Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17663 - Rechtbank Den Haag - 24 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1766324 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.31743

(gemachtigde: mr. G. Ocak),

en

(gemachtigde: mr. T.J.A.J. Tichelaar).

  1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van 22 juli 2024 (het bestreden besluit). De minister heeft met dit besluit de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingewilligd, maar heeft de gestelde geboortedatum, en dus de minderjarigheid van eiser ten tijde van de aanvraag, ongeloofwaardig geacht. Eiser is het daar niet mee eens en voert daartoe een beroepsgrond aan. Aan de hand van deze beroepsgrond beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit.

Procesverloop

  1. Bij besluit van 22 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd.

2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Relevante feiten 3. Eiser heeft de Eritrese nationaliteit. Eiser is via Italië de Europese Unie ingereisd. Hij is daar geregistreerd, maar heeft geen asiel aangevraagd. Eiser is een maand in Italië gebleven en is daarna doorgereisd naar Nederland. Hij heeft hier op 1 augustus 2023 asiel aangevraagd.

3.1. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 2006. Hij heeft Eritrea verlaten omdat hij vreest voor de Eritrese autoriteiten. Hij heeft Eritrea illegaal verlaten en is bang om te worden gearresteerd en in militaire dienst te moeten. Hij is bang dat hij dat niet overleeft.

Het besluit en het verweerschrift

  1. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:

4.1. De minister heeft de asielaanvraag ingewilligd. Hij heeft zowel eisers verklaringen over zijn naam, nationaliteit en herkomst als zijn verklaringen over zijn illegale uitreis geloofwaardig geacht. De door eiser opgegeven geboortedatum acht de minister niet geloofwaardig. De minister gaat uit van de geboortedatum die volgt uit de registratie in Italië. Aan eiser is een verblijfsvergunning asiel toegekend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Deze vergunning is verleend met ingang van 1 augustus 2023 en is geldig tot 1 augustus 2028.

4.2. In zijn verweerschrift heeft de minister toegelicht dat eiser zijn gestelde leeftijd niet kan aantonen met documenten en de door eiser opgegeven geboortedatum niet wordt gevolgd. Ook is er een leeftijdsschouw uitgevoerd waaruit blijkt dat er wordt getwijfeld over eisers leeftijd. De AVIM heeft geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is. De IND twijfelt over de door eiser opgegeven leeftijd. De minister heeft daarom verder onderzoek gedaan en informatie opgevraagd bij de Italiaanse autoriteiten. In Italië staat geregisterd dat eiser is geboren op [geboortedatum 2] 2003 en niet op [geboortedatum 1] 2006 zoals hij zelf verklaart. De minister gaat ervan uit dat de registratie in Italië is gebaseerd op eisers eigen verklaring. Nu eiser, aldus de minister, geen plausibele verklaring kon geven voor het feit dat de geboortedatum in Italië afwijkt van de datum die hij in Nederland heeft opgegeven, gaat de minister ervan uit dat eiser is geboren op [geboortedatum 2] 2003.

Heeft de minister deugdelijk gemotiveerd waarom hij uitgaat van de registratie in Italië? 5. Eiser betoogt dat de minister zijn verklaringen over zijn geboortedatum ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht en niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij uitgaat van de registratie in Italië. Hij voert hiertoe aan dat de registratie in Italië niet is gebaseerd op objectieve gegevens. Dat blijkt ook uit de brief van de Italiaanse autoriteiten.[1] Eiser weet niet waarom Italië uitgaat van meerderjarigheid. Eiser had geen documenten bij zich en zijn leeftijd is vastgesteld op grond van mededelingen van anderen die hem hielpen. Eiser weet niet of hij in Italië in een opvang voor minderjarigen of voor meerderjarigen is geplaatst. Hij kan zich dat allemaal niet goed herinneren omdat hij destijds erg ziek was. Eiser heeft in Nederland steeds verklaard dat hij is geboren op [geboortedatum 1] 2006. Dat de minister verplicht is om te motiveren waarom hij die verklaring niet volgt en uitgaat van de registratie in Italië volgt uit paragraaf 2.8 van Werkinstructie 2023/6 en uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Eiser wijst hierbij op een uitspraak van 26 november 2021[2] en een uitspraak van 2 november 2022[3]. De minister had, nu er in Nederland werd getwijfeld aan zijn leeftijd en in het licht van de zorgplicht voor minderjarigen, niet mogen uitgaan van de meerderjarigheid van eiser zonder nader medisch (leeftijd)onderzoek te doen. Die plicht volgt volgens eiser uit paragraaf 2.3.3. van WI 2023/6. Door dit na te laten is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen.

5.1. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit staat dat de minister eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig acht. Uit de aanhef boven de brief volgt echter dat de minister niet uitgaat van de door eiser opgegeven geboortedatum, maar ervan uitgaat dat eiser is geboren op [geboortedatum 2] 2003. In het bestreden besluit is niet gemotiveerd dat en waarom de minister de verklaringen van eiser over zijn geboortedatum niet gelooft. Ook blijkt daaruit niet waarom hij uitgaat van die afwijkende geboortedatum. De minister is wel gehouden om zijn beslissingen te voorzien van een deugdelijke motivering.[4] Het bestreden besluit bevat dan ook een motiveringsgebrek en dient daarom, voor zover dat ziet op de vaststelling van eisers leeftijd, te worden vernietigd.

5.2. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.[5] Zij betrekt daarbij het verweerschrift van de minister en de ter zitting gegeven toelichting. De minister stelt zich op het standpunt dat hij de verklaring van eiser over zijn geboortedatum niet volgt. Zijn zeer consistente verklaringen over zijn vlucht en de daarbij behorende data en leeftijden passen niet bij de daarvan afwijkende geboortedatum. De twijfel over eisers geboortedatum is bevestigd in de schouw. Eiser heeft bovendien in Italië een afwijkende verklaring afgelegd, hij heeft daar een afwijkende geboortedatum opgegeven. Hij heeft daar geen plausibele verklaring voor gegeven. Eiser heeft volgens de minister wisselend verklaard. Zo verklaart hij enerzijds dat hij niet weet wat hij heeft verklaard en anderzijds dat anderen namens hem hebben verklaard. Het betoog dat eiser ziek zou zijn geweest is niet een afdoende verklaring voor die wisselingen. Hierbij valt het de minister op dat alleen eisers geboortedatum niet zou kloppen, zijn naam klopt wel. Bovendien valt, aldus de minister, niet in te zien waarom eiser niet heeft geprobeerd de leeftijdsregistratie aan te passen. Eiser is in Italië een maand lang opgevangen in een opvang voor meerderjarige asielzoekers. De minister gaat er vanuit dat de registratie in Italië klopt.

5.2.1. In haar uitspraken van 9 oktober 2024[6] heeft de Afdeling uiteengezet hoe moet worden omgegaan met een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat. Zij heeft geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is op een dergelijke registratie. Dit betekent niet dat de minister daaraan geen gewicht mag toekennen. De leeftijd van een vreemdeling zal moeten worden beoordeeld met toepassing van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht, met inachtneming van wat daarover aanvullend in het Unierecht is bepaald. Dat betekent dat het in beginsel aan de vreemdeling is om zijn geboortedatum aannemelijk te maken.[7] De minister moet, aldus de Afdeling, desondanks uitgaan van het vermoeden dat een vreemdeling minderjarig is, als een vreemdeling dat stelt en daarover twijfel bestaat. Het is dan aan de minister om dat vermoeden te ontzenuwen. Daarbij zal de minister steeds zorgvuldig moeten onderzoeken en deugdelijk moeten motiveren welk gewicht hij aan een bepaalde registratie toekent en waarom. Hij zal daarbij steeds alle feiten en omstandigheden moeten meewegen. Als aan de leeftijdsregistratie alleen een eigen verklaring van een vreemdeling ten grondslag ligt, zal de minister moeten informeren onder welke omstandigheden deze verklaring is afgelegd. De vreemdeling zal een plausibele verklaring moeten geven voor deze afwijkende verklaring, omdat die in beginsel afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn andere verklaringen.

5.2.2. De minister moet dus onderzoeken en deugdelijk motiveren dat en waarom hij uitgaat van de registratie in Italië. De rechtbank oordeelt dat de minister dat alsnog heeft gedaan. Uit het verweerschrift blijkt dat de minister de registratie in Italië heeft onderzocht. Uit de gegevens die zijn overgelegd door de Italiaanse autoriteiten volgt dat eiser geen documenten heeft overgelegd en dat geen informatie beschikbaar is over ‘other family members, relatives, guardians or other adults who took care of the child outside the Dublin territory’. De rechtbank leidt hieruit af dat, anders dan eiser verklaart, er kennelijk geen derden in beeld zijn geweest toen eiser zijn gegevens opgaf. De rechtbank volgt dan ook de conclusie van de minister dat de registratie is gebaseerd op de verklaring(en) van eiser zelf. Eiser heeft geen plausibele verklaring gegeven op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat die verklaring onjuist zou zijn. Het feit dat eiser, zoals hij stelt, ziek is geworden tijdens de overtocht verklaart dit niet. De minister wijst er in dit verband terecht op dat zijn overige gegevens, waaronder zijn naam, wel juist zijn geregistreerd. De minister heeft hierbij belang mogen hechten aan het feit dat eiser wisselend heeft verklaard over de totstandkoming van de registratie. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Ook heeft de minister van belang mogen vinden dat eiser een maand in Italië is gebleven, is opgevangen in een opvang voor meerderjarigen en hij de gestelde onjuiste registratie niet heeft gecorrigeerd. Ook dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring van eiser dat hij door zijn gestelde ziekte niet in staat is geweest een juiste geboortedatum te laten registreren.

5.2.3. De rechtbank volgt ook het standpunt van de minister dat eisers zeer consistente verklaringen over zijn vlucht en de daarbij behorende data en leeftijden, niet passen bij een daarvan afwijkende geboortedatum. De minister heeft de gestelde geboortedatum dan ook hierom niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De rechtbank oordeelt verder dat de minister geen medisch leeftijdsonderzoek heeft hoeven aanbieden. Dit volgt niet uit de zorgplicht voor minderjarigen en, anders dan eiser stelt, ook niet uit paragraaf 2.3.3. van werkinstructie 2023/6[8]. Uit die werkinstructie volgt dat de minister bij twijfel over de leeftijd van de vreemdeling nader onderzoek moet doen. Hij kan er in dat geval voor kiezen een medisch leeftijdsonderzoek uit te voeren. Hij kan ook eerst een onderzoek te doen naar een registratie in een andere lidstaat. Indien dat laatste onderzoek geen duidelijk resultaat oplevert, kan alsnog een medisch leeftijdsonderzoek worden aangeboden als de uitkomst van dat onderzoek relevant is voor het antwoord op de vraag of aan de vreemdeling een asielvergunning moet worden verleend.[9] Nu in dit geval het onderzoek naar de registratie van eiser in Italië wel een duidelijk resultaat heeft opgeleverd en de minister hier ook vanuit mag gaan, is er geen aanleiding voor het doen van een nader medisch leeftijdsonderzoek.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd omdat het niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank bepaalt echter dat de rechtsgevolgen van dit vernietigde besluit in stand blijven en verwijst daarvoor naar de overweging 5.2. tot en met 5.2.3. waarin is geoordeeld dat de minister in beroep alsnog voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij uitgaat van de in het besluit vermelde geboortedatum.

6.1. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907).

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van der Lee, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Brief van het Ministero dell'Interno van 27 november 2023.

ABRvS 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2659.

ABRvS 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147.

Dit volgt uit artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb biedt die mogelijkheid.

ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992, r.o. 6.9 tot 7.3. en ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4086.

Dat volgt uit artikel 31 van de Vw 2000.

Dit volgt evenmin uit paragraaf 3.6. van de thans geldende werkinstructie 2025/1.

Dit volgt uit C1/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000.


Voetnoten

Brief van het Ministero dell'Interno van 27 november 2023.

ABRvS 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2659.

ABRvS 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147.

Dit volgt uit artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb biedt die mogelijkheid.

ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992, r.o. 6.9 tot 7.3. en ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4086.

Dat volgt uit artikel 31 van de Vw 2000.

Dit volgt evenmin uit paragraaf 3.6. van de thans geldende werkinstructie 2025/1.

Dit volgt uit C1/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000.