ECLI:NL:RBGEL:2025:6596 - Rechtbank Gelderland - 8 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/7989
in de zaak tussen
en
(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]).
- Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
Procesverloop
- Eiser heeft een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken aangevraagd. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 26 maart 2024 afgewezen, omdat eiser een eigen parkeerplaats bij zijn woning heeft. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.1. Eiser heeft op 5 november 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college op zijn bezwaar. Het college heeft met het bestreden besluit van 24 januari 2025 alsnog beslist op het bezwaar van eiser. Met het bestreden besluit is het college, met aanvulling van de motivering, bij de afwijzing van de aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken gebleven.
2.2. In reactie op het bestreden besluit heeft eiser laten weten dat hij het niet eens is met de inhoud daarvan.
2.3. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4. De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn echtgenote [persoon A], en de gemachtigden van het college.
Beoordeling door de rechtbank
Heeft het beroep ook betrekking op het alsnog genomen besluit?
- Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft ook betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dat besluit geheel aan het beroep tegemoet komt.
[1] De rechtbank beoordeelt daarom eerst of het college met het besluit van 24 januari 2025 geheel aan het bezwaar van eiser tegemoetkomt. In dat geval is het beroep niet ook tegen dat besluit gericht en beoordeelt de rechtbank dat besluit niet inhoudelijk.
3.1. Eiser heeft een gehandicaptenparkeerplaats aangevraagd. Met het besluit van 26 maart 2024 is deze aanvraag afgewezen. In het bezwaarschrift heeft eiser aangevoerd dat zijn verzoek tot een gehandicaptenparkeerplaats ten onrechte is afgewezen. In het besluit van 24 januari 2025 wijst het college het verzoek tot een gehandicaptenparkeerplaats opnieuw af. Dit betekent dat het college niet tegemoet komt aan het bezwaar van eiser. Daarom heeft het beroep van eiser ook betrekking op dat besluit. In de brief van 17 maart 2025 heeft de rechtbank dat ook aan eiser meegedeeld.
Ziet het beroep nog op het niet tijdig nemen van het besluit?
- Op de zitting heeft eiser desgevraagd laten weten dat zijn beroep niet meer ziet op het niet tijdig nemen van het besluit. De rechtbank geeft daarom alleen een oordeel over het bestreden besluit waarbij eisers aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken is afgewezen.
Het toetsingskader
- Het college is bevoegd om met een verkeersbesluit een gehandicaptenparkeerplaats aan te wijzen.
[2] Het college heeft bij het (al dan niet) nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsruimte. De rechtbank stelt vast dat het college geen beleidsregels heeft opgesteld voor de aanvraag van een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken. Het college heeft wel een standaardwerkwijze die op de website van de gemeente is weergegeven. Om in aanmerking te komen voor een gehandicaptenparkeerplaats moet worden voldaan aan ieder van de volgende voorwaarden:
Het bestreden besluit
- In het bestreden besluit heeft het college eisers aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken afgewezen. Eiser kan volgens het college op eigen terrein parkeren en er is geen sprake van parkeerdruk in de woonomgeving. Verder is in het bestreden besluit over het criterium van de verkeersveiligheid opgemerkt dat de [locatie 1] een smalle straat is met woningen aan beide kanten. Dit betekent dat er niet tegelijkertijd aan beide kanten van de straat geparkeerd kan worden.
6.1. Op de zitting heeft het college nader uitleg gegeven over het bestreden besluit. Daarbij heeft het college laten weten dat de mogelijkheid om te parkeren op eigen terrein en het in gedrang komen van de verkeersveiligheid eiser niet (langer) worden tegengeworpen. Kan eiser een beroep doen op het vertrouwensbeginsel? 7. Eiser stelt dat het college het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Mevrouw [persoon B], een ambtenaar in functie, heeft aan eiser laten blijken het voortouw te nemen in het nemen van een besluit op de aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats voor de woning van eiser. Deze uitlating kan worden toegerekend aan het college, zoals ook is overwogen door de Commissie bezwaarschriften. Verder heeft een verkeerskundige van de gemeente, de heer [persoon C], bij een door eiser benaderde verkeerskundige van Veilig Verkeer Nederland laten doorschemeren dat na indiening van aanvullende medische informatie de aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats grote kans van slagen zou krijgen.
7.1. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen, en zo ja, hoe. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
7.2. Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van toezeggingen, andere uitlatingen of gedragingen door het college waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat aan hem een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken werd toegekend. Uit de door de heer [persoon D] en de heer [persoon E] opgestelde verklaringen blijkt niet dat de expliciete toezegging is gedaan dat een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken wordt toegekend aan eiser. Uit de verklaring van de heer [persoon D] blijkt alleen dat met mevrouw [persoon B] verschillende mogelijkheden zijn besproken en dat een verkeersdeskundige bij eiser zou langskomen. Dit betekent niet dat is toegezegd dat aan eiser een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken wordt toegekend. Verder blijkt uit de verklaring van de heer [persoon E] alleen dat de heer [persoon C] zou hebben gezegd dat de aanvraag een grote kans van slagen had, maar ook dat betekent niet dat daarmee een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken aan eiser is toegezegd. Is sprake van parkeerdruk in de omgeving van eisers woning? 8. Eiser stelt dat sprake is van parkeerdruk in de omgeving van zijn woning. Er staan allerlei geparkeerde auto’s of bedrijfsbussen in de straat waardoor eiser niet de mogelijkheid krijgt om zijn auto voor zijn woning te parkeren. Daarnaast zijn de openbare parkeerplaatsen bedoeld voor bezoekers en bewoners die niet beschikken over een eigen parkeerplaats, maar daar houden de bewoners die wel een eigen parkeerplaats hebben zich niet aan. Dit leidt tot parkeerdruk en -overlast. Bovendien kan eiser, gelet op de overgelegde medische verklaringen, geen gebruik maken van de openbare parkeerplaatsen omdat deze te smal zijn. Verder kon het college zich niet baseren op het uitgevoerde verkeerskundige onderzoek. Het onderzoek heeft over een korte periode plaatsgevonden waarbij het gaat om momentopnames. Deze momentopnames zijn niet van structurele aard waarbij over een langere periode, dagelijks en op diverse tijdstippen onderzoek heeft plaatsgevonden. Over dit bewijsmateriaal beschikt eiser wel, maar het college neemt dit bewijs willens en wetens niet mee in de besluitvorming.
8.1. Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van parkeerdruk in de omgeving van eisers woning. Uit het verkeerskundige onderzoek blijkt dat in de periode van 14 november 2024 tot en met 2 december 2024 in de [locatie 1] en op de [locatie 2] geen sprake was van enige vorm van parkeerdruk. Verder neemt door het aanleggen van een gehandicaptenparkeerplaats in deze straat de parkeerflexibiliteit af. Het is een relatief smalle straat van vijf meter breed waar geen parkeervakken zijn ingetekend, maar parkeren voor de deur wel mogelijk is. Personen die aan de overkant van de straat wonen, zouden door de toekenning van een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken bijvoorbeeld niet meer de mogelijkheid hebben om recht voor hun woning de auto in- en uit te laden.
8.2. Deze beroepsgrond slaagt. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd dat geen sprake is van parkeerdruk in de omgeving van eisers woning. Het college heeft in het onderzoek naar de parkeerdruk namelijk ten onrechte geen rekening gehouden met de geschiktheid van de parkeerplaatsen. Bij het onderzoek zijn onder andere foto’s toegevoegd van de (vrije) parkeervakken op een bepaald tijdstip, maar dat geeft eiser geen garantie dat hij op een parkeervak kan parkeren waar hij kan in- en uitstappen. De gefotografeerde parkeervakken voldoen namelijk niet aan de afmetingen die eiser nodig heeft. Eiser heeft namelijk een parkeerplaats van 3,50 meter breed nodig, terwijl de parkeervakken slechts 3 meter breed zijn. Het college moet daarom opnieuw onderzoek doen naar de parkeerdruk in eisers woonomgeving waarbij rekening wordt gehouden met de geschiktheid van de parkeerplaatsen voor eiser. Ook moet het college in het onderzoek kijken naar de op de zitting gestelde herhaaldelijke parkeerdruk bij festiviteiten in [plaats].
8.2.1. Het is denkbaar dat het college na nader onderzoek naar de parkeerdruk tot de conclusie komt dat een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken aan eiser kan worden toegekend, maar dat het deze wil situeren aan de [locatie 2]. Eiser moet in dat geval in de gelegenheid worden gesteld om medische informatie over te leggen waaruit blijkt dat hij de afstand van zijn woning tot aan de [locatie 2] niet kan afleggen.
Heeft eiser recht op een vergoeding van (im)materiële schade? 9. Eiser verzoekt om een vergoeding van zijn schade. Hij verzoekt om een schadevergoeding toe te kennen van € 45 per dag vanaf de dag van indiening van zijn aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats. Verder heeft eiser schade geleden aan zijn auto door een val, omdat hij zijn auto op zijn eigen parkeerplaats moest parkeren.
9.1. Artikel 8:88 van de Awb
9.2. De rechtbank wijst het verzoek tot schadevergoeding af. De rechtbank kan namelijk op dit moment nog niet vaststellen of de weigering van de aanvraag tot een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken in stand blijft, waardoor op dit moment geen reden is voor toekenning van een schadevergoeding.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Dat is in strijd met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt het besteden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. Het is aan het college om nader onderzoek te doen naar de parkeerdruk in de omgeving van eiser woning waarbij alleen parkeerplaatsen worden meegenomen waar eiser voldoende ruimte heeft om in en uit te stappen. Het college moet daarom een nieuw besluit nemen van inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
10.1. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het betaalde griffierecht van € 187 aan eiser vergoeden. Verder is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
-
draagt het college op om binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
-
bepaalt dat het college het griffierecht van 187 aan eiser moet vergoeden;
-
wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr.L. Janssen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op:
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Dit volgt uit artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
Dit volgt uit artikel 15, eerste lid, en artikel 18, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede artikel 12, aanhef en onder a, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer, gelezen in samenhang met bijlage 1 behorende bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Algemene wet bestuursrecht.