Terug naar bibliotheek
Rechtbank Limburg

ECLI:NL:RBLIM:2025:7333 - Rechtbank Limburg - 23 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBLIM:2025:733323 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: 11578718 CV EXPL 25-1194

Vonnis van 23 juli 2025

in de zaak van

WONINGSTICHTING SERVATIUS, te Maastricht, eisende partij, hierna te noemen: Servatius, gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders Eindhoven,

tegen

[gedaagde], te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , procederend in persoon.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding- de conclusie van antwoord- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald

  • de mondelinge behandeling van 23 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1. Servatius verhuurt aan [gedaagde] de woning aan de [adres] te [plaats] . De huurprijs bedraagt laatstelijk € 814,76 per maand en dient bij vooruitbetaling, voor of op de eerste dag van iedere maand, te worden voldaan.

2.2. [gedaagde] heeft over de periode tot en met mei 2024 een huurachterstand laten ontstaan van € 1.782,96.

2.3. Servatius heeft [gedaagde] bij brief van 6 juni 2024 aangemaand tot betaling. De gegeven termijn is ongebruikt verstreken.

3 Het geschil

3.1. Servatius vordert - samengevat - ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Verder vordert Servatius betaling van € 4.232,47, met rente over € 1.782,92, een bedrag van € 814,76 per maand vanaf 28 februari 2025 tot met de ingegane maand van de ontruiming en proceskosten.

3.2. [gedaagde] voert verweer.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling

grondslag van de vordering

4.1. Servatius legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenis door de bij vooruitbetaling verschuldigde huurpenningen tot en met mei 2024 voor een bedrag van € 1.782,96 onbetaald te laten (de kantonrechter: twee maanden). Servatius heeft daarnaast aan de vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] de huur consequent te laat betaalt. De kantonrechter begrijpt uit het betalingsoverzicht dat zich bij de dagvaarding bevindt - en dat maar tot juli 2024 loopt - dat vanaf aanvang van de huurovereenkomst al sprake is geweest van een achterstand door storneringen, dat in september 2023 een betalingsregeling van € 300,00 per maand is getroffen en dat vanaf april 2024 de laatste termijn van de regeling en de huurpenningen zijn gestorneerd. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is een recent overzicht ingebracht. Hieruit is op te maken hoe het betaalgedrag vanaf juli 2024 is verlopen.

huurachterstand na mei 2024

4.2. De huurachterstand ten tijde van dagvaarden op 28 februari 2025 van (de kantonrechter begrijpt:) € 3.867,96 (zijnde bijna vijf maanden; de incassokosten en rente niet meegerekend) is bij antwoord erkend, althans niet betwist, en wordt daarmee als vaststaand aangenomen. Op de mondelinge behandeling heeft Servatius gesteld dat [gedaagde] sinds de dagvaarding de achterstand iets inloopt. Uit het recent betalingsoverzicht maakt de kantonrechter op dat vanaf september 2024 af en toe, en vanaf februari 2025 structureel, elke maand € 100,00 wordt ingelopen en dat vanaf februari 2025 de huurpenningen onverkort worden betaald. Alle betalingen worden ruim na de eerste van de maand gedaan. Blijkens het betalingsoverzicht bedraagt de huurachterstand (de incassokosten en rente niet meegerekend) tot en met mei 2025 € 2.487,56 (zijnde nog altijd ruim drie maanden).

ontbinding en ontruiming

4.3. Een huurachterstand van drie maanden of meer ten tijde van dagvaarden is van voldoende gewicht om een ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Daarbij dienen wel alle omstandigheden te worden meegewogen. De kantonrechter overweegt dat de huurachterstand van destijds twee maanden is opgelopen naar bijna vijf maanden ten tijde van dagvaarden. Deze aanzienlijke huurachterstand, die vervolgens ook niet substantieel is ingelopen, ligt als zodanig niet ten grondslag aan de vordering, maar is wel een feit dat de kantonrechter hier als zodanig dient mee te wegen. Er is inmiddels al geruime tijd sprake van een achterstand van drie maanden of meer en er wordt over een lange periode te laat betaald. Uit de aanmaning is op te maken dat [gedaagde] herhaaldelijk is gewezen op de achterstand alsmede dat de huur tijdig betaald moet zijn. Betalingsonmacht ontslaat [gedaagde] niet van de verplichting om de huur tijdig en onverkort te betalen. Daarbij is van belang dat Servatius [gedaagde] heeft aangemeld voor de gemeentelijke schuldhulpverlening. Servatius heeft hieromtrent verklaard dat door [gedaagde] iets wordt beloofd, maar dat er vervolgens niets gebeurd en dat het maanden duurt voordat iemand contact met hem krijgt (en ook op de mondelinge behandeling - waar mogelijk onderling afspraken waren te maken - is hij zonder afmelding niet verschenen). [gedaagde] heeft nog altijd een eigen te nemen verantwoordelijkheid. Servatius hoeft niet te accepteren dat de huur telkens niet volledig en niet tijdig wordt betaald. Servatius heeft hier voldoende geduld getoond. Een tekortkoming in het verleden kan ook niet ongedaan worden gemaakt. Er is ook niet gesteld, en dat blijkt ook nergens uit, dat een ontruiming zou leiden tot een acute noodsituatie aan de zijde van [gedaagde] . De kantonrechter begrijpt Servatius op de mondelinge behandeling zo dat, indien [gedaagde] doorgaat met de aflossingen en de huur betaalt, er niet tot ontruiming zal worden overgegaan (het vonnis zal worden gebruikt als een “stok achter de deur”). De kantonrechter ziet, alles overwegend, voldoende aanleiding om de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst, en daarmee samenhangend de ontruiming van het gehuurde, toe te wijzen. De ontruimingstermijn zal op de gebruikelijke termijn van twee weken worden bepaald, zoals ook is gevorderd.

wettelijke rente

4.4. Er is uitsluitend wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW gevorderd over het bedrag van € 1.782,96, zijnde de huurtermijnen tot en met 31 mei 2024. Deze gevorderde wettelijke rente, door Servatius tot 26 februari 2025 berekend op een bedrag van € 40,91, is toewijsbaar, omdat het verzuim is ingetreden en het berekende bedrag onweersproken is gebleven.

buitengerechtelijke incassokosten

4.5. Servatius vordert € 323,43 aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] een consument is, dat de incassokosten op grond van de wet zijn gevorderd en dat het incassobeding in de algemene voorwaarden niet afwijkt van de wettelijke regeling die zonder dat beding zou gelden. Servatius heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Daarom is het gevorderde bedrag toewijsbaar.

slotsom toe te wijzen bedrag

4.6. Rekening houdend met de tot aan de mondelinge behandeling gedane betalingen, is nog een totaalsom van € 2.852,08 aan huur (tot en met mei 2025), buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente toewijsbaar. Ex artikel 6:44 BW mag Servatius, zoals gesteld in de dagvaarding, de betalingen van na de brief van 6 juni 2024 eerst in mindering brengen op de buitengerechtelijke kosten, vervolgens de rente en tot slot op de hoofdsom.

huur- en gebruiksvergoeding van na dagvaarden

4.7. De vordering (onder 3 b. en c. zoals te doen gebruikelijk hier samengevat) om [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van € 814,76 per maand aan huur c.q. gebruiksvergoeding voor iedere maand vanaf 1 maart 2025 tot de ingegane maand van de ontruiming, is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat de huur over de maanden maart, april en mei 2025 inmiddels is betaald en in de berekening van de totaalsom al is meegenomen. Deze vordering zal daarom worden toegewezen over de periode na mei 2025.

4.8. [gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Servatius worden begroot op:

5 De beslissing

De kantonrechter

5.1. ontbindt de huurovereenkomst tussen Servatius en [gedaagde] betreffende het gehuurde aan de [adres] te [plaats] ,

5.2. veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis het gehuurde te verlaten en te ontruimen, met alle personen en zaken die zich daarin bevinden, en het gehuurde onder afgifte van de sleutels ter beschikking van Servatius te stellen,

5.3. veroordeelt [gedaagde] om aan Servatius te betalen:

a. € 2.852,08 (aan huurachterstand tot en met de maand mei 2025, wettelijke rente en incassokosten) te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.782,96 vanaf

26 februari 2025 tot aan de dag van volledige betaling,

€ 814,76 per maand vanaf 1 juni 2025 tot en met het eind van de maand waarin de ontruiming heeft plaatsgevonden,

5.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.337,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

5.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.

NIv