ECLI:NL:RBLIM:2025:7323 - Rechtbank Limburg - 25 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/959
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
en
de Belastingdienst Toeslagen, verweerder.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van de huurtoeslag over 2021.
1.1. Met een besluit van 16 maart 2022 heeft verweerder de voorlopige berekening huurtoeslag over 2021 herzien en vastgesteld op € 4.151,-. Met het besluit van 7 november 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser daartegen afgewezen.
1.2. Met een besluit van 11 januari 2023 heeft verweerder de definitieve berekening huurtoeslag over 2021 vastgesteld op € 4.151,-.
1.3. Verweerder heeft eisers bezwaarschrift als beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank.
1.4. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5. Wegens ziekte is op verzoek van eiser de behandeling van de zaak op 28 januari 2025 aangehouden. Vanaf 4 februari 2025 tot en met 7 maart 2025 is diverse keren contact geweest met eiser en zijn contactpersoon over de behandeling van de zaak op zitting. Nadat vervolgens geen van beide partijen binnen de gestelde termijn heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gesloten en de uitspraak bepaald op heden.
Overwegingen
Wat is het oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat de zaak over
3. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1937, staat vanaf 12 november 2002 in de basisregistratie personen (brp) ingeschreven op het adres [adres] in [plaats] . Op basis van de inschrijving van [naam] vanaf 29 november 2021 op hetzelfde adres, heeft verweerder haar als medebewoner aangemerkt. Omdat [naam]
geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, heeft eiser over de maand december 2021 geen recht op huurtoeslag en heeft verweerder met een besluit van 16 maart 2022 de voorlopige berekening huurtoeslag over 2021 vastgesteld op € 4.151,-. Eiser heeft in bezwaar gesteld dat [naam] niet bij hem heeft gewoond, maar elders, maar hij heeft zijn standpunt niet onderbouwd met bewijsstukken. Verweerder heeft met een besluit van 7 november 2022 het besluit van 16 maart 2022 gehandhaafd.
Met een besluit van 11 maart 2022 heeft verweerder van eiser € 377,- aan te veel betaalde huurtoeslag over 2021 teruggevorderd.
Met een besluit van 11 januari 2023 heeft verweerder vervolgens de definitieve berekening huurtoeslag over 2021 vastgesteld op € 4.151,-. Eiser heeft daarop in bezwaar nog een keer aangevoerd dat [naam] nooit bij hem heeft gewoond. Daarbij heeft hij een huurovereenkomst overgelegd tussen hem en [naam] van 9 december 2021 tot en met 31 december 2022, waarop met een pen is vermeld dat de huurovereenkomst niet op 9 december 2021 is ingegaan.
De rechtbank begrijpt dat verweerder daarop het bezwaar van eiser als rechtstreeks beroep
3.1. In geschil is of verweerder [naam] terecht in de maand december 2021 heeft aangemerkt als medebewoner. De rechtbank moet beoordelen of het klopt dat verweerder de definitieve berekening huurtoeslag over 2021 heeft vastgesteld op € 4.151,-.
Is [naam] aan te merken als medebewoner?
4. Huurtoeslag is een inkomensafhankelijke uitkering als bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De hoogte van de huurtoeslag wordt berekend aan de hand van de draagkracht van een belanghebbende.
4.1. In artikel 9, derde lid, van de Awir is bepaald dat de belanghebbende geen aanspraak heeft op een tegemoetkoming als een medebewoner een vreemdeling is die geen rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
4.2. Uit vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)
4.3. Uit vaste rechtspraak
4.4. Uit de brp is gebleken dat [naam] vanaf 29 november 2021 tot
18 januari 2022 stond ingeschreven op hetzelfde woonadres als eiser. Daarnaast is uit navraag van verweerder bij de IND gebleken dat zij vanaf 29 november 2021 tot en met
12 december 2021 niet rechtmatig in Nederland verbleef. Zij heeft de Russische nationaliteit en beschikt niet over een visum om in Nederland te verblijven. Eiser heeft geen aanknopingspunten naar voren gebracht voor twijfel aan de juistheid van deze informatie. Daarbij is ook niet gebleken van informatie dat [naam] van
29 november 2021 tot 18 januari 2022 ergens anders woonde of stond ingeschreven. De door eiser overgelegde huurovereenkomst tussen hem en [naam] van
9 december 2021 tot en met 31 december 2022 met de vermelding dat de huurovereenkomst niet op 9 december 2021 is ingegaan, is onvoldoende bewijs. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder [naam] per 1 december 2021
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 25 juli 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage:
Wet op de huurtoeslag (Wht)
Artikel 1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
(…)
Artikel 7
1. Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
2. Ten aanzien van een bepaalde woning kan slechts aan één huurder een huurtoeslag worden toegekend.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 2. Definities
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
(…)
e. medebewoner: de persoon die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende, met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt:
1°.de partner van de belanghebbende, 2°.de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner, 3°.degene die tot het huishouden van de onder 2° bedoelde persoon behoort;
(…)
k. vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000;
(…)
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
(…)
Artikel 5 Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede voor de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen, wordt een wijziging in de omstandigheden en van de leeftijd van de belanghebbende, de partner of een medebewoner die zich voordoet na de eerste dag van de maand, in aanmerking genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand.
Artikel 7. Draagkracht
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
2. Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, wordt mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen.
3. Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien bij de belanghebbende of, indien de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, zijn partner over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen, dan wel in aanmerking zou worden genomen indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van die wet.
4. Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen van medebewoners, bestaat tevens geen aanspraak op een tegemoetkoming indien bij een medebewoner over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen, dan wel in aanmerking zou worden genomen indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van die wet. Het bepaalde in de eerste volzin geldt alleen ten aanzien van degenen van wie het medebewonerschap het gehele berekeningsjaar heeft geduurd.
5. Voor de toepassing van het derde en vierde lid alsmede voor de toepassing van bepalingen in inkomensafhankelijke regelingen die verwijzen naar artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt onder voordeel uit sparen en beleggen mede verstaan het in het niet in Nederland belastbaar inkomen begrepen voordeel uit sparen en beleggen.
6. Het toetsingsinkomen van een medebewoner die een eerstegraads bloed- of aanverwant in de neergaande lijn of een pleegkind is van de belanghebbende, van zijn partner, of van een medebewoner, en die bij de aanvang van het berekeningsjaar de leeftijd van 23 jaar niet heeft bereikt, wordt voor de toepassing van het tweede lid slechts in aanmerking genomen voor zover het meer bedraagt dan € 4788.
7. Met betrekking tot het bedrag vermeld in het zesde lid zijn de artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8. Toetsingsinkomen
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
2. Niet in Nederland belastbaar inkomen, zoals dat bij beschikking is vastgesteld, wordt in aanvulling op het eerste lid mede als toetsingsinkomen in aanmerking genomen.
3. Bij overlijden van de belanghebbende wordt, indien hij geen partner heeft en er geen sprake is van een medebewoner, in afwijking in zoverre van het eerste en tweede lid het toetsingsinkomen berekend door het op grond van die leden bepaalde toetsingsinkomen tijdsevenredig te herleiden naar een jaarinkomen.
4. In de omstandigheden, bedoeld in het derde lid, wordt in afwijking van het in dat lid bepaalde op verzoek van een of meer van de erfgenamen het toetsingsinkomen dat betrekking heeft op het jaar voorafgaand aan het berekeningsjaar als toetsingsinkomen in aanmerking genomen.
Artikel 9. Wijziging status vreemdelingen; partner of medebewoner is vreemdeling
(…)
Geldend van 10-03-2021 t/m 31-12-2021
3. Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming ingeval een medebewoner een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Indien de medebewoner een alleenstaande minderjarige vreemdeling is in de zin van artikel 1, onderdeel e, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005, geldt de eerste volzin niet tot het moment waarop het recht op opvang ingevolge die regeling eindigt.
Geldend van 01-01-2025 t/m heden
1. Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming ingeval een medebewoner van achttien jaar of ouder een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
(…)
Artikel 20. Herziening tegemoetkoming wegens alsnog beschikbaar komen of wijziging fiscale gegevens na toekenning
1. Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
(…)
Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (UR Awir) Artikel 3. Gelijkstelling met basisregistratie personen
(…)
2. Iemand die in de basisregistratie personen niet op zijn woonadres is ingeschreven, wordt geacht daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven, indien:
a. hij een vreemdeling is als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de wet;
b. hij of een tot zijn huishouden behorende persoon op grond van artikel 21, eerste lid, van het Besluit basisregistratie personen in verband met zijn bijzondere verblijfsrechtelijke status niet in aanmerking komt voor inschrijving, met dien verstande dat voor degenen die zijn opgenomen in de door het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevoerde Protocollaire Basisadministratie, het in deze administratie opgenomen woonadres geldt;
c. blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de basisregistratie personen voor de periode tot aan de datum van adreswijziging, bedoeld in artikel 2.20, derde lid, van de Wet basisregistratie personen;
d. hij zich binnen 5 dagen na de aanvang van zijn verblijf op zijn woonadres heeft laten inschrijven in de basisregistratie personen.
Artikel 2.20
3. Als datum van adreswijziging wordt opgenomen:
c. de dag waarop van het voornemen tot opneming aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan, bij ambtshalve opneming van de gegevens.
Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr)
Artikel 21 In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. basisregistratie: verzameling gegevens waarvan bij wet is bepaald dat deze authentieke gegevens bevat;
b. authentiek gegeven: in een basisregistratie opgenomen gegeven dat bij wettelijk voorschrift als authentiek is aangemerkt;
c. verzamelinkomen: verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
d. belastbaar loon: belastbaar loon als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, met uitzondering van loon dat als een eindheffingsbestanddeel in de zin van die wet is belast;
e. inkomensgegeven:
1°.indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen; 2°.indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon;
(…)
Als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Zie in artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag.
ECLI:NL:RVS:2019:1046.
Zie de uitspraken van 21 oktober 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BK0811) en 8 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2637).
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Artikel 5, van de Awir.