Uitspraak inhoud

Civiel recht

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: C/03/342999 / KG ZA 25-236

Vonnis in kort geding van 24 juli 2025

in de zaak van

[eiser], wonende te [woonplaats 1] , eisende partij, hierna te noemen: [eiser] , advocaat: mr. R.R.H.J. Ramakers,

tegen

[gedaagde], wonende te [woonplaats 2] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , advocaat: mr. M.P. Harten.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 6,

  • de producties 1 tot en met 9 van [gedaagde] ,- de spreekaantekeningen van de zijde van [eiser] , - de spreekaantekeningen van de zijde van [gedaagde] ,

  • de mondelinge behandeling op 10 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2 De feiten

2.1. Partijen hebben vanaf 2021, in totaal ongeveer drie jaren lang, een affectieve relatie met elkaar gehad. Gedurende die relatie hebben zij samengewoond in de woning van [eiser] , zonder in verband daarmee een samenlevingsovereenkomst te sluiten en schriftelijk vast te leggen.

2.2. Tijdens de relatie heeft [gedaagde] de kat [kat naam 1] aangeschaft. Daarnaast is de kat [kat naam 2] aangeschaft. Eind november 2023 heeft [kat naam 2] kittens gekregen. De kat [kat naam 3] is een van de kittens die is geboren uit moederkat [kat naam 2] . [kat naam 3] is als enige kitten niet verkocht en overgedragen aan derden.

2.3. De relatie van partijen is eind oktober 2024 beëindigd. [gedaagde] heeft na die beëindiging de woning van [eiser] verlaten.

2.4. In de woning van [eiser] zijn toen achtergebleven de katten [kat naam 2] , [kat naam 3] en [kat naam 1] . [gedaagde] is vanaf november 2024 regelmatig in de woning van [eiser] geweest, om contact te hebben met de katten en om bij te dragen aan hun verzorging.

2.5. Op 8 mei 2025 heeft [gedaagde] de katten [kat naam 3] en [kat naam 1] opgehaald in de woning van [eiser] . Deze katten verblijven sindsdien bij haar.

2.6. [gedaagde] heeft op enig moment de kat [kat naam 4] gekocht en heeft deze kat op 15 mei 2025 opgehaald bij de fokker. Diezelfde dag heeft [gedaagde] [kat naam 4] naar de woning van [eiser] gebracht. [eiser] was daar toen aanwezig, maar moest de woning al snel verlaten in verband met een afspraak elders. [gedaagde] is daarna nog enig tijd in de woning van [eiser] gebleven, maar ook zij is daarna vertrokken, onder achterlating van [kat naam 4] .

2.7. ‘ s Avonds op dezelfde dag is [gedaagde] teruggekeerd naar de woning van [eiser] , die op dat moment niet thuis was, en heeft zij de kat [kat naam 4] (en op haar betrekking hebbende documenten) weer meegenomen. [kat naam 4] verblijft sindsdien bij haar. Bij [eiser] verblijft thans enkel nog de kat [kat naam 2] .

2.8. In een WhatsApp-bericht van 15 mei 2025, 19:41 uur, heeft [gedaagde] [eiser] een foto gestuurd en het volgende meegedeeld:[1]

‘(…) Zo tref ik haar aan, je bent niet eens hier geweest. Als je ooit nog eens durft te praten over in het belang van dieren denken dan denk nog maar eens. Ik wens je veel succes met de zoektocht naar een nieuw maatje voor [kat naam 2] , dit pik ik niet !!!!! Alles wat nog van mij is mag je houden en ik wil jou nooit meer zien of spreken. Bah bah wat ben jij een ongelofelijke lul. (…)’

2.9. In het digitale register van de kattenvereniging Mundikat, genaamd MyCats, zijn de eigenaarsgegevens van de kat [kat naam 3] op 15 mei 2025 veranderd. In het register wordt niet langer [eiser] maar [gedaagde] genoemd als eigenaar van [kat naam 3] .[2]

2.10. [eiser] heeft op 27 mei 2025 aangifte gedaan van computervredebreuk, inbraak en diefstal door [gedaagde] , alle gepleegd op 15 mei 2025.[3]

2.11. Op 2 juni 2025 heeft de raadsman van [eiser] zich in een brief aan [gedaagde] op het standpunt gesteld dat [eiser] en [gedaagde] op een eerder moment inzake de katten [kat naam 3] en [kat naam 4] een ruilovereenkomst hebben gesloten en heeft hij die overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden. Tevens heeft hij [gedaagde] gesommeerd om de kat [kat naam 3] uiterlijk op 13 juni 2025 terug te geven aan [eiser] .[4]

3 Het geschil

3.1. [eiser] vordert, naar de voorzieningenrechter begrijpt, dat deze bij vonnis in kort geding, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: primair:

[gedaagde] zal veroordelen tot afgifte van de kat [kat naam 3] met registratiechip nr. [nummer] , alsmede de stamboom en het dierenpaspoort van [kat naam 3] , aan [eiser] , alsmede de registratie in het MyCats-account zodanig te wijzigen dat [eiser] daarin als eigenaar van [kat naam 3] wordt vermeld, dit een en ander binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, subsidiair:

[gedaagde] zal veroordelen tot afgifte van de kat [kat naam 4] , waarvan het nummer van de registratiechip [eiser] niet bekend is, alsmede de stamboom en het dierenpaspoort van [kat naam 4] , aan [eiser] , alsmede de registratie in het MyCats-account zodanig te wijzigen dat [eiser] daarin als eigenaar van [kat naam 4] wordt vermeld en het bewijs daarvan aan [eiser] te sturen, dit een en ander binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, primair en subsidiair:

[gedaagde] zal veroordelen tot het betalen van een dwangsom ad € 10.000,- indien [gedaagde] niet voldoet aan de primair respectievelijk subsidiair gevorderde veroordeling, te vermeerderen met € 500,- voor iedere dag dat de niet-voldoening voortduurt, zulks tot een maximumbedrag van € 25.000,-, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en voor het geval voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.

3.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen - samengevat - ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten ruilovereenkomst inzake de katten [kat naam 3] en [kat naam 4] . Ervan uitgaande dat de ruilovereenkomst inmiddels is ontbonden, vordert [eiser] de teruggave van [kat naam 3] . Voor het geval de ruilovereenkomst nog mocht blijken te bestaan, vordert [eiser] dat [kat naam 4] aan hem wordt afgegeven.

3.3. [gedaagde] voert verweer.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Het spoedeisend belang

4.1. [eiser] heeft - tegenover de betwisting door [gedaagde] - voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van het gevorderde. Dit volgt reeds uit de aard van het gevorderde, zowel primair als subsidiair, namelijk de afgifte van een huisdier. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat voldoende vaststaat dat de band met een huisdier - in dit geval een kat - afneemt naarmate de tijd verstrijkt en het dier elders verblijft. Daaraan doet niet af dat het dier in kwestie op de verblijfplaats ‘elders’ adequaat wordt verzorgd, zoals door [gedaagde] is aangevoerd.In tegenstelling tot [gedaagde] is de voorzieningenrechter voorts van oordeel dat de onderhavige zaak zich leent voor behandeling en afdoening in kort geding. Het juridische kader

4.2. Volgens artikel 3:2a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zijn dieren geen zaken, maar zijn de bepalingen met betrekking tot zaken wel op hen van toepassing, met in achtneming van de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen, verplichtingen en rechtsbeginselen, alsmede de openbare orde en de goede zeden.In uitgangspunt worden de verkrijging en het verlies van de eigendom van een dier - zoals een kat - dus beheerst door dezelfde BW-bepalingen als de verkrijging en het verlies van (de eigendom van) roerende zaken. Daarbij is in dit geval met name van belang: (1) dat de eigenaar van een roerende zaak die een vrucht heeft voortgebracht, na de afscheiding ervan, tevens eigenaar is van de vrucht (zoals volgt uit het bepaalde in artikel 5:17 BW), en(2) dat de eigendom van een roerende zaak wordt overgedragen door de levering ervan (zoals door bezitsverschaffing), door een beschikkingsbevoegde (zoals de eigenaar), op grond van een geldige titel (zoals een koop- of ruilovereenkomst) (zoals geregeld in artikel 3:84 BW).Dat elders in het BW opgenomen wettelijk voorschriften, regels van ongeschreven recht, de openbare orde en/of de goede zeden afdoen van de toepasselijkheid van de genoemdeBW-bepalingen is gesteld noch gebleken.

4.3. Al hetgeen [eiser] en [gedaagde] in deze procedure over en weer - en uitgebreid - hebben aangevoerd over (wijzingen in) de registratie van de katten [kat naam 2] , [kat naam 3] en [kat naam 4] in diverse online toegankelijke registers (zoals het in rov. 2.9. genoemde register MyCats en het register BackHomeClub) doet niet af aan hetgeen werd overwogen in rov. 4.2..Dit betekent onder meer: (a) dat de vraag wie eigenaar is van een kat niet kan worden beantwoord door enkel te letten op de inhoud van de registers (of één van de registers) waarop partijen zich hebben beroepen, en (b) dat de eigendom van een kat niet wordt overgedragen enkel door de wijziging van de eigenaarsgegevens in de genoemde registers (of één van die registers).Dat wil niet zeggen dat de genoemde registers, met inbegrip van de daarin opgenomen gegevens en de dienaangaande door partijen gemaakte afspraken en verrichte handelingen, juridisch gezien zonder belang zijn. Bepaalde registers - zo volgt ook uit de stellingen van partijen - zijn ingericht om de eigenaar, bijvoorbeeld aan de hand van de in het register opgenomen gegevens betreffende de in de kat ingebrachte chip, in staat te stellen om zijn eigendomsrecht van de kat jegens derden (zoals de vinder ervan) nader te onderbouwen.De handelwijze van partijen met betrekking tot de registers kan daarnaast inzicht geven in hun bedoelingen en de (al dan niet) onderling gemaakte afspraken en kan, om die reden, dienen ter onderbouwing van bepaalde stellingen en verweren. Dit laatste zal hierna nader blijken.

De primaire vordering, algemeen

4.4. De primaire vordering ziet in hoofdzaak op de afgifte van de kat [kat naam 3] door [gedaagde] aan [eiser] . Hierna zal allereerst worden beoordeeld aan wie [kat naam 3] in eigendom toebehoort. Daarna zullen de door [eiser] gestelde ruilovereenkomst en de eveneens gestelde ontbinding ervan worden beoordeeld. De eigendom van [kat naam 3]

4.5. [eiser] vordert afgifte van de kat [kat naam 3] en stelt zich daarbij op het standpunt: (1) dat hij vanaf de geboorte van [kat naam 3] haar (enige) eigenaar is, omdat zij is geboren uit de (enkel) aan hem toebehorende kat [kat naam 2] en (2) dat hij de eigendom van [kat naam 3] weliswaar op 8 mei 2025 heeft overgedragen aan [gedaagde] , maar dat de aan die overdracht ten grondslag liggende ruilovereenkomst inmiddels in ontbonden, zodat [gedaagde] verplicht is om [kat naam 3] aan hem terug te geven. [gedaagde] betwist de stellingen van [eiser] inzake de eigendom van [kat naam 3] . Zij voert aan dat partijen ieder voor de helft eigenaar zijn van [kat naam 2] , omdat zij deze kat gedurende het bestaan van hun relatie gezamenlijk hebben verkregen. Volgens [gedaagde] is enkel zij eigenaar van [kat naam 3] , omdat zij altijd alle kosten voor de verzorging van deze kat heeft gedragen.

4.6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat tussen partijen vast staat dat de kat [kat naam 3] is geboren uit moederkat [kat naam 2] . Om vast te stellen wie eigenaar is van [kat naam 3] zal de voorzieningenrechter daarom eerst de eigendom van [kat naam 2] te beoordelen.Ter zitting heeft [eiser] een koopovereenkomst getoond betreffende de aanschaf van de kat [kat naam 2] . Daaruit volgt, naar de voorzieningenrechter heeft vastgesteld, dat enkel [eiser] is opgetreden als koper. Daarvan uitgaande ligt het voor de hand dat [kat naam 2] ook is geleverd (enkel) aan [eiser] , zodat laatstgenoemde de (enige) eigenaar is van [kat naam 2] .[gedaagde] heeft niets gesteld dat afdoet aan deze oordelen. Dat [gedaagde] , naar eigen zeggen, (een deel van) de kooprijs van [kat naam 2] heeft bekostigd en dat zij ook heeft bijgedragen in de kosten van de verzorging van [kat naam 2] (of deze kosten zelfs volledig heeft gedragen) is als zodanig niet van belang. [gedaagde] heeft niet gesteld en onderbouwd waarom hieruit kan volgen dat zij, gegeven de enkel door [eiser] gesloten koopovereenkomst, meteen bij de levering door de fokker de mede-eigendom van [kat naam 2] heeft verkregen (zie rov. 4.2. onder (2)). Evenmin heeft [gedaagde] gesteld en onderbouwd op grond waarvan zij op een later moment alsnog de mede-eigendom van [kat naam 2] zou hebben verkregen.Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat vast staat dat de kat [kat naam 2] steeds eigendom is geweest (enkel) van [eiser] . De voorzieningenrechter laat de stellingen van partijen inzake de registratie van [kat naam 2] in de eerder genoemde online registers buiten beschouwing en verwijst daartoe naar hetgeen werd overwogen in rov. 4.3..

4.7. Ervan uitgaande dat [eiser] (enig) eigenaar is van de kat [kat naam 2] , staat tevens vast dat [eiser] meteen na haar geboorte (enig) eigenaar is geworden van de kat [kat naam 3] (zie rov. 4.2. onder (1)). [gedaagde] heeft niets gesteld dat afdoet aan dit oordeel.[gedaagde] heeft ook niet gesteld en deugdelijk onderbouwd wanneer en op grond waarvan de eigendom van [kat naam 3] op een later moment alsnog volledig op haar is overgegaan. Het argument dat alleen zij de kosten van de verzorging van [kat naam 3] heeft gedragen is niet relevant (zie opnieuw rov. 4.2. onder (2)). De wijze waarop [kat naam 3] is geregistreerd in de eerder genoemde registers is als zodanig evenmin relevant (zie opnieuw rov. 4.3.). [gedaagde] heeft niets gesteld dat dit alles anders kan maken.Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat vast staat dat de kat [kat naam 3] op 8 mei 2025 (zie rov. 2.5.) eigendom was (enkel) van [eiser] .

De (gestelde) ruilovereenkomst

4.8. [eiser] stelt dat partijen een ruilovereenkomst hebben gesloten, inhoudende dat hij zijn kat [kat naam 3] in eigendom zou overdragen aan [gedaagde] en dat [gedaagde] daartegenover de speciaal met dat doel door haar aan te schaffen kat [kat naam 4] in eigendom zou overdragen aan [eiser] . Volgens [eiser] is hij zijn deel van de ruilovereenkomst nagekomen op 8 mei 2025, maar is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.Dit laatste is volgens [eiser] gebeurd: (a) doordat [gedaagde] op 15 mei 2025 de kat [kat naam 4] niet heeft geleverd op de door partijen afgesproken wijze, met inbegrip van de wijziging van de relevante online-registratie, dan wel (b) het effect van de aanvankelijke levering op die dag meteen weer ongedaan heeft gemaakt, door [kat naam 4] in de loop van de avond van 15 mei 2025 zonder toestemming van [eiser] mee te nemen uit diens woning.Gelet op deze tekortkoming(en) van [gedaagde] was hij gerechtigd om de ruilovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, aldus [eiser] .

4.9. [gedaagde] voert verweer tegen het door [eiser] gestelde. Zij betwist allereerst dat zij heeft ingestemd, althans onvoorwaardelijk heeft ingestemd, met de ruilovereenkomst. Verder voert [gedaagde] aan dat [eiser] de kat [kat naam 3] vrijwillig aan haar meegegeven, zodat zij deze niet hoeft terug te geven en dat [eiser] zelf de ruilovereenkomst (zo die bestaat) heeft ontbonden, zodat zij thans niet meer verplicht is om de kat [kat naam 4] af te geven aan [eiser] . Aanvullend voert [gedaagde] aan dat zij [kat naam 4] op 15 mei 2025 weliswaar naar [eiser] heeft gebracht, maar enkel omdat was afgesproken dat [kat naam 4] tijdelijk bij [eiser] zou blijven, als gezelschap voor de kat [kat naam 2] . Het was de bedoeling dat [kat naam 4] terug zou gaan naar [gedaagde] zodra [eiser] een andere kat had gekocht als gezelschap voor [kat naam 2] (of als [kat naam 2] opnieuw kittens zou krijgen), aldus [gedaagde] , die verder nog stelt dat zij gerechtigd was om [kat naam 4] in de avond van 15 mei 2025 weer mee te nemen uit de woning van [eiser] , omdat deze het kitten onbeheerd had achtergelaten, met alle negatieve gevolgen van dien voor haar gezondheid en/of welbevinden.

4.10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat afdoende vast dat partijen de door [eiser] gestelde ruilovereenkomst hebben gesloten. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.Vast staat dat de kat [kat naam 3] op 8 mei 2025 door [gedaagde] is opgehaald bij [eiser] en dat [gedaagde] de kat [kat naam 4] op 15 mei 2025 naar [eiser] heeft gebracht en daar, in elk geval aanvankelijk, heeft achtergelaten. Dat dit is gebeurd in het kader van een ruil, zoals door [eiser] gesteld, vindt steun in de tussen partijen gevoerde WhatsApp-correspondentie.[5] Uit die correspondentie (hierna voor een deel letterlijk te citeren) maakt de voorzieningenrechter namelijk op: (a) dat [eiser] aanvankelijk niet bereid was om de kat [kat naam 3] af te geven aan [gedaagde] , althans niet meteen, en dat [gedaagde] om dat standpunt te laten veranderen heeft aangeboden om een van haar voorgenomen fokactiviteiten met [kat naam 3] te verkrijgen kitten af te geven aan [eiser] , (b) dat [gedaagde] begrip had voor het standpunt van [eiser] dat het ongewenst was om de kat [kat naam 2] alleen (dus, na het vertrek van [kat naam 3] en [kat naam 1] , zonder het gezelschap van een andere kat) in de woning van [eiser] te laten en dat zij ‘om [kat naam 2] niet alleen te laten zitten (…) een mooi kitten (wilde) gaan kopen zonder fokverbod’, zodat [eiser] ‘zelfs 2 lijnen voort (kon) gaan zetten’ en ‘met het kitten van [kat naam 3] (..) toch weer 3 kittens’ zou hebben, (c) dat [eiser] dit aanvankelijk geen goed voorstel vond, maar van mening is veranderd, wat blijkt uit het bericht van [gedaagde] *‘ik weet niet hoe ik je kan zeggen hoe dankbaar ik ben dat je de keuze hebt overwogen’*en dat zij ‘echt geen ruzie (wil)’, (d) waarna [eiser] de bereikte overeenstemming over de ruil heeft bevestigd met het bericht ‘ik wil ook geen ruzie en vind het echt jammer dat [kat naam 3] weg (gaat) maar zo is het dan wel goed opgelost’.De voorzieningenrechter maakt hieruit op dat het initiatief om de ruilovereenkomst te sluiten in wezen is uitgegaan van [gedaagde] en dat [eiser] daar pas op den duur mee akkoord is gegaan, zoals laatstgenoemde ook heeft gesteld.Het verweer van [gedaagde] dat de kat [kat naam 4] slechts tijdelijk bij [eiser] zou verblijven vindt eveneens geen steun in de tussen partijen gevoerde WhatsApp-correspondentie, waaruit blijkt: (e) dat [gedaagde] wilde dat [kat naam 3] ‘bij mundikat (…) bij mijn cattery’ zou worden geregistreerd, maar dat [eiser] haar dan wel ‘van eigenaar (zou moeten) veranderen’, en (f) dat volgens [gedaagde] de kat [kat naam 4] dan ook zou moeten worden geregistreerd bij de cattery van [eiser] , met als toevoeging door [gedaagde] ‘kunnen we donderdag samen doen’. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat het de bedoeling van partijen was dat de kat [kat naam 4] definitief - en niet slechts tijdelijk - naar [eiser] zou overgaan. [gedaagde] heeft niet uitgelegd waarom de eigenaarsregistratie van [kat naam 4] gewijzigd zou moeten worden als het de bedoeling was dat de kat slechts tijdelijk bij [eiser] zou verblijven. [gedaagde] stelt voor [kat naam 4] ook dezelfde handelwijze voor als voor [kat naam 3] , die in de ogen van [gedaagde] definitief bij haar zou blijven. De (gestelde) tekortkoming(en) van [gedaagde]

4.11. De tussen partijen gesloten ruilovereenkomst is op 8 mei 2025 deugdelijk nagekomen door [eiser] ; iets anders is gesteld noch gebleken. [kat naam 3] is sindsdien bij [gedaagde] . Onduidelijk is of [eiser] op 8 mei 2025 ook de relevante documenten (stamboom, dierenpaspoort) inzake [kat naam 3] heeft overgedragen. In elk geval zijn ook deze inmiddels in het bezit van [gedaagde] . De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of op een later moment dan 8 mei 2025 sprake is geweest van een tekortkoming (of tekortkomingen) in de nakoming van de ruilovereenkomst door [gedaagde] .De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit het geval is, omdat voldoende vast staat: (1) dat [gedaagde] [eiser] niet volledig en definitief het bezit - en daarmee de eigendom - van de kat [kat naam 4] heeft verschaft, en (2) omdat [gedaagde] , in verband met het onder (1) genoemde, niet heeft meegewerkt aan de onderling overeengekomen wijziging van de registratie van de eigendom van de kat [kat naam 4] op MyCats. De desbetreffende stellingen van [eiser] zijn door [gedaagde] niet, maar in elk geval onvoldoende gemotiveerd, betwist.De voorzieningenrechter laat in het midden of [gedaagde] de kat [kat naam 4] , met het oog op de gezondheid en/of het welbevinden van het kitten, in de avond van 15 mei 2025 terecht weer heeft meegenomen uit de woning van [eiser] (de desbetreffende stellingen van [gedaagde] zijn door [eiser] gemotiveerd betwist; volgens [eiser] hebben zijn ouders, zoals door hem met hen afgesproken, zich geregeld op de hoogte gesteld van de situatie van [kat naam 4] en was steeds alles in orde). Het (mogelijke) incident op 15 mei 2025 kan namelijk niet dienen als rechtvaardiging voor het volledig en definitief niet-nakomen van de ruilovereenkomst door [gedaagde] , met als feitelijk gevolg dat zij zowel de kat [kat naam 3] als de kat [kat naam 4] in haar bezit heeft en houdt. [gedaagde] , die van haar kant geen reden heeft gezien om de ruilovereenkomst te ontbinden of om anderszins juridische consequenties te verbinden aan de (gestelde) nalatigheid van [eiser] betreffende [kat naam 4] , heeft onvoldoende onderbouwd waarom deze kennelijk door haar gewilde uitkomst in overeenstemming is met het toepasselijke recht. De (gestelde) buitengerechtelijke ontbinding ex artikel 6:265 BW

4.12. De ernst van de vastgestelde tekortkomingen van [gedaagde] rechtvaardigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter de buitengerechtelijke ontbinding van de ruilovereenkomst door [eiser] . [gedaagde] heeft niets gesteld dat afdoet aan dit oordeel. [gedaagde] is ook in verzuim en wel op grond van het bepaalde in artikel 6:83 sub c BW. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar het WhatsAppbericht van [gedaagde] van15 mei 2025, 19:41 uur (zie rov. 2.8.), waaruit [eiser] mocht afleiden dat [gedaagde] geen contact meer wilde en daarmee voor eens en altijd weigerde om de kat [kat naam 4] af te geven.Gelet op het voorgaande heeft de ontbindingsverklaring in de brief van de raadsman van [eiser] van 2 juni 2025 (zie rov. 2.11.) doel getroffen: de ruilovereenkomst is daardoor volledig ontbonden.

4.13. De ontbinding bevrijdt partijen van de daardoor getroffen verbintenissen, voor zover nog niet nagekomen. Voor zover deze verbintenissen al wel zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond daarvoor in stand, maar ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestaties (conform het bepaalde in artikel 6:271 BW).Dit betekent dat [eiser] niet langer aanspraak kan maken op de afgifte van de kat [kat naam 4] , die daarom bij [gedaagde] kan blijven. Op [gedaagde] rust na de ontbinding de verplichting om de kat [kat naam 3] terug te geven aan [eiser] .De primaire vordering van [eiser] ziet op dit laatste en is daarmee in uitgangspunt toewijsbaar.

4.14. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] nog betoogd dat de kat [kat naam 3] niet terug kan naar [eiser] , omdat [kat naam 3] ziek is en [kat naam 2] zou kunnen besmetten.De voorzieningenrechter verwerpt dit standpunt. De ziekte van [kat naam 3] (waarvan de aanwezigheid als zodanig door [eiser] niet is betwist) is geen belemmering voor de afgifte van de kat, omdat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling (onweersproken) heeft gesteld dat hij, net als [gedaagde] , heel goed in staat is om [kat naam 3] in quarantaine te (laten) houden tot zij weer beter is.[gedaagde] dient de kat [kat naam 3] dan ook terug te geven aan [eiser] , samen met haar stamboom en dierenpaspoort. Verder dient [gedaagde] alles te doen dat in haar vermogen ligt om de eigenaarsregistratie in het MyCats-account te wijzigen, zodat [eiser] daar weer als eigenaar van de kat [kat naam 3] wordt vermeld.

4.15. De voorzieningenrechter zal de termijn voor het nakomen van de uit te spreken veroordeling verlengen naar veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Dat geeft partijen de tijd om afdoende maatregelen te treffen voor het op verantwoorde wijze overdragen van de kat [kat naam 3] , gelet op haar gezondheidstoestand en de door [eiser] te regelen quarantaine.

4.16. [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter een dwangsom verbindt aan de uit te spreken veroordelingen, relevant voor het geval [gedaagde] zich niet zou houden aan het vonnis. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling betwist dat een dwangsom nodig is.De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] niet in dit standpunt. Gelet op de aanhoudende weigering van [gedaagde] om de kat [kat naam 3] (dan wel de kat [kat naam 4] ) aan [eiser] af te geven, acht de voorzieningenrechter een dwangsom een gepaste prikkel tot nakoming van de hierna uit te spreken veroordeling. De dwangsomvordering zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat enige matiging en nadere maximering (tot, in totaal, € 6.000,-) zal plaatsvinden. Indien [gedaagde] zich houdt aan de hierna uit te spreken veroordelingen zal zij uiteraard geen dwangsommen verbeuren.

De subsidiaire vordering

4.17. De subsidiaire vordering kan gelet op het voorgaande onbesproken blijven.

De proceskosten

4.18. In de omstandigheid dat partijen een affectieve relatie hebben gehad en dat het geschil ziet op de afwikkeling van één bepaald aspect van de beëindiging van die relatie wordt aanleiding gevonden om te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten dient te dragen.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. veroordeelt [gedaagde] tot afgifte van de kat [kat naam 3] met registratiechip nr. [nummer] , alsmede de stamboom en het dierenpaspoort van [kat naam 3] , aan [eiser] , alsmede de registratie in het MyCats-account zodanig te wijzigen dat [eiser] daarin als eigenaar van [kat naam 3] wordt vermeld, dit een en ander binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis,

5.2. veroordeelt [gedaagde] tot het betalen van een dwangsom ad € 3.000,- indien [gedaagde] niet binnen de in rov. 5.1. opgenomen termijn voldoet aan de in die overweging opgenomen veroordeling, te vermeerderen met € 100,- voor iedere dag dat de niet-voldoening voortduurt, dit laatste tot een maximumbedrag van € 3.000,-,

5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.4. compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.5. wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2025.

DS

Productie 4 van [eiser] en productie 5 van [gedaagde] .

Productie 3 van [eiser] .

Productie 5 van [eiser] .

Productie 6 van [eiser] .

Productie 2 van [eiser] .


Voetnoten

Productie 4 van [eiser] en productie 5 van [gedaagde] .

Productie 3 van [eiser] .

Productie 5 van [eiser] .

Productie 6 van [eiser] .

Productie 2 van [eiser] .