Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17124 - Asielrelaas: afvalligheid is een zelfstandig te beoordelen asielmotief - 16 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1712416 september 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt dat verweerder de gestelde afvalligheid van een asielzoeker ten onrechte niet als zelfstandig asielmotief heeft beoordeeld, los van de gestelde bekering tot het christendom. Dit levert een motiveringsgebrek op, omdat verweerder de geloofwaardigheid van de afvalligheid apart kenbaar moet onderzoeken en motiveren.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.16418

[eiser], aliassen: [alias 1] , [alias 2] en [alias 3] , hierna: eiser V-nummer: [v-nummer] , (gemachtigde: mr. T. Thissen),

en

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

1.1. Bij besluit van 3 april 2025 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens heeft verweerder bepaald dat aan eiser niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend en dat hij geen uitstel van vertrek krijgt. Het besluit omvat een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar.

1.2. Bij aanvullend besluit van 7 april 2025 heeft verweerder aangegeven dat bij het besluit van 3 april 2025 ook een terugkeerbesluit aan eiser is opgelegd, maar dat uit het dossier van eiser is gebleken dat hij op 23 november 2020 al een terugkeerbesluit opgelegd heeft gekregen, dat nog van toepassing is. Het terugkeerbesluit in het besluit van 3 april 2025 vervalt daarom.

1.3. De rechtbank duidt de besluiten van 3 april 2025 en 7 april 2025 hierna samen aan als het bestreden besluit.

1.4. Eiser heeft beroep ingesteld.

1.5. De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, V. Sharma als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding

  1. Eiser heeft de Pakistaanse nationaliteit en stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2005. Hij heeft op 2 juli 2021 een asielaanvraag ingediend.

Het asielrelaas

  1. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij stelt [alias 1] te zijn. Hij heeft de Pakistaanse nationaliteit en behoort tot de Punjabi bevolkingsgroep. Hij heeft Pakistan verlaten vanwege zijn homoseksuele geaardheid. In Nederland is eiser in contact gekomen met een meisje en stelt vervolgens biseksueel te zijn. Ook stelt eiser dat hij niet meer in de islam gelooft. Vervolgens heeft eiser aangegeven dat hij geen gevoelens voor mannen meer heeft en heteroseksueel is en dat hij is bekeerd tot het christendom.

Het bestreden besluit

  1. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;

  • problemen vanwege eisers seksuele gerichtheid;

  • problemen vanwege eisers geloofsovertuiging.

4.1. Verweerder acht eisers identiteit niet geloofwaardig. Zijn nationaliteit en herkomst acht verweerder wel geloofwaardig. De problemen vanwege eisers seksuele gerichtheid en de problemen vanwege zijn geloofsovertuiging acht verweerder niet geloofwaardig.

4.2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Beoordeling van de gronden van beroep

  1. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft gericht tegen het standpunt van verweerder over eisers gestelde identiteit en seksuele gerichtheid.

Afvalligheid

  1. Eiser voert aan dat verweerder zijn afvalligheid ten onrechte niet heeft beoordeeld. Hij verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:94), waaruit volgt dat in bekeringszaken afvalligheid een apart element is dat apart moet worden beoordeeld. Ook verwijst eiser naar Werkinstructie 2022/3 van verweerder. In het aanvullend gehoor van 9 september 2024 heeft eiser duidelijk verklaard dat hij van zijn islamitische geloof was afgevallen voordat zijn proces van bekering naar het christendom begon. Het standpunt van verweerder dat sprake is van een overlap in de bekering en dat eiser zijn islamitische geloof verloor met zijn bekering naar het christendom, is onjuist.

6.1. Naar het oordeel van de rechtbank betoogt eiser terecht dat verweerder ten onrechte de afvalligheid niet als zelfstandig asielmotief heeft aangemerkt. Verweerder heeft dus ten onrechte de geloofwaardigheid van de gestelde afvalligheid niet beoordeeld. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eiser tijdens de procedure van geloof is veranderd en zijn afvalligheid daarom geen apart proces is geweest en dat er een overlap is geweest tussen de (gestelde) afvalligheid van de islam en de (gestelde) bekering tot het christendom. Eiser is op 23 januari 2023 aanvullend gehoord over zijn afwending van de islam en zijn proces van afvalligheid. Ook in het aanvullend gehoor van 9 september 2024 heeft eiser verklaard over de periode dat hij afvallig dan wel atheïst was. [1] Uit de verklaringen van eiser kan dus worden afgeleid dat hij zich eerst van de islam heeft afgewend en pas later aan het proces van bekering tot het christendom is begonnen. Het moment van afvalligheid en de bekering tot het christendom zijn duidelijk te onderscheiden. Het standpunt van verweerder in het bestreden besluit dat niet is gebleken dat eiser zich heeft afgewend van de islam en dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat afvalligheid hem wordt toegedicht door personen in Pakistan, is gelet op het voorgaande en zonder nadere motivering onvoldoende. Verweerder dient kenbaar te beoordelen of het geloofwaardig is dat eiser afvallig is en bij een geloofwaardig geachte afvalligheid moet verweerder onderzoeken en beoordelen of, en zo ja hoe, eiser na terugkeer naar Pakistan uiting wil geven aan zijn afvalligheid (zie de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022). Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat bij eiser sprake was van een vloeiende overgang van de islam naar het christendom, dat eiser in eerste instantie wisselend heeft verklaard over of hij wel of niet praktiserend moslim was en dat eiser niet heeft kunnen verklaren wat de reden is geweest dat hij zich heeft afgewend van de islam, wat zijn gevoelens waren, hoe hij het zag ten opzichte van hoe hij het eerder heeft beleefd en wat maakt dat hij er nu anders tegenaan kijkt. Deze door verweerder gegeven korte motivering gaatnaar het oordeel van de rechtbank onvoldoende in op de concrete verklaringen van eiser over zijn (gestelde) afvalligheid en is onvoldoende om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

6.2. De beroepsgrond slaagt.

Bekering 7. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig acht dat hij tot het christendom is bekeerd. Hij heeft verklaard hoe hij interesse in het christendom kreeg; hij was onder de indruk van het feit dat de christenen iedereen hielpen en werd hierdoor geraakt. Hij was benieuwd naar hoe het zou zijn in een kerk en heeft ook verklaard hoe dat voor hem was. Hij werd welkom geheten en er werd gebeden voor goede dingen, zoals zieken en landen waar oorlog is. Eiser heeft hierover consistent en vloeiend verklaard en in het geheel niet oppervlakkig. Vanuit deze positieve contacten is bij eiser de wens ontstaan om de Bijbel te lezen. Ook de Bijbel heeft eiser geraakt. Hij heeft Mattheüs 6:33 genoemd en heeft verklaard over wat hem daarin aansprak. Indien verweerder eisers antwoorden onvoldoende vond, had verweerder door moeten vragen, bijvoorbeeld wat de acceptatie voor hem betekent. Ook heeft eiser verklaard waarom hij gedoopt wilde worden; omdat hij dat ziet als een nieuw begin van het leven. Een moment waarop alle zonden zijn vergeven en omdat hij in het openbaar wilde laten zien dat hij een dienaar van God is. Eiser voelde zich spiritueel een nieuw mens. Hij voelde zich verlost van alle zonden die hij had gepleegd, ook al waren dit niet hele grote zonden. Verweerder stelt zich verder volgens eiser ten onrechte op het standpunt dat eiser op cruciale punten verkeerde informatie heeft gegeven, dat hij algemeen verklaart en niet aangeeft waarom het vergeven van zonden zo belangrijk voor hem is. Ook heeft eiser niet summier verklaard over wat de bekering en de doop hem hebben opgeleverd. Eiser heeft verklaard dat hij door een passage in de Bijbel geloofde dat hij na de dood niet eerst naar de hel hoefde, maar direct naar de hemel kon. Dat je niet eerst hoeft te boeten voor je zonden in de hel, maar je er meteen van verlost bent. Dat heeft hem veel rust gegeven. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij sinds zijn bekering niet meer met mannen naar bed wil, wat een grote verandering is. Anders dan verweerder stelt, heeft eiser zijn feitelijke kennis ook persoonlijk weten te maken. De verklaringen van eiser over Galiciërs (de rechtbank begrijpt: Galaten) 2:20 betreft een misverstand, nu eiser dacht dat de vraag was wat de tekst betekent.

7.1. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat het ongeloofwaardig is dat eiser tot het christendom is bekeerd. Dat eiser heeft verklaard hoe zijn interesse in het christendom is gewekt, hij de kerk heeft bezocht, de Bijbel heeft gelezen en enige kennis van het christendom heeft, maakt niet dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij tot het christendom is bekeerd. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser is blijven hangen in algemene verklaringen. Eiser heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn innerlijke motieven waarom hij zich wilde verdiepen in het christelijke geloof. De verklaring van eiser dat de christenen die hij ontmoette leuk en aardig waren en iedereen hielpen en dat hij het gevoel had dat hij meer wilde lezen en leren over het christendom, heeft verweerder onvoldoende mogen achten. Ook heeft eiser tegenstrijdig verklaard over wanneer hij voor het eerst naar de kerk is gegaan. In het aanvullend gehoor van 23 januari 2023, p. 11, heeft eiser verklaard dat hij toen al twee keer naar de kerk is geweest. In het aanvullend gehoor van 9 september 2024 verklaarde eiser dat hij in maart 2023 voor het eerst naar de kerk is geweest. Verweerder stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat eiser summier heeft verklaard over zijn proces van bekering. Eiser heeft onvoldoende inzicht gegeven waarom de vergeving van zonden voor hem aanleiding is geweest om zich tot het christendom te bekeren en wat de persoonlijke betekenis daarvan voor eiser is. Verweerder werpt hierbij niet ten onrechte aan eiser tegen dat het opmerkelijk is dat hij bijna een jaar nadat hij zich ging verdiepen in het christendom las over de vergeving van zonden door de dood van Jezus, terwijl dit de kern van het christendom betreft. De verklaringen van eiser dat hij door de bekering innerlijke rust heeft gevonden en dat hij minder liegt, heeft verweerder ook oppervlakkig en summier mogen achten.

7.2. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat gebleken is dat eiser enige feitelijke kennis heeft van het christelijke geloof, maar dat hij niet duidelijk heeft kunnen maken wat de persoonlijke betekenis hiervan voor hem is. Ook blijkt een deel van eisers kennis onjuist te zijn. Ter zitting heeft verweerder de toelichting van eiser in beroep over zijn verklaringen over Goede Vrijdag en Pasen gevolgd, maar dat maakt niet dat verweerder de rest van de verklaringen van eiser voldoende acht. Verweerder stelt zich namelijk niet ten onrechte op het standpunt dat eiser in algemeenheden is blijven steken en geen persoonlijke betekenis heeft kunnen geven aan de Bijbelverzen.

7.3. Ook de verklaringen van eiser over wat de doop voor hem heeft betekend, namelijk dat zijn zonden zijn vergeven en het een nieuw begin is, heeft verweerder algemeen mogen achten. Eiser heeft geen duidelijkheid gegeven over zijn motivatie zich te laten dopen en wat dit voor hem betekent. Hij heeft niet inzichtelijk weten te maken waaruit blijkt dat hij nu innerlijke rust heeft ervaren. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de doop voor eiser een externe belevenis is (en geen interne). Het enkele feit dat iemand gedoopt is betekent niet dat hij daadwerkelijk tot het christendom is bekeerd.

7.4. De door eiser overgelegde documenten ter onderbouwing van zijn bekering heeft verweerder, mede gelet op eisers verklaringen, onvoldoende mogen achten. Ten aanzien van de doopakte stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat in beginsel iedereen zich kan laten dopen en een authentieke doopakte kan verkrijgen. Verder is verweerder ingegaan op de brief van de kerk. Hieraan kan niet de waarde worden gehecht die eiser eraan gehecht wenst te zien. Het blijft aan eiser om met zijn verklaringen aannemelijk te maken dat hij tot het christendom is bekeerd, waarbij zo’n brief als aanvullend bewijs kan dienen. Gelet op al het voorgaande stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser zijn bekering niet met persoonlijke en authentieke verklaringen aannemelijk heeft gemaakt. Dat de kerk wel gelooft dat eiser christen is, is hiervoor onvoldoende.

7.5. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8.1. Gelet op wat hiervoor onder 6.1. is overwogen heeft verweerder het bestreden besluit ten aanzien van de gestelde afvalligheid niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Het bestreden besluit is op dat punt dus genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

8.2. Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de rechtbank het haar voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan zij het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dat kan met een geheel nieuw besluit of een gedeeltelijke intrekking en een aanvullend besluit. Hierbij is van belang dat de asielprocedure van eiser al lang loopt en dat toepassing van de bestuurlijke lus eraan kan bijdragen dat deze procedure sneller wordt afgerond.

8.3. De termijn waarbinnen verweerder het gebrek dient te herstellen, is afhankelijk van het nader onderzoek dat hij wil verrichten. Het staat verweerder vrij om eiser aanvullend te horen over de feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling. Indien verweerder hiervoor kiest, krijgt verweerder na deze tussenuitspraak tien weken de tijd om een aanvullend besluit te nemen, waarbij eiser in de gelegenheid moet worden gesteld om correcties en aanvullingen op het rapport van het aanvullend gehoor in te dienen. Indien verweerder eiser niet aanvullend wil horen, wordt van verweerder verwacht dat hij binnen zes weken een nieuw besluit neemt. Daarna zal de rechtbank bepalen hoe de procedure wordt voortgezet en partijen daarover informeren. Alle verdere stukken in de procedure moeten zodra zij beschikbaar komen in het digitale dossier worden geplaatst.

8.4. De rechtbank verzoekt verweerder om binnen twee weken aan eiser en de rechtbank bekend te maken of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Als verweerder van deze gelegenheid geen gebruik maakt, doet de rechtbank in beginsel zonder nadere zitting einduitspraak.

8.5. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat zij over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:

  • heropent het onderzoek;

  • stelt verweerder in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van deze uitspraak;

  • draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen;

  • houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak? Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Zie pagina’s 5 en 12 van het gehoor van 23 januari 2023 en pagina’s 9, 11 en 13 van het aanvullend gehoor van 9 september 2024.


Voetnoten

Zie pagina’s 5 en 12 van het gehoor van 23 januari 2023 en pagina’s 9, 11 en 13 van het aanvullend gehoor van 9 september 2024.