ECLI:NL:RBDHA:2025:17521 - Vreemdelingenbewaring: Zicht op uitzetting Algerije niet verloren ondanks uitblijven laissez-passer - 19 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt dat het voortduren van de vreemdelingenbewaring van een Algerijnse eiser rechtmatig is. Het uitblijven van een reactie van de Algerijnse autoriteiten op een laissez-passer-aanvraag, ondanks rappels, betekent niet dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.43055
V-nummer: [V-nummer], (gemachtigde: mr. S. Faber),
en
Procesverloop
Verweerder heeft op 21 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd . De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 15 september 2025 gesloten.
Overwegingen
-
Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2000.
-
Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
-
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 14 augustus 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, 14 augustus 2025, rechtmatig was.
[2] Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds 14 augustus 2025. -
De rechtbank merkt allereerst ambtshalve het volgende op. Het beroepschrift is op 7 september 2025 ingediend. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval het vooronderzoek uiterlijk op 14 september 2025 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter op 15 september 2025 gesloten. Gelet hierop is de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw overschreden.
-
De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Niettemin is sprake van een voortvarende beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM
[3] , omdat de rechtbank uitgaat van een periode van 21 dagen tussen het instellen van het beroep en de uitspraak bij een zaak van geringe complexiteit.[4] Aangezien deze termijn niet is overschreden, ziet de rechtbank geen aanleiding om het voortduren van de maatregel van bewaring reeds hierom onrechtmatig te achten. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat zij uitspraak doet op het vervolgberoep binnen een week nadat zij het vooronderzoek op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw had moeten sluiten.[5] Dit betekent dat eiser als gevolg van de termijnoverschrijding niet in zijn belangen is geschaad. -
Eiser voert aan dat de Algerijnse autoriteiten nog steeds niet hebben gereageerd op de lp
[6] -aanvraag die in mei is verzonden. Eiser heeft geen enkel vertrouwen dat de Algerijnse autoriteiten alsnog binnen een redelijke termijn een lp zullen verlenen. Eiser verblijft al bijna vier maanden in vreemdelingenbewaring en in die tijd is geen enkele vooruitgang geboekt ten aanzien van zijn uitzetting naar Algerije. Er bestaat dan ook geen kans op terugkeer naar Algerije binnen een redelijke termijn. -
Uit de rechtspraak volgt dat in het geval van Algerije in het algemeen wordt aangenomen dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt.
[7] Eerder heeft de rechtbank al vastgesteld dat dat voor eiser persoonlijk niet anders is. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder op 15 augustus 2025, op 4 september 2025 en op 10 september 2025 uitzettingshandelingen heeft verricht door een rappel te sturen naar de Algerijnse autoriteiten in verband met de lp-aanvraag en met eiser een vertrekgesprek te voeren. In hetgeen eiser aanvoert ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat er geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijk termijn. De omstandigheid dat de Algerijnse autoriteiten nog altijd niet hebben gereageerd op de lp-aanvraag, ondanks het versturen van rappels, is daarvoor onvoldoende. Uit het op 10 september 2025 met eiser gevoerde vertrekgesprek blijkt dat eiser nog altijd niets heeft ondernomen om zijn vertrek naar Algerije te realiseren. Niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten niet alsnog een lp zullen verlenen als eiser actief en volledig medewerking aan zijn uitzetting verleent. -
Ook overigens ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
-
Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
-
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 19 september 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Vreemdelingenwet 2000.
ECLI:NL:RBDHA:2025:15162.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 9 januari 2003, (JV 2003/129) (arrest Kadem).
Artikel 96, tweede lid, van de Vw.
Laissez-passer.
Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 27 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:722.