Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17306 - Rechtbank Den Haag - 16 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1730616 september 2025

Rechtsgebieden

Internationaal PubliekrechtMensenrechten

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummers: NL25.35665 (beroep) en NL25.35666 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. E. Berger),

en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen).

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening.

1.1. Eiser heeft op 6 maart 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 1 augustus 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

1.2. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 2 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Als tolk is verschenen W. Riasaty.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

Het asielrelaas

  1. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1982. Hij heeft – kort samengevat – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij afvallige en atheïst is. De autoriteiten zijn op de hoogte van eisers atheïsme omdat er bij een arrestatie door de zedenpolitie atheïstisch materiaal op eisers telefoon is ontdekt. Eisers neef, die een hooggeplaatste functie heeft binnen de [organisatie] , heeft ervoor gezorgd dat eiser weer snel werd vrijgelaten. Later bleek dat de neef een dubbele agenda had en uit was op een huwelijk met de zus van eiser. Nadat dit werd geweigerd, heeft de neef gedreigd de zaak rondom eisers atheïsme weer te laten openen. Op 24 juli 2022 heeft eiser Iran verlaten. Kort nadat eiser in Nederland asiel had aangevraagd, op 6 maart 2023, is er op 10 april 2023 in zijn ouderlijk huis in Iran een inval gedaan. In Nederland is eiser politiek actief door deel te nemen aan demonstraties. Een week nadat eiser op 16 september 2023 deelnam aan een demonstratie tegen het Iraanse regime vond er weer een inval in eisers ouderlijk huis plaats. Bij terugkeer naar Iran vreest eiser voor vervolging vanwege zijn afvalligheid, bekering tot het atheïsme en zijn politieke activiteiten.

Het bestreden besluit

  1. Het asielrelaas van eiser bestaat volgens verweerder uit de volgende asielmotieven:

3.1. Verweerder vindt eisers eerste en tweede asielmotief geloofwaardig. Ook vindt verweerder eisers bekering tot het atheïsme geloofwaardig. Dat eiser hierdoor problemen heeft ondervonden vindt verweerder echter niet geloofwaardig. De verklaringen van eiser hierover vormen volgens verweerder geen samenhangend en aannemelijk geheel.[1] Ook heeft eiser zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk ingediend en hij heeft daar geen goede verklaring voor.[2] Verder vindt verweerder eisers deelname aan de demonstratie in Nederland op 16 september 2023 geloofwaardig. Dat er vervolgens een inval in eisers ouderlijk huis is gedaan in Iran vindt verweerder echter niet geloofwaardig. Eisers verklaringen over de inval vormen volgens verweerder namelijk geen samenhangend en aannemelijk geheel.[3] Tot slot vindt verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor wat betreft de geloofwaardig geachte asielmotieven een vrees voor vervolging heeft[4] of een reëel risico op ernstige schade loopt[5] bij terugkeer naar Iran. Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan[6] en hij niet onmiddellijk asiel heeft aangevraagd toen dat mogelijk was[7]. Verweerder heeft aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.[8]

Wat vindt eiser in beroep?

  1. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Allereerst heeft verweerder het incident met de zedenpolitie ten onrechte niet geloofwaardig gevonden. Verweerder had niet mogen tegenwerpen dat eiser geen bewijs heeft overgelegd van de familieband met de neef en van diens hoge functie binnen de [organisatie] . Daarnaast verklaart de dubbele agenda van de neef wel degelijk dat hij eiser wilde helpen. Ten aanzien van de inval heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiser hier geen bewijsmateriaal van heeft overgelegd. Eiser heeft wel informatie afkomstig van derden ingebracht, maar daar heeft verweerder ten onrechte geen bewijswaarde aan toegekend. Dat eiser legaal Iran heeft kunnen uitreizen komt overeen met de landeninformatie. Verder heeft verweerder onvoldoende onderzocht welke risico’s eiser loopt als hij zijn atheïsme in Iran uit zoals hij dat in Nederland doet. Verweerder verwacht ten onrechte dat eiser zich terughoudend opstelt nu atheïsme voor eiser wel degelijk een essentieel onderdeel van zijn identiteit vormt en hij zijn atheïsme actief en consequent uitdraagt.[9] Eiser praat openlijk over zijn atheïsme en wenst dit ook in Iran te doen.[10] Voor wat betreft eisers politieke activiteiten heeft verweerder ten onrechte eisers deelname aan een tweede demonstratie niet betrokken. Eiser is tijdens die demonstratie herkenbaar in beeld gekomen op het account van een bekende Iraanse activiste, waardoor eiser risico loopt. Tot slot had verweerder de aanvraag niet mogen afwijzen als kennelijk ongegrond nu eiser zich uit overmacht niet tijdig had gemeld en hij zich niet te kwader trouw heeft ontdaan van identiteitsdocumenten.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

  1. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiser kon afwijzen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Hoewel de motivering van het bestreden besluit op één onderdeel een motiveringsgebrek bevat, komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder eisers aanvraag mocht afwijzen. Hieronder legt de rechtbank dat uit.

Mocht verweerder eisers problemen vanwege zijn bekering tot het atheïsme ongeloofwaardig vinden?

  1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers problemen vanwege zijn bekering tot het atheïsme niet geloofwaardig heeft mogen vinden, nu zijn verklaringen hierover geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Zo mocht verweerder aan eiser tegenwerpen dat hij niet aannemelijk heeft verklaard over het incident met de zedenpolitie. Verweerder heeft mogen vinden dat eiser de familieband met zijn neef en zijn gestelde hoge functie binnen de [organisatie] niet heeft aangetoond omdat hij daar geen verifieerbaar bewijs van heeft overgelegd. Dat eiser aanvoert dat hij foto’s heeft aangeleverd waarop hij als kind te zien is, maakt dat niet anders. De foto’s zeggen immers niets over de identiteit van degene die daarop zijn afgebeeld en welke familiebanden er tussen hen bestaan. Ook kan de gestelde positie of invloed van eisers neef niet met deze foto’s worden vastgesteld. Verder heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser summier en niet aannemelijk heeft verklaard over de inval in zijn ouderlijk huis op 10 april 2023 en dat hij zijn verklaring hierover enkel baseert op niet-verifieerbare verklaringen van derden, terwijl niet is gebleken dat hij heeft geprobeerd om hierover meer documenten te verkrijgen. Daarbij heeft verweerder er bovendien op mogen wijzen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt wat de reden van de inval zou zijn geweest.

Mocht verweerder eiser tegenwerpen dat hij zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend?

  1. Verder heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend en hij daar geen goede verklaring voor heeft. Eiser is op 24 juli 2022 Nederland ingereisd en heeft op 6 maart 2023 zijn asielaanvraag ingediend. Dat eiser aanvoert dat hij zich uit overmacht niet tijdig gemeld heeft omdat hij vast zat op een industrieterrein, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft namelijk verklaard dat het niet zijn bedoeling was om in Nederland asiel aan te vragen omdat hij wachtte op zijn doorreis naar Engeland[11]. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de door eiser aangevoerde reden voor deze late melding niet als verschoonbaar hoeft te worden aangemerkt. Van iemand die om internationale bescherming verzoekt, mag worden verwacht dat hij zijn asielwens onmiddellijk na aankomst in Nederland kenbaar maakt.

Mocht verweerder het ongeloofwaardig vinden dat er een inval in eisers ouderlijk huis plaatsvond na eisers deelname aan een demonstratie in Nederland?

  1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het ongeloofwaardig mocht vinden dat er na eisers deelname aan een demonstratie een inval plaatsvond in zijn ouderlijk huis, nu de verklaringen van eiser hierover ook geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Verweerder mocht in dat kader tegenwerpen dat eisers verklaringen hierover gebaseerd zijn op niet verifieerbare verklaringen van derden. Daarbij heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser, die een gewone deelnemer zonder prominente rol bij de demonstratie was, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de [organisatie] een foto van zijn deelname aan de demonstratie heeft gezien en om die reden een inval heeft gedaan. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Mocht verweerder vinden dat eiser bij terugkeer geen gegronde vrees heeft voor vervolging en geen reëel risico loopt op ernstige schade?

  1. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser bij terugkeer naar Iran geen reëel risico loopt op vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, vanwege zijn afvalligheid, atheïsme of politieke overtuiging.

9.1. Ten aanzien van eisers geloofwaardig geachte afvalligheid heeft verweerder mogen stellen dat eiser zijn afvalligheid in Iran niet actief en openbaar heeft geuit. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser heeft verklaard dat hij de schijn ophield en dat hij zich zo probeerde te gedragen dat men dacht dat hij moslim was[12]. Ook heeft eiser aangegeven dat hij deed alsof hij ging vasten en bidden[13]. Verweerder heeft dan ook mogen vinden dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer zijn afvalligheid openlijk zal uiten. Voor wat betreft eisers bekering tot het atheïsme heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat eiser in de negatieve belangstelling staat of zal komen te staan vanwege zijn atheïsme. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser heeft verklaard dat hij zijn atheïsme nooit in Iran heeft geuit en dit ook niet zal doen bij terugkeer.[14] Ook heeft eiser verklaard dat hij in Nederland niet met zijn atheïsme te koop loopt en hij alleen als het ter sprake komt zijn atheïsme niet geheim houdt[15]. Eiser heeft verder verklaard dat hij zijn atheïsme bij terugkeer niet zal uitdragen omdat dat niet veilig is[16]. Op basis van eisers verklaringen heeft verweerder mogen stellen dat eiser in het verleden en het heden niet openlijk invulling heeft gegeven aan zijn atheïsme en niet inzichtelijk heeft gemaakt dit in de toekomst wel te willen doen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het moeten conformeren aan de geldende normen en waarden in Iran niet zal leiden tot een situatie waarbij eisers religieuze identiteit wordt geschaad.

  1. Verweerder heeft eiser tegengeworpen dat, nu hij zich maar een keer politiek heeft uitgelaten door deelname een demonstratie in Nederland, geen sprake is van sterke politieke overtuiging. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn deelname aan een tweede demonstratie in Nederland op 11 juli 2025 niet heeft betrokken bij de beoordeling. De rechtbank volgt dit betoog van eiser. Nu verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op deze – met foto’s onderbouwde – deelname, is het besluit op dit punt niet deugdelijk gemotiveerd. Hoewel het besluit om die reden wordt vernietigd, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten[17] nu verweerder met zijn toelichting ter zitting dit gebrek voldoende heeft hersteld. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat het opmerkelijk is dat eiser tijdens het nader gehoor van 12 juni 2025 uitdrukkelijk heeft verklaard niet meer deel te zullen nemen aan demonstraties[18] en vervolgens een maand later alsnog deelneemt aan een tweede demonstratie. Dit maakt dat verweerder op basis van die tweede demonstratie niet alsnog van een sterke politieke overtuiging had moeten uitgaan. Bovendien heeft eiser niet onderbouwd dat het social media account, waarop de beelden van zijn deelname zijn te zien, onder de aandacht staat van de Iraanse autoriteiten. Verweerder heeft dan ook mogen tegenwerpen dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn of zullen geraken van zijn gestelde politieke activiteiten. Verweerder heeft daarbij ook mogen betrekken dat eiser in Iran nooit heeft deelgenomen aan demonstraties, dat eiser zijn mening ook niet op een andere manier openlijk kenbaar maakt in Nederland, en dat eiser geen prominente rol had bij demonstraties. Gelet op het voorgaande heeft verweerder dan ook terecht tegengeworpen dat geen sprake is van een risico bij terugkeer vanwege eisers gestelde politieke overtuiging.

Mocht verweerder de aanvraag afwijzen als kennelijk ongegrond?

  1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag heeft mogen afwijzen als kennelijk ongegrond.[19] Zoals onder rechtsoverweging 7. overwogen, heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend toen dat mogelijk was. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser dan ook mogen afwijzen als kennelijk ongegrond op basis van artikel 30b, lid 1, aanhef en onder h, van de Vw. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij zich waarschijnlijk, te kwader trouw, heeft ontdaan van een identiteits- of reisdocument. Eiser heeft tijdens het gehoor bij de AVIM[20] en tijdens het aanmeldgehoor verklaard dat zijn documenten zijn afgenomen door zijn tussenpersoon[21]. Tijdens het nader gehoor heeft eiser vervolgens zijn originele militaire afzwaaipas overgelegd[22]. Dat eiser stelt dat de afzwaaipas niet behoorde tot de documenten die waren afgepakt door zijn tussenpersoon, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij ook zijn afzwaaipas had moeten afgeven[23]. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet. Verweerder heeft de aanvraag daarom ook mogen afwijzen op grond van artikel 30b, lid 1, aanhef en onder d, van de Vw.

Conclusie en gevolgen

  1. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit een gebrek bevat. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft.

  2. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721,-[24].

  3. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen

van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit;

  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.721,- aan proceskosten.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B van Dokkum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.C. Bakx, griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b van de Vw.

Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c van de Vw.

Op grond van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.

Op grond van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d van de Vw.

Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h van de Vw.

Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw.

In dit kader wijst eiser op het arrest van het Europees Hof van Justitie (hierna: het Hof) van 5 september 2012, in de gevoegde zaken C-71/11 en C-99/11, Bondsrepubliek Duitsland tegen Y en Z, ECLI:EU:C:2012:518 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93 r.o. 18.2 en ECLI:NL:RVS:2022:94, r.o. 11.2.

Zie verslag van het nader gehoor van 12 juni 2025, p. 21 en 25.

Verslag van het aanmeldgehoor van 22 maart 2023, p. 13; Verslag van het nader gehoor van 12 juni 2025, p. 12.

Verslag van het nader gehoor, p. 15, 25-26.

Idem, p. 25.

Idem, p. 23.

Idem, p. 25.

Idem, p. 23, 25.

Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Verslag van het nader gehoor, p. 31.

Op basis van artikel 30b, lid 1, onder e van de Vw.

Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.

Verslag van het aanmeldgehoor, p. 5.

Verslag van het nader gehoor, p. 4.

Verslag van het aanmeldgehoor, p. 7.

1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.


Voetnoten

Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b van de Vw.

Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c van de Vw.

Op grond van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.

Op grond van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d van de Vw.

Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h van de Vw.

Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw.

In dit kader wijst eiser op het arrest van het Europees Hof van Justitie (hierna: het Hof) van 5 september 2012, in de gevoegde zaken C-71/11 en C-99/11, Bondsrepubliek Duitsland tegen Y en Z, ECLI:EU:C:2012:518 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93 r.o. 18.2 en ECLI:NL:RVS:2022:94, r.o. 11.2.

Zie verslag van het nader gehoor van 12 juni 2025, p. 21 en 25.

Verslag van het aanmeldgehoor van 22 maart 2023, p. 13; Verslag van het nader gehoor van 12 juni 2025, p. 12.

Verslag van het nader gehoor, p. 15, 25-26.

Idem, p. 25.

Idem, p. 23.

Idem, p. 25.

Idem, p. 23, 25.

Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Verslag van het nader gehoor, p. 31.

Op basis van artikel 30b, lid 1, onder e van de Vw.

Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.

Verslag van het aanmeldgehoor, p. 5.

Verslag van het nader gehoor, p. 4.

Verslag van het aanmeldgehoor, p. 7.

1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.