ECLI:NL:RBDHA:2025:17376 - Onvoldoende motivering bij medische verblijfsvergunning hersteld met aanvullend BMA-advies - 22 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank vernietigt een besluit wegens een motiveringsgebrek, omdat het Bureau Medische Advisering (BMA) de rol van mantelzorg onvoldoende had onderzocht. De rechtsgevolgen blijven echter in stand, omdat de minister dit gebrek in de beroepsfase heeft hersteld met een aanvullend BMA-advies.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/3637
geboren op [geboortedatum] , van Mauritaanse nationaliteit, V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en
(gemachtigde: mr. I. van Es).
- Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘medische behandeling’. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan.
Procesverloop
- Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier onder beperking ‘medische behandeling’. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 11 oktober 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 februari 2025 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2. De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (zaaknummer: AWB 24/16138) op 8 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser. De gemachtigde van de minister is niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het bestreden besluit
-
Eiser wenst regulier verblijf in Nederland voor het verblijfdoel ‘medische behandeling’ omdat hij leidt aan psychische klachten die voortkomen uit een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een persisterende depressieve stoornis. Ook heeft eiser psychotische klachten. Bijkomend is er sprake van excessief alcoholgebruik waardoor eiser ook fysiek in slechte staat verkeert. Eiser staat voor deze klachten onder behandeling bij GGZ Centraal Amersfoort en krijgt medicatie voorgeschreven.
-
Ter voorbereiding van de besluitvorming heeft de minister advies gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA) over de gezondheidssituatie van eiser. Het BMA heeft op 12 augustus 2024 en op 19 september 2024 advies uitgebracht.
4.1. Het BMA heeft in het advies van 12 augustus 2024 geconcludeerd dat eiser onder voorwaarden kan reizen. Als voorwaarden gelden dat eiser tijdens de reis bijgestaan wordt door een psychiatrisch verpleegkundige en hij na aankomst moet worden overgedragen aan de behandelaar ter plekke. Verder wordt aanbevolen dat eiser een schriftelijke overdracht van zijn medische gegevens en voldoende medicatie om de periode van zijn reis te overbruggen meeneemt. Bij het uitblijven van medische behandeling voor de psychische klachten, zoals eiser deze nu ontvangt, verwacht BMA een medische noodsituatie binnen drie tot zes maanden. Bij het uitblijven van de medische behandeling voor de alcoholverslaving verwacht BMA uiteindelijk wel een noodsituatie maar niet binnen drie tot zes maanden. Vervolgens heeft het BMA onderzocht of de medische behandeling die eiser nodig heeft ook beschikbaar is in zijn land van herkomst. Het BMA is hierbij tot de conclusie gekomen dat de beschikbare behandelmogelijkheden in Mauritanië voldoende zijn om een medische noodsituatie binnen drie tot zes maanden te voorkomen. Het BMA heeft deze conclusie in het advies van 19 september 2024 gehandhaafd.
4.2. Mede gelet op de BMA-adviezen heeft de minister de aanvraag van eiser met het primaire besluit van 11 oktober 2024 afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder g van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Omdat eiser ook niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding en uit een uitdraai van de Justitiële Informatie Dienst is gebleken dat eiser is veroordeeld tot een taakstraf van acht uren is zijn aanvraag ook afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder b en d, van de Vw 2000. De minister heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om aan eiser ambtshalve uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000. De minister heeft de afwijzing voor de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier vanwege ‘medische behandeling’ bij het bestreden besluit gehandhaafd.
Heeft de minister zich op de BMA-adviezen kunnen baseren wat betreft de gestelde mantelzorg?
- Eiser voert aan dat de BMA-adviezen van 12 augustus en 19 september 2024 onvoldoende inzichtelijk zijn ten aanzien van de gestelde mantelzorg. Eiser wijst op de brief van de psychiater van 4 september 2024 waaruit blijkt dat eiser afhankelijk is van mantelzorg. In dit kader voert eiser verder aan dat hij in bewijsnood verkeert nu de minister in het bestreden besluit de informatie van zijn psychiater niet volgt met het argument dat het BMA onafhankelijk zou zijn en de informatie van zijn psychiater niet omdat het de behandelaar van eiser is. Dit betekent volgens eiser dat het voor hem onmogelijk is om bewijsstukken over te leggen op grond waarvan de minister de conclusie van het BMA heroverweegt. Eiser wijst op het beginsel van equality of arms in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en op het arrest Korosec
[1] . Eiser verzoekt de rechtbank om een deskundige te benoemen.
5.1. De rechtbank stelt vast dat uit de brief van de psychiater van 4 september 2024 volgt dat eiser zeer veel hulp krijgt van unitgenoten die hem in praktische zin ondersteunen. De rechtbank stelt verder vast dat het BMA in haar adviezen van 12 augustus 2024 en 19 september 2024 geen aandacht heeft besteed aan de gestelde mantelzorg. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt gesteld dat de adviezen van het BMA voldoende inzichtelijk zijn wat betreft de gestelde mantelzorg nu het BMA in haar adviezen ongemotiveerd voorbij gaat aan de mantelzorg en aan de vraag in hoeverre deze mantelzorg essentieel is voor de behandeling van eiser. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om ondanks het motiveringsgebrek de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de minister naar aanleiding van de beroepsgrond over de mantelzorg een aanvullende vraag heeft gesteld aan het BMA, namelijk: “Is de mantelzorg essentieel voor het welslagen van de medische behandeling?”. Het BMA heeft vervolgens op 15 juni 2025 een aanvullend advies uitgebracht waarin is geconcludeerd dat het enkel gaat om zorg in praktische zin die voorkomt uit betrokkenheid en dat er dus geen sprake is van mantelzorg die essentieel is voor het welslagen van de medische behandeling van eiser. De minister heeft de rechtbank en eiser hiervan bij brief van 16 juni 2025 op de hoogte gesteld. Gelet op deze aanvullende informatie is de rechtbank van oordeel dat de minister het motiveringsgebrek uit het bestreden besluit voldoende heeft hersteld.
5.2. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de minister het beginsel van equality of arms heeft geschonden. Niet is gebleken dat de brief van de psychiater van eiser niet is betrokken vanwege het feit dat hij de behandelaar is van eiser. Eiser heeft ook voor het overige onvoldoende gemotiveerd dat er sprake is geweest van bewijsnood dan wel schending van het beginsel van equality of arms.
Heeft de minister op basis van de BMA-adviezen ervan uit mogen gaan dat de voor eiser noodzakelijke medische behandeling beschikbaar is in Mauritanië?
- Eiser voert aan dat uit de BMA-adviezen niet kan worden afgeleid dat de voor hem benodigde medische behandeling beschikbaar is in Mauritanië. Hiertoe voert eiser allereerst aan dat uit de onderliggende brondocumenten niet blijkt dat ambulante behandeling voor alcoholverslaving mogelijk is. Als ambulante behandeling voor zijn alcoholverslaving wel mogelijk zou zijn, kan bovendien van eiser als zorgmijder niet worden verwacht dat hij daar zelfstandig naar toe kan gaan. Daarnaast voert eiser aan dat de BMA-adviezen innerlijk tegenstrijdig zijn omdat zowel staat aangegeven dat in Mauritanië geen instelling bestaat waar eiser klinisch kan worden behandeld voor zijn PTSS en er daarnaast staat aangegeven dat behandeling voor PTSS ambulant en klinisch mogelijk is. Ook wijst eiser er op dat uit het onderliggende brondocument volgt dat eiser bij aankomst in Mauritanië niet direct kan worden behandeld voor zijn PTSS maar dat hij eerst op een wachtlijst zal worden geplaatst. Omdat is bepaald dat eiser fysiek moet worden overgedragen is dat een probleem. De minister heeft ten onrechte niet gemotiveerd waarom deze informatie terzijde zou moeten worden geschoven.
6.1. De rechtbank stelt vast dat het BMA in haar advies van 12 augustus 2024 heeft geconcludeerd dat in Mauritanië ambulante behandeling voor verslavingsproblematiek beschikbaar is. Dit volgt ook uit het onderliggende brondocument AVA 18297. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze informatie. Eiser heeft ook geen informatie overgelegd die aanleiding geeft tot twijfelen. Ten aanzien van de stelling dat eiser een zorgmijder zou zijn heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser tot 2 mei 2017 altijd in Mauritanië heeft verbleven en er daarom kan worden aangenomen dat hij daar familie of kennissen heeft die hem kunnen ondersteunen. De rechtbank stelt verder vast dat in het BMA-advies van 12 augustus 2024 is geconcludeerd dat er in Mauritanië ambulante én klinische behandeling voor PTSS mogelijk is. Dit volgt ook uit het onderliggende brondocument AVA 18047. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat de BMA-adviezen innerlijk tegenstrijdig zijn. In de passage waar eiser op doelt staat aangegeven dat in Mauritanië geen combinatiebehandeling voor verslavingsproblematiek en PTSS beschikbaar is. Hieruit volgt niet dat er helemaal geen behandeling beschikbaar is voor PTSS. Ten aanzien van het feit dat eiser voor behandeling ten aanzien van de PTSS eerst op een wachtlijst zal worden geplaatst, heeft de minister zich in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet zal worden overgedragen als fysieke overdracht niet kan plaatsvinden. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister terecht aan eiser tegengeworpen dat hij geen paspoort heeft en dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde?
- Eiser voert aan dat de minister ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij geen paspoort heeft. Uit het medisch advies blijkt dat hij niet in staat is om zijn paspoort te regelen. Het aanvragen van een paspoort kan ook niet door een ander gebeuren nu deze in persoon dient te worden aangevraagd. Daarnaast is ten onrechte niet getoetst of eiser in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op het moment dat hij vanwege zijn taakstraf niet in aanmerking zou komen voor een verblijfsvergunning.
7.1. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een paspoort. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser niet in het bezit kan worden gesteld van een geldig paspoort. De rechtbank erkent dat het aanvragen van een paspoort mogelijk wordt bemoeilijkt door de medische omstandigheden van eiser. De rechtbank volgt de minister echter ook in zijn standpunt dat eiser voldoende mensen om zich heen heeft die hem kunnen helpen bij het aanvragen van een paspoort. Dit betekent niet dat zij dit namens eiser moeten doen maar zij kunnen eiser begeleiden om het paspoort in persoon aan te vragen. De rechtbank stelt verder vast dat de minister in het primaire besluit ambtshalve wel degelijk heeft getoetst of eiser in aanmerking komt voor uitstel van vertrek. Eiser heeft niet gemotiveerd op welke wijze de minister deze toets anders had moeten invullen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister de aanvraag van eiser ook kon afwijzen omdat hij niet voldoet aan het paspoortvereiste en omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde.
Heeft de minister kunnen afzien van het horen in bezwaar?
- Eiser voert aan dat hij de minister het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard en hem niet heeft gehoord.
8.1. Op grond van artikel 7:3, onder b, van de Awb
8.2. De rechtbank is van oordeel dat de minister in dit geval de hoorplicht heeft geschonden. De rechtbank acht daartoe van belang dat de minister zelf ook aanleiding heeft gezien om naar aanleiding van de beroepsgronden een aanvullende vraag aan het BMA te stellen. De minister had het bezwaar dan ook niet kennelijk ongegrond mogen verklaren.
Verzoek om nieuwe voorlopige voorziening
- Eiser heeft op de zitting verzocht om bij een gegrond beroep een nieuwe voorlopige voorziening te treffen hangende bezwaar of een ordemaatregel te nemen.
9.1. De rechtbank ziet geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen of een ordemaatregel te nemen omdat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten. De minister is daarom niet gehouden om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is gegrond in verband met een motiveringsgebrek. De rechtbank is echter van oordeel dat de minister met haar brief van 16 juni 2025 en het aanvullend BMA-advies van 15 juni 2025 het motiveringsgebrek voldoende heeft hersteld. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit daarom in stand.
[5] Dat betekent dat eiser inhoudelijk geen gelijk krijgt.
10.1. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
-
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
-
veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Uitspraak van het EHRM van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.
De Algemene wet bestuursrecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
ECLI:NL:RVS:2022:1918.
Op grond van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb.