ECLI:NL:RBGEL:2024:2449 - Rechtbank Gelderland - 30 april 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/431023 / HA ZA 24-52 / 771 / 1547
Vonnis in incident van 1 mei 2024
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1], gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. [eiser 3],
wonende te [woonplaats] , eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident, advocaat mr. E.M. Uijttewaal te Tiel,
tegen
1 [gedaagde 1] ,
wonende te [woonplaats] 2. [gedaagde 2], wonende te [woonplaats] , gedaagden in de hoofdzaak, eisers in het incident, advocaat mr. B.P.J.M.L. Vliexs te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [gezamenlijke eisers] en [gezamenlijke gedaagden] genoemd worden.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2 De beoordeling in het incident
2.1. [gezamenlijke eisers] vordert in de hoofdzaak – kort gezegd – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair: I. voor recht verklaart dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot het perceel landbouwgrond, gelegen te [perceelnr.] , groot 97.880 m² (hierna: het perceel), II. [gezamenlijke gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot nakoming van de onder I genoemde koopovereenkomst door het perceel aan [gezamenlijke eisers] te leveren tegen ontvangst van de in de koopovereenkomst bepaalde koopprijs en [gezamenlijke eisers] toe te laten de benodigde onderzoeken te verrichten, III. bepaalt dat – indien [gezamenlijke gedaagden] niet aan de onder II genoemde veroordeling voldoet – het vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de wilsverklaring van [gezamenlijke gedaagden] voor de medewerking aan het opmaken en passeren van de notariële leveringsakte en de toestemming om het perceel te betreden voor de benodigde onderzoeken, Subsidiair: IV. [gezamenlijke gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om binnen veertien dagen na het vonnis met [gezamenlijke eisers] de koopovereenkomst te sluiten, zoals deze als productie 12A bij dagvaarding is overgelegd, op straffe van een dwangsom, Meer subsidiair: V. voor recht verklaart dat de onderhandelingen tussen partijen in een zodanig stadium zijn geraakt dat het [gezamenlijke gedaagden] niet langer vrij stond de onderhandelingen af te breken en [gezamenlijke gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om met [gezamenlijke eisers] door te onderhandelen over de koopovereenkomst tot aankoop van het perceel, waarbij de door partijen op 25 november 2021 gemaakte afspraken (zoals woordelijk opgenomen in productie 9 bij dagvaarding) reeds vaststaan, op straffe van een dwangsom, Meest subsidiair: VI. voor recht verklaart dat de onderhandelingen tussen partijen in een zodanig stadium zijn geraakt dat het [gezamenlijke gedaagden] niet langer vrij stond de onderhandelingen af te breken, althans niet zonder (schade)vergoeding, met veroordeling van [gezamenlijke gedaagden] tot vergoeding van de door [gezamenlijke eisers] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente, Zowel primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair: VII. [gezamenlijke gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2. [gezamenlijke gedaagden] vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de zaak op grond van artikelen 69 en 71 Rv verwijst naar de kamer voor kantonzaken van de Rechtbank Gelderland. Aan haar vordering legt [gezamenlijke gedaagden] ten grondslag dat de onroerende zaak is gelegen te [plaats] , zodat op grond van de artikelen 110 juncto 103 juncto 93 onder c Rv de kantonrechter te Arnhem bij uitsluiting bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
2.3. [gezamenlijke eisers] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [gezamenlijke gedaagden] in het incident, althans afwijzing van de incidentele vordering, met hoofdelijke veroordeling van [gezamenlijke gedaagden] in de proceskosten en de nakosten. [gezamenlijke eisers] betoogt dat de wet niet bepaalt dat de kantonrechter bij uitsluiting bevoegd is om kennis te nemen van zaken met betrekking tot een onroerende zaak (artikel 93 sub d Rv). Evenmin is sprake van een aardvordering, die door de kantonrechter moet worden behandeld (artikel 93 sub c Rv). Hoewel sprake is van een vordering van onbepaalde waarde, stelt [gezamenlijke eisers] dat niet door [gezamenlijke gedaagden] is gesteld, noch is gebleken, dat er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00 (artikel 93 sub b Rv). Kortom, niet de kantonrechter, maar de rechtbank is bevoegd van het geschil kennis te nemen, aldus [gezamenlijke eisers]
2.4. Daarnaast verzoekt [gezamenlijke eisers] de rechtbank te bepalen dat het recht van [gezamenlijke gedaagden] om ten principale te antwoorden ex artikel 128 lid 3 Rv is vervallen, althans te bepalen dat de procedure in de hoofdzaak op de eerstvolgende datum na dit vonnis op de rol zal komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gezamenlijke gedaagden] [gezamenlijke eisers] betoogt dat [gezamenlijke gedaagden] het incident enkel heeft opgeworpen om in de hoofdzaak nader uitstel te krijgen voor het nemen van een conclusie van antwoord. Gelet op de evidente onjuistheid van het opgeworpen incident en het bepaalde in artikel 20 lid 2 Rv is sprake van misbruik van procesrecht, aldus [gezamenlijke eisers]
Verwijzing naar de kantonrechter
2.5. Hoewel [gezamenlijke gedaagden] stelt dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren, begrijpt de rechtbank deze vordering aldus dat [gezamenlijke gedaagden] op grond van artikel 71 lid 2 Rv de rechtbank verzoekt om verwijzing naar de kamer voor kantonzaken. De rechtbank is van oordeel dat deze vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen. Daartoe is het volgende redengevend.
2.6. Vooropgesteld wordt dat ingevolge artikel 93 aanhef en onder a en b Rv zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,00 en zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00, door de kantonrechter worden behandeld en beslist. De vordering van [gezamenlijke eisers] is van onbepaalde waarde. [gezamenlijke gedaagden] heeft echter niet gesteld, noch is gebleken, dat er duidelijk aanwijzingen zijn dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00. [gezamenlijke gedaagden] baseert haar incidentele vordering weliswaar op artikel 93 sub c BW, maar zij heeft niet gesteld dat sprake is van een aardvordering, zoals bedoeld in voormeld artikel. Dit is ook niet gebleken. Hoewel [gezamenlijke gedaagden] haar incidentele vordering mede baseert op de artikelen 110 juncto 103 Rv valt niet in te zien hoe de verwijzing naar deze bepalingen omtrent de relatieve bevoegdheid kan leiden tot toewijzing van de vordering in het incident, die strekt tot verwijzing naar de kantonrechter.
2.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank Gelderland, kamer voor andere zaken dan kantonzaken, bevoegd is van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen. De incidentele vordering van [gezamenlijke gedaagden] wordt dan ook afgewezen.
Verval van instantie
2.8. Ten aanzien van het beroep van [gezamenlijke eisers] op artikel 128 lid 3 Rv geldt het volgende. Uitgangspunt is dat incidentele vorderingen worden ingesteld bij dagvaarding of bij met redenen omklede conclusie (artikel 208 Rv). Uit artikel 128 lid 3 Rv volgt dat de gedaagde alle excepties en zijn antwoord ten principale tegelijk naar voren brengt, op straffe van verval van de niet aangevoerde excepties en, indien niet ten principale is geantwoord, van het recht om dat alsnog te doen. Artikel 209 Rv bepaalt vervolgens dat op de incidentele vorderingen eerst en vooraf wordt beslist indien de zaak dat medebrengt. Bij de toepassing van deze maatstaf dient de rechter, aan de hand van de aard en inhoud van de vordering, de belangen van partijen en het belang van een doelmatige procesvoering, na te gaan of een voorafgaande behandeling en beslissing redelijkerwijs geboden zijn en niet leiden tot een onredelijke vertraging van het geding. Hieruit volgt dat een partij die een proceshandeling in de hoofdzaak dient te verrichten, maar in plaats daarvan een incidentele vordering instelt ten aanzien waarvan de wet niet bepaalt dat daarover eerst en vooraf moet worden beslist, het risico loopt dat de rechter oordeelt dat voor dat laatste onvoldoende reden is. In dat geval is de betrokken proceshandeling in de hoofdzaak dus ten onrechte niet verricht (Hoge Raad 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8176, r.o. 3.5.2 en 3.5.3).
2.9. Het verzoek tot verwijzing naar de kantonrechter zoals door [gezamenlijke gedaagden] is gevorderd is, zo begrijpt althans de rechtbank, gegrond op artikel 71 lid 2 Rv. Deze bepaling schrijft niet voor dat op een dergelijk verzoek eerst en vooraf wordt beslist. Hoewel het verzoek naar zijn aard niet strekt tot onbevoegdheidsverklaring van de rechter, heeft het wel tot gevolg dat de aangezochte rechter dient te beoordelen of de zaak door haar kan worden behandeld en beslist. Een doelmatige procesvoering, mede in verband met het belang van [gezamenlijke gedaagden] om alsnog ten principale te antwoorden, brengt in dit geval daarom mee dat voorafgaande behandeling en beslissing redelijkerwijs geboden is, terwijl de vertraging door de ingestelde incidentele vordering beperkt blijft. Dit betekent dat [gezamenlijke gedaagden] alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld om een conclusie van antwoord in te dienen.
Conclusie
2.10. [gezamenlijke gedaagden] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk in de proceskosten van het incident (inclusief de gevorderde nakosten) worden veroordeeld. De proceskosten van [gezamenlijke eisers] worden begroot op:
-
salaris advocaat € 614,00 (1 punt x tarief II € 614,00)
-
nakosten € 135,00 (plus de verhoging zoals vermeld
in de beslissing) Totaal € 749,00
3 De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. wijst het gevorderde af,
3.2. veroordeelt [gezamenlijke gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, in de proceskosten van € 749,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gezamenlijke gedaagden] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 12 juni 2024 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.