ECLI:NL:RBGEL:2025:8041 - Rechtbank Gelderland - 10 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/440888 / HA ZA 24-464
Vonnis van 10 september 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar Zweeds recht FLOAT FINANCE AB, gevestigd te Stockholm, Zweden, eisende partij, hierna te noemen: Float, advocaat: mr. A.S. Frommelt,
tegen
1 [gedaagde 1] ,
wonende te [plaats] ,2. [gedaagde 2], gevestigd te [plaats] ,3. [gedaagde 3], gevestigd te [plaats] ,4. [gedaagde 4], gevestigd te [plaats] , gedaagde partijen, hierna te noemen: [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] , advocaat: mr. B.P.J.M.L. Vliexs.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het tussenvonnis van 9 april 2025
-
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 juni 2025.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1. In juli 2023 heeft Float een bedrag van € 525.000,00 geleend aan [bedrijf 1] (verder: [bedrijf 1] ). Dit bedrag moest vermeerderd met een rente van € 75.000,00 vanaf november 2023 worden (terug)betaald aan Float in 9 gelijke maandelijkse termijnen van elk € 66.666,67. In de akte die van deze overeenkomst is opgesteld staat:
15. Transaction Security:
The loan is secured by collateral and senior over other payments. The Borrower agrees that, until the Principal Loan Amount is paid in full, monthly Subscriptions with revenues amounting to 1,5x the outstanding Loan Balance are pledged to the Lender.
( a) In case of any cash shortages, the Lender is given first priority over any other payables except statutory taxes and state-issued loans (interest or mandatory repayment).
16 Late Payment:
Late payments incur a fee (“Late Fee”). If Borrower fails to pay an Installment within 3 days after an Installment Due Date, Borrower agrees to pay to Lender a Late Fee of 1% of the then overdue amount. In case of more than 15 days of late payment, the Borrower agrees to pay the Lender 3% of the overdue amount. (…)
The Lender may, in its sole discretion, call the Loan immediately due and repayable in any of the following situations: (…)
( b) New debt: In the event that the Borrower or any of its affiliates takes on new financial debt that has, or can have under certain circumstances, a maturity shorter than this Loan - unless it is a new Loan provided by the Lender. For example, a new long-term loan can be acceptable - but only if that new loan cannot, under no circumstances, fall due before theTermination Date of this Loan.
(…)
( e) Disbursements: If the company pays any dividends or similar disbursements, or if its shareholders decide to pay any dividends or similar disbursements during the Term of this Loan. Also, no shareholder loans or shareholder contributions may be repaid during the Term.
2.2. [bedrijf 1] laat na het verschuldigde tot een bedrag van € 466.666,66 terug te betalen.
2.3. [gedaagde 1] en [gedaagde 4] zijn de bestuurders van [gedaagde 2] . [gedaagde 4] is enig aandeelhouder van [gedaagde 2] . [gedaagde 2] is de bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] . [gedaagde 1] is verder de bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde 4] en ook medebestuurder en houder van 50% van de aandelen in [gedaagde 3] . [gedaagde 3] houdt de aandelen in [bedrijf 2] , die aandelen houdt in [bedrijf 3] (verder: [bedrijf 3] ). DebitRoom is een kredietverstrekker zonder ondernemingsrechtelijke relatie met partijen.
2.4. Tussen juli 2023 en medio januari 2024 heeft [bedrijf 1] bedragen van in totaal € 3.384.600,00 betaald op de bankrekening van [gedaagde 2] en bedragen van in totaal € 2.092.676,00 ontvangen, zodat per saldo een bedrag van € 1.291.924,00 is betaald.
2.5. Tussen juli 2023 en medio januari 2024 heeft [bedrijf 1] bedragen van in totaal € 572.000,00 op de bankrekening van [gedaagde 1] betaald.
2.6. Tussen september 2023 en medio januari 2024 heeft [bedrijf 1] bedragen van in totaal € 579.578,00 betaald op de bankrekening van [gedaagde 3] en bedragen van in totaal € 287.000,00 ontvangen, zodat per saldo een bedrag van € 292.578,00 is betaald.
2.7. Tussen juni 2023 en medio januari 2024 heeft [bedrijf 1] bedragen van in totaal € 2.736.134,00 op de bankrekening van [bedrijf 3] betaald en bedragen van in totaal € 186.160,00 ontvangen, zodat per saldo een bedrag van € 2.549.974,00 is betaald.
2.8. Tussen januari 2023 en medio januari 2024 heeft [bedrijf 1] bedragen van in totaal € 1.261.543,00 op de bankrekening van DebitRoom betaald, waarvan € 695.030,00 na de kredietverstrekking door Float in juli 2023.
2.9. Bij brief van 6 juni 2024 heeft Float de rechtshandelingen die hebben geleid tot de hiervoor genoemde betalingen, buitengerechtelijk vernietigd, op de voet van art. 3:45 en 46 BW.
2.10. Float houdt [bedrijf 1] uit hoofde van nakoming en [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [bedrijf 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] (ook) uit hoofde van onrechtmatige daad hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de restschuld, te vermeerderen met rente en kosten. Tot zekerheid van verhaal van deze vorderingen heeft Float conservatoir beslag doen leggen onder banken, op onroerende zaken en op aandelen.
3 Het geschil
3.1. Float heeft in deze zaak ook een dagvaarding tegen [bedrijf 1] aangebracht. De procedure tegen deze gedaagde is bij rolbeslissing van 20 november 2024 naar de parkeerrol verwezen, omdat deze procedure vanwege het faillissement van [bedrijf 1] per 1 oktober 2024 van rechtswege is geschorst.
3.2. In de aanloop naar de mondelinge behandeling is gebleken dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ook failliet zijn verklaard, respectievelijk bij vonnis van 6 mei 2025, dat inmiddels onherroepelijk is geworden, en van 18 maart 2025. Ook de procedures tegen deze gedaagde zijn vanaf die momenten op de voet van art. 29 Fw van rechtswege geschorst. De rechtbank zal deze twee procedures daarom eveneens naar de parkeerrol verwijzen. Alleen de vorderingen in de procedures tegen [gedaagde 3] en [gedaagde 4] worden nu dus beoordeeld en beslist.
3.3. Float vordert, voor zover thans nog aan de orde, dat de rechtbank,
- voor recht zal verklaren dat de hiervoor in 2.4. tot en met 2.8. bedoelde betalingen door [bedrijf 1] paulianeus zijn, met (bevestiging van de) vernietiging van deze rechtshandelingen, en voorts met verklaring voor recht dat deze rechtshandelingen door de betrokken gedaagden ongedaan moeten worden gemaakt en een onrechtmatige daad jegens Float opleveren,
- voor recht zal verklaren dat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] onrechtmatig hebben gehandeld jegens Float en op die grond hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle schade die Float als gevolg daarvan lijdt, te begroten op € 466.666,66, de restant hoofdsom, vermeerderd met de Late Fee en incassokosten, althans op een bedrag nader op te maken bij staat,
- [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hoofdelijk zal veroordelen om aan Float een schadevergoeding te betalen van € 466.666,66, de restant hoofdsom, vermeerderd met de Late Fee, althans met de wettelijke handelsrente, en met incassokosten, althans een schadevergoeding ter hoogte van een in goede justitie te bepalen c.q. te begroten bedrag, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] in de proceskosten, waaronder de beslagkosten, de nakosten en de kosten van de exploten van dagvaarding.
3.4. Aan haar vorderingen legt Float kort gezegd ten grondslag dat de betalingen onverplicht waren en Float in haar verhaalspositie hebben benadeeld en voorts dat de betrokkenen dat wisten. [gedaagde 3] en [gedaagde 4] wisten bovendien of behoorden te weten dat deze betalingen in strijd met de geldleningsovereenkomst werden verricht en tot benadeling van Float zouden leiden.
3.5. [gedaagde 3] en [gedaagde 4] voeren verweer.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4 De beoordeling
IPR
4.1. [gedaagde 4] en [gedaagde 3] zijn gevestigd in Nederland, in het rechtsgebied van Rechtbank Gelderland. Deze rechtbank heeft dan rechtsmacht op grond van art. 4 lid 1 van de Brussel I-bis verordening (nr. 1215/2012).
4.2. Niet in geschil is dat de vorderingen tegen [gedaagde 4] en [gedaagde 3] op onrechtmatige daad zijn gebaseerd en, zoals volgt uit art. 4 lid 1 van de Rome II verordening (nr. 864/2007), moeten worden beoordeeld naar Nederlands recht, nu de gestelde schade, te weten het onbetaald blijven van de restschuld, zich in Nederland heeft voorgedaan.
Inhoudelijk
4.3. Zoals Float heeft gesteld, staat tussen Float enerzijds en [gedaagde 4] en [gedaagde 3] anderzijds vast dat [bedrijf 1] de in 2.4. tot en met 2.8. bedoelde betalingen, op grond van art. 15 sub a en art. 18 sub b en e van de geldleningsovereenkomst met Float niet mocht verrichten en dat [bedrijf 1] aldus jegens Float is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit deze overeenkomst. [gedaagde 4] en [gedaagde 3] hebben alleen betwist dat [bedrijf 1] aan indirect aandeelhouder [gedaagde 1] geen betalingen mocht doen. Ter zitting heeft Float toegelicht dat uit de tekst van artikel 18 sub e van de overeenkomst volgt dat ook betalingen aan indirecte aandeelhouders, zoals [gedaagde 1] , niet zijn toegestaan. Het gaat daar immers om dividends or similar disbursements. Bovendien moest Float op grond van art. 15 van de overeenkomst met voorrang worden voldaan, aldus Float. [gedaagde 4] en [gedaagde 3] hebben deze toelichting niet meer weersproken en aldus onvoldoende gemotiveerd betwist dat ook de betalingen aan [gedaagde 1] ontoelaatbaar waren. Tegen deze achtergrond geldt het volgende.
In de procedure tegen [gedaagde 4]
4.4. [gedaagde 4] is middellijk bestuurder van [bedrijf 1] en heeft volgens Float in die hoedanigheid jegens Float onrechtmatig gehandeld. In dat verband is het volgende van belang.
4.5. Een bestuurder, zoals [gedaagde 4] , kan jegens een schuldeiser die een onbetaalde en onverhaalbare vordering op de vennootschap heeft, zoals Float, uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk zijn als de bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar contractuele verplichtingen niet nakomt en het handelen of nalaten als bestuurder jegens de schuldeiser zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt kan sprake zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
4.6. [gedaagde 4] heeft als bestuurder van [bedrijf 1] , die daar dus het beleid en de gang van zaken kon bepalen, ten minste toegelaten dat [bedrijf 1] jegens Float is tekortgeschoten op de in 4.3. bedoelde wijze en bovendien in die zin dat [bedrijf 1] is opgehouden aan haar betalingsverplichtingen jegens Float te voldoen. Zij heeft namelijk in die hoedanigheid besloten om wel de substantiële niet toegestane betalingen te verrichten, maar Float niet verder te betalen. [gedaagde 4] moest begrijpen dat deze handelwijze tot gevolg zou hebben dat [bedrijf 1] haar verplichtingen niet zou nakomen.
4.7. Dat [gedaagde 4] ook wist of moest begrijpen dat [bedrijf 1] daardoor onvoldoende verhaal zou bieden voor de schuld aan Float heeft Float erop gebaseerd dat (uit de tussentijdse balans en winst- en verliesrekening per 1 juni 2023) niet is gebleken dat een rechtsgrond voor de betalingen bestond noch dat deze pasten in de normale bedrijfsuitoefening van [bedrijf 1] . Tegen de achtergrond van het feit dat de som van de ongeoorloofde betalingen (€ 7.395.914,00) ongeveer 70% van de door [gedaagde 4] gestelde jaaromzet van [bedrijf 1] in 2023 ad € 10.827.777,00 bedraagt en dat [bedrijf 1] na het doen van deze betalingen al snel in staat van faillissement is verklaard, lag het op de weg van [gedaagde 4] toe te lichten wat de rechtsgrond voor deze betalingen was, waarom zij pasten in de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] en waarom [gedaagde 4] toen niet hoefde te verwachten dat de restschuld aan Float onverhaalbaar zou worden, teneinde de betwisting van de aldus door Float onderbouwde wetenschap van benadeling handen en voeten te geven. Dat heeft zij niet gedaan. [gedaagde 4] heeft geen concrete feiten en omstandigheden opgeworpen waaruit kan volgen dat de betalingen de nakoming van in juli 2023 (ten tijde van het aangaan van de overeenkomst tussen Float en [bedrijf 1] ) al bestaande verplichtingen betroffen. Dat [bedrijf 1] feitelijk in staat was om deze betalingen te doen en dat de schuld aan Float gering was in verhouding tot de jaaromzet van [bedrijf 1] , zoals [gedaagde 4] verder opwerpt, doet aan het voorgaande niet af. Ook als moet worden aangenomen dat [gedaagde 4] niet (meer) kan beschikken over de boekhouding van [bedrijf 1] had zij, als haar bestuurder, wel een stuk concreter moeten kunnen schetsen waarom zij kon aannemen dat [bedrijf 1] , ondanks de substantiële betalingen in strijd met de overeenkomst en het staken van de terugbetaling aan Float, wel verhaal zou (blijven) bieden. Als onvoldoende gemotiveerd weersproken staat dan ook vast dat [gedaagde 4] wist of kon weten dat Float door deze betalingen in haar verhaalsmogelijkheden werd benadeeld.
4.8. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde 4] jegens Float op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is. Float heeft gesteld dat zij zonder de in 2.4. tot en met 2.8. bedoelde betalingen voor haar totale vordering uit hoofde van de overeenkomst verhaal zou hebben gevonden bij [bedrijf 1] . [gedaagde 4] heeft dit causale verband betwist met de enkele opmerking dat [bedrijf 1] in 2023 een aanzienlijke omzet maakte. Gelet op het beloop van de betalingen in de loop van 2023 én begin 2024 die zonder de onrechtmatige daad zouden zijn uitgebleven, heeft [gedaagde 4] daarmee het gestelde causale verband onvoldoende gemotiveerd betwist. De aanzienlijke omzet maakt, integendeel, juist aannemelijker dat voor verhaal afdoende middelen beschikbaar zouden zijn geweest, het onrechtmatige handelen weggedacht. De restschuld van € 466.666,66 is dan toewijsbaar.
In de procedure tegen [gedaagde 3]
4.9. Dat [gedaagde 3] jegens Float onrechtmatig heeft gehandeld, baseert Float erop dat [gedaagde 3] ervan heeft geprofiteerd dat [bedrijf 1] in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst met Float is tekortgeschoten. Deze tekortkoming is hiervoor in 4.3. vastgesteld en betreft onder meer de niet toegestane betaling aan [gedaagde 3] van bedragen ter hoogte van € 579.578,00. Vaststaat dat [gedaagde 3] op haar beurt tussen september 2023 en medio januari 2024 in ieder geval € 287.000,00 aan [bedrijf 1] heeft betaald. [gedaagde 3] werpt op dat zij in 2024 nog meer heeft betaald tot in ieder geval het resterende (saldo)bedrag van € 292.578,00, waarmee zij kennelijk beoogt te betogen dat [gedaagde 3] niet heeft geprofiteerd van de niet toegestane betaling aan haar. Daarin kan zij niet worden gevolgd. [gedaagde 3] voert niet, laat staan voldoende gemotiveerd, aan dat zij zonder de betalingen door [bedrijf 1] aan haar niet tot haar betalingen aan [bedrijf 1] gehouden was. Integendeel, zij heeft de rechtsgrond voor al deze betalingen desgevraagd ter zitting slechts toegelicht met de verklaring dat zij een investeringsmaatschappij drijft die in haar liquiditeitsbehoefte voorziet door geld te lenen van familieleden en vrienden. Die verklaring is ontoereikend. Bij deze stand van zaken moet het ervoor gehouden worden dat de betalingen aan en door [gedaagde 3] van elkaar losstonden en dat [gedaagde 3] dus wel degelijk profijt heeft gehad van de betaling door [bedrijf 1] van het gehele (substantiële) bedrag van € 579.578,00.
4.10. Bovendien heeft [bedrijf 1] ook aanzienlijke betalingen gedaan aan [bedrijf 3] , tot een bedrag van € 2.736.134,00. [gedaagde 3] heeft niet weersproken dat zij, als indirect aandeelhouder van [bedrijf 3] , ook profijt heeft gehad van deze niet toegestane betalingen, zoals Float ter zitting nader heeft toegelicht.
4.11. [gedaagde 3] is geen (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] . [gedaagde 1] was wel (middellijk) bestuurder van zowel [bedrijf 1] als [gedaagde 3] . Zijn wetenschap van het ongeoorloofde karakter van de betalingen aan [gedaagde 3] en haar middellijke dochter [bedrijf 3] moet worden toegerekend aan [gedaagde 3] . Dat geldt ook voor de wetenschap van benadeling van Float met deze betalingen, die hiervoor is vastgesteld ten aanzien van [gedaagde 4] . [gedaagde 1] bestuurde immers ook [gedaagde 4] . [gedaagde 3] wist dus dat zij en haar middellijke dochter onterecht (want in strijd met de overeenkomst tussen [bedrijf 1] en Float) betalingen ontvingen en dat Float daarvan de dupe zou worden. Aldus is sprake van de bijkomende omstandigheden van voldoende gewicht die vereist zijn om een onrechtmatige daad van [gedaagde 3] te kunnen vaststellen. Het accepteren van deze betalingen is dan ook in strijd met in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en op die grond onrechtmatig jegens Float.
4.12. Dat Float, zoals zij stelt, zonder dit onrechtmatige handelen van [gedaagde 3] volledig zou zijn voldaan, heeft [gedaagde 3] niet weersproken. De restschuld van € 466.666,66 is dan ook jegens [gedaagde 3] toewijsbaar.
Tussenconclusie hoofdsom en belang bij verklaringen voor recht
4.13. Uit het voorgaande volgt dat de hiervoor in 3.3. onder 3) bedoelde hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 4] en [gedaagde 3] tot betaling van een schadevergoeding van € 466.666,66 aan Float, zal worden toegewezen. Bij een zelfstandige verklaring voor recht dat [gedaagde 4] en [gedaagde 3] jegens Float onrechtmatig hebben gehandeld en op grond daarvan hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle schade die Float als gevolg daarvan lijdt, heeft Float dan onvoldoende belang. In zoverre zal het gevorderde worden afgewezen. Dit geldt ook voor de onder 1) bedoelde verklaring voor recht dat de in 2.4. tot en met 2.8. bedoelde betalingen een onrechtmatige daad jegens Float opleveren.
4.14. Float heeft verder gevorderd voor recht te verklaren dat de in 2.4. tot en met 2.8. bedoelde betalingen paulianeus zijn, en de vernietiging van die rechtshandelingen te bevestigen c.q. uit te spreken en voor recht te verklaren dat deze betalingen door de betrokken gedaagden ongedaan moeten worden gemaakt. Waar het de betalingen aan [bedrijf 3] en DebitRoom betreft, moet worden vastgesteld dat Float die partijen niet in deze procedure heeft betrokken. Wat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betreft, heeft zij dat wel gedaan, maar de procedure tegen deze failliet verklaarde partijen is zoals gezegd van rechtswege geschorst. Ook de procedure tegen de wederpartij bij de betalingen, [bedrijf 1] , is om deze reden geschorst. Gevraagd naar het belang van Float bij deze vorderingen heeft Float ter zitting laten weten dat zij haar vordering voor wat betreft de pauliana en de ongedaanmaking intrekt, dat de onrechtmatige daad wel samenhangt met de pauliana en Float in zoverre wel belang behoudt en voorts dat er grond blijft bestaan voor vernietiging van de betalingen aan [bedrijf 3] en DebitRoom en Float die vorderingen daarom handhaaft. Aldus heeft Float niet goed duidelijk gemaakt welke van deze vorderingen nu daadwerkelijk nog beoordeling en beslissing behoeven, in aanmerking genomen dat hiervoor is geconcludeerd dat [gedaagde 4] en [gedaagde 3] onrechtmatig jegens Float hebben gehandeld en worden veroordeeld tot betaling van € 466.666,66 aan Float. Dat Float bij die stand van zaken voldoende belang heeft bij haar vorderingen onder 1. valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien. De vorderingen zullen worden afgewezen.
Late Fee, incassokosten en rente
4.15. Ter zake van de gevorderde vergoeding van de Late Fee, althans de wettelijke handelsrente en voorts van de contractuele incassokosten geldt het volgende. Waarom de Late Fee of de contractuele incassokosten die [bedrijf 1] verschuldigd is op basis van de overeenkomst van Float ook als schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde 4] en [gedaagde 3] moet worden beschouwd, heeft Float onvoldoende toegelicht. Dat deze Fee c.q. kosten zonder dit handelen ook verschuldigd zou zijn geweest is niet evident. Als onvoldoende gemotiveerd gesteld zullen deze schadeposten worden afgewezen.
4.16. Dit geldt ook voor de wettelijke handelsrente. Het gaat hier niet om een tekortkoming in de nakoming van de primaire prestatie onder een handelsovereenkomst, maar om schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad. Weliswaar is niet ondenkbaar dat Float zonder dit onrechtmatig handelen jegens [bedrijf 1] gedurende enige tijd aanspraak op wettelijke handelsrente zou hebben gehad en die aanspraak als schade moet worden beschouwd, maar het lag op de weg van Float om in dat verband het nodige te stellen. Dat heeft zij niet gedaan. In plaats van de wettelijke handelsrente zal daarom wettelijke rente worden toegewezen over het toe te wijzen bedrag. Float vordert de rente “vanaf het moment dat het verzuim is ingetreden”, maar licht niet toe welke moment dat precies was. De rente zal daarom worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
Beslagkosten
4.17. Float vordert [gedaagde 4] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar, ter zake van de kosten van beslaglegging ten laste van [gedaagde 4] en [gedaagde 3] . De beslagkosten worden vastgesteld op € 2.539,52 voor kosten deurwaardersexploten, € 688,00 voor griffierecht en € 3.502,00 voor salaris advocaat (1,0 punt(en) × € 3.502,00), totaal € 6.729,52.
Proceskosten
4.18. [gedaagde 4] en [gedaagde 3] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Float in de procedures tegen [gedaagde 4] en [gedaagde 3] worden begroot op:
Hoofdelijkheid
4.19. De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1. verwijst de procedures tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] naar de parkeerrol van 1 oktober 2025,
5.2. veroordeelt [gedaagde 4] en [gedaagde 3] hoofdelijk om aan Float te betalen een bedrag van € 466.666,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 21 juni 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [gedaagde 4] en [gedaagde 3] hoofdelijk in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 6.729,52,
5.4. veroordeelt [gedaagde 4] en [gedaagde 3] hoofdelijk in de proceskosten van € 13.386,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 4] en [gedaagde 3] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders tegen [gedaagde 4] en [gedaagde 3] gevorderde af.
512/1906