ECLI:NL:RBDHA:2025:8193 - Rechtbank Den Haag - 11 mei 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13439
[naam] , V-nummer: [nummer] ,
**[naam] ,**V-nummer: [nummer] ,
gezamenlijk: eisers, (gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister,
Inleiding
1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de aanvraag van 23 juli 2024 tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf.
1.1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en sluit hierbij het onderzoek.
Beoordeling door de rechtbank
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na het ontvangen van de aanvraag beslissen.
3. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
4. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats, heeft in de uitspraak van 16 augustus 2024
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
5. Eisers hebben gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet vóór 30 november 2026 een besluit op de aanvraag neemt, de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
6. Eisers hebben gevraagd de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank zal de bestuurlijke dwangsom vaststellen op het maximale bedrag van € 1.442,-.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de minister uiterlijk 30 november 2026 een besluit moet nemen op de aanvraag. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eisers een dwangsom verschuldigd. De minister moet ook de maximale bestuurlijke dwangsom aan eisers betalen.
8. De minister moet de door eisers gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van J. Yedema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 2u, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw).
Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.
Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
ECLI:NL:RBDHA:2024:13031.
Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Artikel 4:17 van de Awb.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.