ECLI:NL:RBDHA:2025:17327 - Plaatsing in HTL na ernstig geweldsincident door rechtbank goedgekeurd - 19 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt dat het COA een asielzoeker na een zeer ernstig geweldsincident terecht in een Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) mocht plaatsen. De maatregel is conform het Maatregelenbeleid, en er is onder verwijzing naar eerdere Afdelingsrechtspraak een voldoende wettelijke basis voor de plaatsing en de bijbehorende vrijheidsbeperkende maatregel.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 25/17032 en NL25.41108
[naam], eiser,
geboren op [geboortedatum], van Marokkaanse nationaliteit, V-nummer: [v-nummer:], (gemachtigde: mr. M. Pater),
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,
alsmede
de minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 21 augustus 2025. In dat besluit heeft het COa besloten om eiser vanaf 21 augustus 2025 in een HTL
[1] in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit).[2] Het tweede beroep van eiser richt zich tegen het besluit van de minister van dezelfde datum om hem een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw[3] op te leggen. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1. De minister heeft op 27 augustus 2025 de vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven, omdat eiser heeft afgezien van opvang.
1.2. Eiser heeft op 28 augustus 2025 gronden van beroep ingediend, waarop de minister op 10 september 2025 een verweerschrift heeft ingediend.
1.3. De rechtbank heeft de beroepen op 12 september 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek in alle zaken op de zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
- De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en ook geen vergoeding in de proceskosten. Hierna legt de rechtbank hoe zij tot dit oordeel komt.
Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit
Het incident dat heeft geleid tot het plaatsingsbesluit
- Uit de verslaglegging van het COa blijkt – kort samengevat – het volgende. Op 20 augustus 2025 heeft eiser tijdens zijn verblijf op het AZC in Ter Apel een ernstig geweldsincident veroorzaakt. Eiser heeft een medebewoner meerdere keren met zijn vuisten in het gezicht geslagen en hem vervolgens met een scheermes op het achterhoofd verwond. Dit heeft geleid tot een snijwond van 15 cm. Een andere medebewoner heeft dit incident waargenomen, waarna de politie eiser direct heeft aangehouden.
Beroepsgronden van eiser
- Allereerst merkt eiser op dat het dossier geen GZA akkoord bevat, waardoor zowel het plaatsingsbesluit als de vrijheidsbeperkende maatregel vanaf het moment van oplegging onrechtmatig zijn. Verder wijst eiser erop dat zonder GZA-documenten het voor ondergetekende niet mogelijk is om te beoordelen of in het medisch advies rekening is gehouden met alle relevante persoonlijke omstandigheden van eiser. Eiser is van mening dat het COa aanvullend onderzoek had moeten uitvoeren. Ter ondersteuning hiervan verwijst eiser naar een uitspraak van de rechtbank Groningen van 27 december 2023
[4] .
4.1. Verder voert eiser dat niet blijkt dat het afwegingskader, zoals geformuleerd in het maatregelenbeleid, is toegepast in de onderhavige zaak. Er is geen sprake van eerdere incidenten en uit het dossier blijkt evenmin dat eiser is gevraagd naar zijn kant van het verhaal. Er is dan ook geen deugdelijke inschatting gemaakt van welke maatregel het meest effect zal hebben op de gedragsverandering van eiser.
4.2. Ook betoogt eiser dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom in deze zaak niet is gekozen voor een lichter middel. De standaardoverweging dat een lichter middel niet in verhouding zou staan tot de ernst van het incident, is volgens eiser onvoldoende.
4.3. Tot slot voert eiser aan dat zowel het plaatsingsbesluit als de HTL-maatregel niet over een voldoende wettelijke basis beschikken. Daarnaast wordt binnen de HTL onbevoegd geweld toegepast. Ook het recht op privéleven, als bedoeld in artikel 8 EVRM, wordt geschonden. Eiser verwijst naar een artikel van A&MR “over geweldgebruik, de ROV-kamer en de vreemde wereld van boa’s” van dhr. Verbaas en naar de uitspraak van rechtbank Roermond van 19 april 2023
- De rechtbank constateert dat het GZA op 20 augustus 2025 akkoord heeft gegeven voor de plaatsing van eiser in de HTL. In dit akkoord is meegedeeld dat er geen medische belemmeringen zijn om de zorg in de HTL over te nemen. Nu eiser zelf geen medische omstandigheden heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende rekening is gehouden met de medische gesteldheid van eiser en ziet de rechtbank geen aanleiding waarin het COa aanvullend onderzoek had moeten verrichten. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 december 2023 leidt niet tot een ander oordeel, nu in die zaak niet in geschil was dat eiser te kampen had met diverse en complexe medische en psychiatrische problemen, en het GZA twijfels had geuit over de plaatsing in de HTL.
5.1. De rechtbank stelt vast dat eiser het incident die aan het plaatsingsbesluit ten grondslag ligt niet heeft bestreden en dat het COa het incident terecht heeft gekwalificeerd als incident met een zeer grote impact. De rechtbank is van oordeel dat het COa juist en conform het Maatregelenbeleid het besluit tot plaatsing in de HTL heeft genomen. Uit het Maatregelenbeleid van het COa volgt dat het algemene uitgangspunt is dat na één incident met een zeer grote impact, dan wel na eerdere incidenten met een grote of zeer grote impact, een HTL-maatregel kan worden opgelegd, tenzij er contra-indicaties aanwezig zijn, die limitatief zijn opgenomen in het Maatregelenbeleid. De rechtbank is niet gebleken van een van de in het beleid genoemde contra-indicaties. Het COa heeft daarbij terecht overwogen dat, hoewel eiser pas sinds 7 augustus 2025 in de opvang verblijft en zich in deze korte periode geen eerdere signalen of incidenten hebben voorgedaan, hij een zeer ernstig incident heeft veroorzaakt en dat een maatregel als een gesprek of een waarschuwing niet in verhouding zou staan tot de ernst daarvan. Eiser heeft bovendien, anders dan hij zelf stelt, een toelichting kunnen geven op het incident, waarbij hij heeft aangegeven gewoon in het AZC te willen verblijven en dat dertien weken wel lang is, en heeft gevraagd of dit korter kan. In deze toelichting heeft het COa terecht geen aanleiding hoeven zien tot het opleggen van een lichtere maatregel.
5.2. Ten aanzien van de beroepsgrond dat plaatsing in de HTL een onvoldoende wettelijke grondslag heeft en dat binnen de HTL onbevoegd geweld wordt toegepast, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van Afdeling
5.3. Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel
- Voor zover eiser aanvoert dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet op een wettelijke basis berust, verwijst de rechtbank naar de onder 5.2 genoemde uitspraak. Ook hier ziet de rechtbank geen reden voor een ander oordeel.
6.1. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.
Conclusie en gevolgen
- Dit betekent dus dat eiser geen gelijk krijgt en dat het COa het besluit tot plaatsing in de HTL mocht nemen en ook de minister de vrijheidsbeperkende maatregel mocht nemen. Eiser krijgt dus ook geen schadevergoeding. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, op 19 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.
Handhaving- en Toezichtlocatie.
Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
Vreemdelingenwet 2000.
ECLI:NL:RBDHA:2023:20662.
ECLI:NL:RBDHA:2023:5603.
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
ECLI:NL:RVS:2024:3564.