ECLI:NL:RBDHA:2025:17056 - Rechtbank Den Haag - 11 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.15111, NL25.15112 en NL25.2630
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiseres], V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
(gemachtigde: mr. E.P.C. van der Weijden).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ en beoordeelt de voorzieningenrechter de verzoeken om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 17 januari 2025 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 maart 2025 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
- De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
-
Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1976 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Eiseres heeft eerder vanaf 24 december 2019 een verblijfsvergunning gehad voor verblijf bij haar toenmalige partner. Bij het besluit van 11 januari 2022 is deze verblijfsvergunning ingetrokken per 2 juni 2021 wegens het verbreken van de relatie. Bij uitspraak van 2 september 2024 heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard
[1] , zodat het besluit in rechte vaststaat. De minderjarige dochter (referente) van eiseres is in het bezit van een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘niet tijdelijke humanitaire gronden (voortgezet verblijf)’, geldig van 17 oktober 2023 tot 17 oktober 2028. -
Eiseres heeft een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aangevraagd met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’, omdat zij bij referente in Nederland wil verblijven.
-
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste. Verweerder heeft in het kader van artikel van het 8 van het EVRM
[2] een belangenafweging gemaakt, maar heeft die in het nadeel van eiseres laten uitvallen.
Wat vindt eiseres in beroep?
- Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en vindt dat zij moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 EVRM. Verweerder heeft in de belangenafweging onvoldoende gewicht toegekend aan de persoonlijke belangen van eiseres en haar kinderen. Eiseres is de primaire verzorgende ouder van referente, die een minderjarig schoolgaand kind is met een zelfstandige verblijfsvergunning. Ze hebben zich geworteld in Nederland en hebben sterkere banden met Nederland dan met Suriname. Verder heeft verweerder eiseres ten onrechte niet gehoord.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
-
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
-
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv. Ook is niet in geschil dat tussen eiseres en referente sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Tussen partijen is in geschil of verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de uitzetting van eiseres niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM en dat geen aanleiding bestaat om haar om die reden vrij te stellen van het mvv-vereiste.
-
Uit vaste jurisprudentie van het EHRM
[3] en van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij een inmenging op het recht op en respect voor gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds.[4] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstaf impliceert verder dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen.[5] -
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van het recht van eiseres op uitoefening van gezinsleven met haar minderjarige dochter (referente) onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van referente en niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom aan die belangen niet meer gewicht toekomt.
10.1. Eiseres heeft vanaf 24 december 2019 een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar toenmalige partner gehad. Referente heeft vanaf toen samen met eiseres in Nederland verbleven. Vervolgens heeft referente sinds 17 oktober 2023 een zelfstandig verblijfsrecht in Nederland gekregen.
10.2. De afwijzing van de aanvraag van eiseres heeft tot gevolg dat referente eiseres naar Suriname zal moeten volgen of de keuze zal moeten maken zonder eiseres in Nederland te blijven. De rechtbank is van oordeel dat daarmee het aan referente toegekende zelfstandige verblijfsrecht wordt aangetast en illusoir wordt gemaakt. Ondanks dat eiseres gelet op haar leeftijd niet voor alles afhankelijk is van de zorg van eiseres, zal zij toch in bepaalde aspecten nog afhankelijk zijn van eiseres, juist nu sprake is van een hechte band tussen beiden, ook omdat de vader van referente is overleden en eiseres altijd de zorg voor referente heeft gehad.
10.3. En hoewel het verweerder vrijstaat te beslissen dat referente een zelfstandig verblijfsrecht krijgt en op een later moment een beslissing neemt die haar in feite de mogelijkheid ontneemt nog langer van dat verblijfrecht te kunnen genieten, had verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, diepgaander dan hij in dit geval heeft gedaan, de belangen van het kind dienen te onderzoeken en aan die belangen ook kenbaar een zwaarder gewicht toe moeten kennen dan nu uit de motivering van het bestreden besluit naar voren komt. Temeer nu referente in eerste instantie in Nederland verblijf heeft gekregen middels een van eiseres afhankelijk verblijfsrecht en er in het Vreemdelingbesluit bewust voor is gekozen om ook deze minderjarige vreemdelingen voor voortgezet verblijf in aanmerking te laten komen.
10.4. Door verweerder is bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet volledig genoeg in kaart gebracht welke individueel belang referente heeft bij voortgezet verblijf in Nederland. Eiseres en referente zijn hier niet over gehoord op een hoorzitting in bezwaar
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het besluit wordt vernietigd. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak.
-
Het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL25.2630 wordt gelijkgesteld met een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
[11] Dit verzoek wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit[12] . -
Het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL25.15112 wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen belang heeft bij de gevraagde voorziening. Eiseres heeft namelijk al in bezwaar de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Nadat op het bezwaar is beslist werd dat verzoek gelijkgesteld met een verzoek hangende beroep. Daarom was het niet nodig om in beroep opnieuw de voorzieningenrechter te verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen.
-
Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.721,-.
[13]
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
-
draagt verweerder op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.721,-.
De voorzieningenrechter verklaart de verzoeken om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.
Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 2 september 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:8236.
Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Onder meer uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73 en 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
Op grond van artikel 3.50, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
Nota van Toelichting, Stb. 2000, 497, p.126.
Op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Verdrag inzake de rechten van het kind.
Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb.
Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.
1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.