Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17575 - Zwaar inreisverbod en SIS-signalering na ISD-maatregel gerechtvaardigd - 23 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1757523 september 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt dat een zwaar inreisverbod van tien jaar gerechtvaardigd is voor een vreemdeling aan wie de maximale ISD-maatregel is opgelegd. Recente, gewelddadige strafbare feiten en een patroon van recidive vormen een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de openbare orde.

Rechtsgebieden

Internationaal PubliekrechtMensenrechten, Europees Recht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.15850

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. drs. M.A.M. Karsten),

en

de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Inleiding

In het besluit van 1 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder het aan eiser uitgevaardigde inreisverbod van twee jaar opgeheven en vervangen door een inreisverbod van tien jaar, en bepaald dat dit inreisverbod na eisers vertrek zal worden gesignaleerd in het Schengeninformatiesysteem (SIS).

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2025 op een zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

  1. Van de indiener van een beroepschrift bij de bestuursrechter wordt griffierecht geheven. Eiser heeft het verzoek gedaan om hiervan te worden vrijgesteld wegens betalingsonmacht. Eerder heeft de rechtbank dit verzoek voorlopig toegewezen. Gelet op wat eiser naar voren heeft gebracht over zijn inkomen en vermogen, en gelet op het door hem ondertekende formulier, ziet de rechtbank aanleiding om dit verzoek definitief toe te wijzen. Van eiser zal dan ook geen griffierecht worden geheven.

  2. Eiser is geboren op [datum] 1988 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. In 2012 is hij naar Nederland gekomen op basis van een toeristenvisum. In 2014 heeft hij asiel aangevraagd. In het besluit van 24 maart 2015 is deze aanvraag afgewezen en is bepaald dat eiser moet terugkeren naar Marokko. Hier heeft eiser geen gevolg aan gegeven. In het besluit van 1 januari 2016 is nogmaals een terugkeerbesluit aan eiser uitgevaardigd, alsmede een inreisverbod voor de duur van twee jaar. In 2018 heeft eiser wederom een asielaanvraag gedaan en later weer ingetrokken. Zowel in 2016 als in 2018 heeft eiser enige tijd in vreemdelingenbewaring doorgebracht. De daartegen door hem ingestelde beroepen zijn ongegrond verklaard.

  3. De meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 30 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2004, eiser veroordeeld voor het plegen van meerdere diefstallen, deels met geweld, tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de maximale duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest.

  4. Naar aanleiding hiervan heeft de politie, afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM), op 28 juni 2023 aan verweerder het voorstel gedaan om tegen eiser een zwaar inreisverbod uit te vaardigen. Eiser is voorafgaand, op 27 juni 2023, hierover door de AVIM gehoord. Op 14 mei 2024 heeft verweerder daarnaast het voornemen geuit om een besluit tot signalering op te leggen. Eiser heeft geen zienswijze ingediend.

  5. In het bestreden besluit heeft verweerder eisers inreisverbod van twee jaar opgeheven en vervangen door een inreisverbod van tien jaar op grond van artikel 66a, vierde en zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Volgens verweerder vormt eiser namelijk een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde, en is niet gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die aanleiding geven tot een korter inreisverbod. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat het inreisverbod na eisers vertrek wordt gesignaleerd in het SIS op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening (EU) 2018/1861 (SIS-verordening). Dit betekent dat alle lidstaten kunnen zien dat eiser gedurende tien jaar na zijn vertrek niet naar de Europese Unie mag reizen. Verder heeft verweerder overwogen dat in de eerdere asielprocedures al is vastgesteld dat eiser in Marokko geen reëel risico loopt op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook heeft verweerder overwogen dat het recht op familieleven en privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM niet aan het bestreden besluit in de weg staat, omdat niet is gebleken van beschermenswaardig familieleven en omdat eisers privéleven niet is gebonden aan Nederland.

  6. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat hij geen actueel of ernstig gevaar voor de openbare orde is. Hij is veroordeeld voor relatief kleine vergrijpen, waarvan het laatste dateert uit 2023. Hij heeft nog geen kans gekregen om aan te tonen dat hij zijn leven heeft gebeterd omdat hij in detentie heeft gezeten. Tijdens zijn detentie heeft hij zich goed gedragen. Het inreisverbod is uitsluitend gebaseerd op de veroordeling en er is te weinig rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden. Ook bij de overweging over artikel 3 van het EVRM is te weinig rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden. Verder maakt het bestreden besluit inbreuk op eisers familie- en privéleven. Hierbij voert eiser aan dat hij Nederlands spreekt en geen banden heeft met Marokko. Een verbod om gedurende tien jaar de gehele Europese Unie in te reizen is volgens eiser dan ook niet evenredig.

  7. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit juist is. De strafrechter heeft er bewust voor gekozen om de maximale ISD-maatregel op te leggen. De strafbare feiten zijn recent. De reclassering heeft verklaard dat sprake is van een vicieuze cirkel van strafbare feiten die eiser niet kan doorbreken. Dat eiser zich sinds zijn detentie goed gedraagt, is niet onderbouwd. Niet alleen de veroordeling, maar alle bij verweerder bekende feiten en omstandigheden zijn in de beoordeling betrokken. De stellingen van eiser dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3 en 8 van het EVRM zijn ook niet onderbouwd.

De rechtbank oordeelt als volgt.

  1. Het inreisverbod is een maatregel uit de Europese Terugkeerrichtlijn (Richtlijn 2008/115/EG). Dit brengt mee dat bij het uitvaardigen van een inreisverbod moet zijn voldaan aan het Unierechtelijke openbare ordecriterium. Dit houdt in dat de betrokkene een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging is voor een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving. Een veroordeling voor een strafbaar feit is hierbij een belangrijke factor, maar daarnaast moeten alle feitelijke en juridische gegevens met betrekking tot de gepleegde strafbare feiten in de motivering worden betrokken. Dit volgt uit de rechtspraak, bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 11 juni 2015 in de zaak Z.Zh. en I.O. (ECLI:EU:C:2015:377) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3579).

  2. Eiser kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat niet aan dit criterium is voldaan. Uit de in het dossier aanwezige justitiële documentatie van eiser, alsmede uit het hiervoor genoemde vonnis van de rechtbank Amsterdam, blijkt dat hij over een periode van meerdere jaren herhaaldelijk strafbare feiten heeft gepleegd. Dit betreft niet slechts feiten van geringe impact, aangezien eiser onder meer is veroordeeld voor diefstal met geweld en geweld tegen beroepsbeoefenaars. De strafrechter heeft daarom aanleiding gezien om aan eiser de maximale maatregel voor stelselmatige daders op te leggen. De strafrechter heeft dit nodig geacht om de beëindiging van recidive door eiser alle kans te geven en om de maatschappij te beschermen. Dat de laatste strafbare feiten waarvoor eiser is veroordeeld in 2023 hebben plaatsgevonden, maakt dat sprake is van recente feiten. Eisers stelling dat hij sinds hij in detentie verblijft zijn leven heeft gebeterd, is op geen enkele manier onderbouwd. Anders dan eiser aanvoert, heeft verweerder zich in het bestreden besluit niet alleen gebaseerd op de veroordeling. Verweerder heeft namelijk ook eisers justitiële documentatie en eisers verklaringen in het gehoor met de AVIM in zijn beoordeling betrokken. Eiser heeft voorafgaand aan het bestreden besluit geen zienswijze ingediend en ook in beroep is niet gebleken van feiten en omstandigheden met betrekking tot de door eiser gepleegde strafbare feiten die niet in de beoordeling zouden zijn betrokken.

  3. Verweerder kan op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vw om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij een inreisverbod van tien jaar voor de gehele Europese Unie niet evenredig vindt, maar hij heeft niet toegelicht welke persoonlijke omstandigheden voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn voor een ander besluit. De (naar de mening van eiser geringe) ernst van de door eiser gepleegde strafbare feiten is daarvoor, mede gelet op wat hiervoor is overwogen, niet voldoende. Overigens is het niet mogelijk om een inreisverbod voor een gedeelte van het grondgebied van de Europese Unie uit te vaardigen.

  4. In eisers eerdere asielprocedures is in rechte vast komen te staan dat hij in Marokko geen reëel risico loopt op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Ook op dit punt heeft eiser niet toegelicht welke persoonlijke omstandigheden aanleiding hadden moeten zijn voor een ander besluit. Ambtshalve oordelend ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Hierbij verwijst de rechtbank naar het arrest van het HvJ EU van 17 oktober 2024 in de zaak Ararat (ECLI:EU:C:2024:892) en naar de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:4178).

  5. Ten aanzien van artikel 8 van het EVRM is niet gebleken dat eiser in Nederland beschermenswaardig familieleven heeft. Ten aanzien van zijn privéleven in Nederland heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat van eiser kan worden verwacht een bestaan in Marokko op te bouwen. Eiser komt daar immers vandaan en heeft er tot zijn vierentwintigste ook gewoond. De enkele omstandigheid dat eiser Nederlands spreekt, maakt niet dat hij een sterkere band heeft met Nederland dan met Marokko.

  6. De signalering in het SIS is niet afzonderlijk bestreden. Gelet op de SIS-verordening is daarvoor vereist dat de betrokkene gelet op zijn persoonlijke omstandigheden een bedreiging vormt voor de openbare orde. Gelet op wat hiervoor is overwogen, wordt daar ten aanzien van eiser aan voldaan.

  7. De conclusie is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het bestreden besluit blijft in stand.

  8. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 23 september 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter en voorzitter, en mr. K.M. de Jager en mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechters, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.