevraagd heeft eiseres ook verklaard dat de bewindvoerder tegen eiseres heeft gezegd dat ze problemen krijgt met de grote hoeveelheid pintransacties buiten Roermond. Eiseres verklaart dat de bewindvoerder haar het advies gaf daar niet meer te pinnen. Eiseres heeft daarna nogmaals verklaard dat ze bij haar (ex-)partner woont in [woonplaats] . Eiseres verklaart ook dat ze wist dat ze fout was. Op de vraag waarom zij zich niet aan de regels heeft gehouden, heeft eiseres verklaard dat ze bang was om haar uitkering te verliezen.
5.3. Eiseres heeft tijdens het gesprek met de sociale recherche dus tegenstrijdige verklaringen gegeven. Op de zitting heeft de rechtbank aan eiseres gevraagd welke verklaring juist is. De gemachtigde van eiseres heeft aangegeven te denken dat eiseres aanvankelijk de waarheid heeft gesproken (de eerste verklaring) en dat zij vervolgens door de druk die zij heeft ervaren gewenste antwoorden heeft gegeven (de tweede verklaring). Naar aanleiding van dit antwoord heeft de rechtbank opgemerkt dat die eerste verklaring (dat eiseres dagelijks in haar woning doucht en wast en zij daar ook kookt) niet overeenkomt met het extreem lage (water)verbruik. Bovendien betoogt eiseres in het beroepschrift juist dat zij door haar zuinige leefstijl een zeer laag verbruik heeft. In beroep komt eiseres dus weer terug van haar verklaring dat zij niet meer in Roermond woont (de tweede verklaring). De rechtbank constateert dat eiseres in dit dossier drie andersluidende verklaringen over haar woon- en leefsituatie heeft gegeven, namelijk: ik woon in Roermond, ik douche/was hier veel en ik kook hier (verklaring 1), ik woon niet in Roermond (verklaring 2) en ik woon in Roermond, maar door mijn zuinige leefstijl is mijn verbruik laag (verklaring 3).
5.4. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat eiseres, nadat zij ermee is geconfronteerd dat zij geacht wordt de waarheid te spreken, aan haar tweede verklaring (dat zij niet in Roermond woont) gehouden kan worden. Deze verklaring vindt namelijk steun in het (extreem) lage (water)verbruik en in het pingedrag van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is om te concluderen dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en de tweede verklaring van eiseres (dat zij niet in Roermond woont) niet meegenomen zou mogen worden, omdat er sprake zou zijn geweest van ontoelaatbare druk bij eiseres tijdens het gesprek waardoor zij ‘wenselijke’ verklaringen heeft afgelegd. De rechtbank legt dat hieronder uit.
5.5. De rechtbank begrijpt dat het impact kan hebben als iemand door sociaal rechercheurs wordt benaderd en verantwoording moet afleggen over zijn of haar woon- en leefsituatie en zijn of haar financiële situatie. Op de zitting heeft het college ook aangegeven dat het door betrokkenen als vervelend kan worden ervaren als in een gesprek wordt doorgevraagd. Uit wat in het gespreksverslag is beschreven en uit wat eiseres heeft verklaard blijkt echter niet dat de sociaal rechercheurs eiseres op een vervelende manier hebben benaderd of anderszins ontoelaatbaar onder druk hebben gezet. Dat blijkt namelijk niet uit de (toon van de) vragen in het gespreksverslag. Het enkele feit dat er confronterende vragen worden gesteld en dat eiseres dat kennelijk lastig vond, is daarvoor nog niet genoeg. Ook verder zijn er geen aanwijzingen voor dit standpunt van eiseres. Eiseres heeft de verklaring ook ondertekend. Bovendien heeft eiseres tijdens het gesprek uit zichzelf verklaard dat zij af en toe in Roermond pint om het college te laten geloven dat zij daar woont en dat de bewindvoerder dit zou hebben geadviseerd. Dat biedt geen ondersteuning voor het standpunt van eiseres dat zij door ontoelaatbare druk wenselijke antwoorden heeft gegeven. Voor zover eiseres betoogt dat zij in haar eerste verklaring de waarheid heeft gesproken, is de rechtbank van oordeel dat dit in tegenspraak is met de onderzoeksgegevens (met name het (extreem) lage (water-)verbruik) en dat het college daar niet van uit hoeft te gaan.
5.6. Voor zover eiseres heeft betoogd dat zij door haar zwakbegaafdheid en persoonlijkheidsproblematiek (hetgeen overigens ook niet ontkend wordt door het college) niet aan haar tweede verklaring kan worden gehouden, is de rechtbank van oordeel dat uit het gespreksverslag niet blijkt dat eiseres de vragen niet begrijpt dan wel de consequenties van haar gedrag niet heeft kunnen inschatten. Dit blijkt ook niet uit de twee medische rapporten over eiseres uit 2014 en 2017 die in het dossier zitten. De rechtbank leest in deze medische rapporten, die overigens gedateerd zijn, dat de psychische problematiek van eiseres destijds ingegeven was door gestapelde sociale problemen waardoor zij vastloopt en de problemen niet kan overzien. Verder leest de rechtbank daarin dat zij begeleiding had van MEE.
5.7. Gelet op al het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat eiseres het zwaartepunt van haar persoonlijke leven in elk geval tussen 1 januari 2020 tot en met 30 april 2024 niet had op haar uitkeringsadres. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat eiseres in de te beoordelen periode niet in Roermond heeft gewoond. De rechtbank is van oordeel dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat haar woonsituatie van belang was voor haar recht op uitkering en zij daarvan melding bij het college moest maken. Door het college – onbetwist – niet te informeren dat zij haar hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres in de te beoordelen periode, heeft eiseres haar inlichtingenverplichting geschonden. Dit terwijl eiseres daartoe ook verschillende malen de gelegenheid heeft gehad. Eiseres had dit bijvoorbeeld op de aanvraagformulieren voor de individuele inkomenstoeslag over de jaren 2020, 2021, 2022 en 2023 kunnen vermelden. Toch heeft zij dit ook toen niet gedaan.
5.8. Eiseres betoogt nog dat zij het niet gemeld heeft bij het college omdat zij verkeerd beïnvloed is door haar omgeving. Naar het oordeel van de rechtbank is niet van een dergelijke verkeerde beïnvloeding gebleken. Dat is alleen al zo, omdat eiseres dit standpunt niet (met stukken) heeft onderbouwd. Daar komt bij dat dit standpunt ook niet aannemelijk is, omdat uit het gespreksverslag met de sociale recherche duidelijk blijkt dat eiseres bewust bepaalde handelingen heeft verricht om haar feitelijke woonadres te verhullen. Het verrichten van deze handelingen strookt niet met het standpunt dat eiseres verkeerd beïnvloed is door haar omgeving, in die zin dat haar naasten zouden hebben aangegeven dat zij zonder problemen bij hen zou kunnen verblijven waardoor eiseres daar (ten onrechte) van is uitgegaan. Geconcludeerd kan worden dat het college terecht schending van de inlichtingenplicht aangenomen heeft waardoor eiseres ten onrechte bijstand heeft ontvangen.
Hierdoor was het college verplicht om het recht op bijstand in te trekken.
Dringende redenen bij de intrekking
6. Het college heeft de bijstand over de te beoordelen periode ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw. Dit artikel is van toepassing in het geval de betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden waardoor ten onrechte bijstand is verleend. Deze bepaling is dwingendrechtelijk geformuleerd. De CRvB heeft geoordeeld dat hij in de verplichtende formulering van deze bepaling geen – impliciete – bevoegdheid ziet voor de bijstandverlenende instantie om in een concreet geval te beslissen over de wijze waarop of de omvang waarin de bijstand wordt ingetrokken. Voorzover eiseres stelt dat in haar omstandigheden, met name haar zwakbegaafdheid en persoonlijkheidsproblematiek, van intrekking moet worden afgezien, geldt dat een hiertoe strekkende bepaling in de Pw ontbreekt.
Heeft het college terecht de aan eiseres verleende bijstand teruggevorderd?
7. Het college is verplicht om de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Dit uitgangspunt staat in artikel 58, eerste lid, van de Pw. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college echter besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dat volgt uit artikel 58, achtste lid, van de Pw.
7.1. Zoals de CRvB in vier uitspraken van 10 december 2024 tot uitdrukking heeft gebracht moet een besluit om al dan niet van deze mogelijkheid gebruik te maken zijn gebaseerd op een belangenafweging.
7.2. Eiseres heeft betoogd dat het besluit haar onevenredig hard treft. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het de schuld van het college is dat de vordering opgelopen is, omdat het college niet heeft ingegrepen. Het college had namelijk jaarlijks de situatie van eiseres kunnen bekijken omdat zij jaarlijks individuele inkomenstoeslag heeft aangevraagd. Daarnaast stelt eiseres dat zij niet aansprakelijk gesteld kan worden voor haar acties gelet op haar psychische toestand (zwakbegaafdheid en persoonlijkheidsproblematiek). Het college heeft geen gedegen belangenafweging gemaakt.
7.3. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van dringende redenen op grond waarvan het geheel of gedeeltelijk af had moeten zien van terugvordering. Het college geeft aan dat weliswaar uit de stukken blijkt van zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis, maar uit de eigen verklaringen van eiseres blijkt dat zij wist dat het doorgeven van haar gewijzigde situatie van belang was voor haar recht op bijstand. Het college ziet in de medische rapporten geen aanleiding om aan te nemen dat de psychische toestand van eiseres als gevolg van de terugvordering zodanig zal verslechteren dat terugvordering onevenredig is. Weliswaar blijkt uit deze medische stukken dat eiseres vastloopt wanneer zij haar problemen niet overziet, zodat de terugvordering om die reden een probleem zou kunnen worden, maar eiseres wordt bijgestaan door een bewindvoerder die dat overzicht wel heeft. Daarnaast stelt het college zich op het standpunt dat niet gebleken is dat het college te lang stilgezeten heeft.
7.4. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat uit het bestreden besluit volgt dat het college wel degelijk een belangenafweging heeft gemaakt. De beroepsgrond van eiseres dat dit niet zo is, kan dan ook niet slagen. De rechtbank is verder van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan het college geheel of gedeeltelijk had moeten afzien van terugvordering. Het besluit om niet geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien getuigt namelijk niet van een onevenwichtige afweging van de daarbij betrokken belangen. Allereerst wordt vastgesteld dat de terugvordering niet is ontstaan, of is opgelopen, door toedoen van het college. De terugvordering over de periode 1 januari 2020 tot en met 30 april 2024 is het gevolg van het feit dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. Het college stelt terecht dat de daardoor ten onrechte ontvangen bijstand dan in beginsel moet worden terugbetaald. Van fouten van het college of trage besluitvorming waardoor de terugvordering onnodig hoog is opgelopen, is de rechtbank niet gebleken. Dat het college uit zichzelf periodiek de feitelijke situatie van eiseres zou kunnen/moeten controleren kan de rechtbank niet volgen. Het ligt namelijk op de weg van eiseres om omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering uit zichzelf te melden; de inlichtingenplicht rust immers op eiseres. Bovendien is het onderzoek van het college voortvarend opgestart nadat bleek dat er sprake was van een zeer laag waterverbruik. Van een situatie waarin eiseres geen (vol) verwijt kan worden gemaakt is naar het oordeel van de rechtbank ook niet gebleken. Voor de psychische gevolgen geldt dat, hoewel sprake is van zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis, het college hierin geen dringende redenen heeft hoeven zien om van geheel of gedeeltelijke terugvordering af te zien nu niet aannemelijk is dat eiseres, gelet op haar verklaringen, zich niet bewust was van de consequenties van haar gedrag. De rechtbank realiseert zich dat het terugbetalen van € 47.033,33 aan te veel ontvangen bijstand (financieel en psychisch) zwaar drukt op eiseres, maar eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering voor haar onnodig nadelige gevolgen oplevert.
7.5. Het college is dus terecht tot terugvordering van de ten onrechte ontvangen bijstand overgegaan.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat zij € 47.033,33 aan ten onrechte ontvangen bijstand moet terugbetalen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, voorzitter, en mr. P.H. Broier en mr. S.S. Vijn, leden, in aanwezigheid van mr. T.M. Horsten-Kuijpers, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 20 augustus 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 40
1. Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende die niet is ingeschreven als ingezetene met een woonadres of briefadres in de basisregistratie personen wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente.
Artikel 54
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3038.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2194.
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 29 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1028 en van 29 juli 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1185.
Dit betreft begeleiding voor mensen die door hun beperking of aandoening problemen in het dagelijks leven ervaren.
Artikel 54, derde lid, van de Pw.
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 7 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:97, en van 14 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:196.
ECLI:NL:CRVB:2024:2192, ECLI:NL:CRVB:2024:2193, ECLI:NL:CRVB:2024:2194, ECLI:NL:CRVB:2024:2195.
Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 14 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:196.