ECLI:NL:RBDHA:2025:17010 - Bedrijfswagens zonder auteursrechtelijke bescherming of eigen gezicht op de markt - 16 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt dat een bedrijfswagen-inrichting geen auteursrechtelijk beschermd werk is, omdat de vormgevingskeuzes technisch bepaald, triviaal of niet het gevolg van eigen creatieve arbeid zijn. Een beroep op slaafse nabootsing faalt eveneens, omdat de inrichting geen 'eigen gezicht' op de markt heeft.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team handel
Zittingsplaats Den Haag
Zaaknummer: C/09/685663 / KG ZA 25-465
Vonnis in kort geding van 16 september 2025
in de zaak van
PROMOTION CARE B.V.,, te Naaldwijk, Gemeente Westland, eisende partij, hierna te noemen: PMC, advocaat: mr. S.H. van Wijk,
tegen
RME SOLUTIONS B.V., te Ruurlo, Gemeente Berkeiland, gedaagde partij, hierna te noemen: RME, advocaat: mr. L. Bezoen.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding van 5 juni 2025, met producties EP01 t/m EP23;
-
de akte houdende wijziging/vermeerdering van eis ex artikel 130 Rv
[1] ;- de conclusie van antwoord, met producties GP01 t/m GP13;- de aanvullende productie EP24 van PMC; -
de akte overlegging producties van RME, met producties GP14 t/m GP16;
-
de aanvullende producties EP25 t/m EP30 van PMC;
-
de akte overlegging producties van RME, met producties GP17 t/m GP20.
Op 29 juli 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Partijen hebben vragen van de voorzieningenrechter beantwoord en hun standpunten nader toegelicht aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Het vonnis is nader bepaald op heden.
2 De feiten
2.1. PMC houdt zich sinds 1995 onder de handelsnamen Promotion Care B.V., PMC Solutions en Transportainer bezig met onder meer het ontwerpen, ontwikkelen en verhandelen van bedrijfswageninrichtingen. Deze bedrijfswageninrichtingen worden – uitgaande van een aantal standaarden waaruit kan worden gekozen – aan de hand van de wensen van de klant op maat ontworpen. De bedrijfswageninrichtingen van PMC kunnen er bijvoorbeeld zo uitzien:
2.2. PMC biedt haar producten en diensten onder meer aan via haar website, die gehouden wordt onder de domeinnaam <www.transportainer.nl>.
2.3. PMC is houdster van de volgende twee Benelux merkinschrijvingen:
-
het op 6 januari 2025 gedeponeerde en op 12 maart 2025 ingeschreven Benelux woordmerk ‘Transportainer’ met inschrijvingsnummer 1514712 (hierna te noemen: het woordmerk) voor waren en diensten in klassen 6 (voor o.a. gereedschapsdozen van metaal), 12 (voor o.a. speciaal aangepaste voertuiginterieurs) en 20 (voor o.a. kasten en rekken voor werkplaatsen);
-
het op 30 januari 2025 gedeponeerde en op 3 februari 2025 ingeschreven Benelux beeldmerk met woordelementen met inschrijvingsnummer 1518637 zoals hieronder weergegeven (hierna te noemen: het beeldmerk), voor waren en diensten in klassen 6 (voor o.a. gereedschapsdozen van metaal), 12 (voor o.a. speciaal aangepaste voertuiginterieurs) en 20 (voor o.a. kasten en rekken voor werkplaatsen).
2.4. RME is in mei 2023 opgericht en houdt zich bezig met het vervaardigen van werkplaatsinrichtingen en het vervaardigen van de inrichting van bedrijfswagens. Zij biedt haar producten aan via haar website, die gehouden wordt onder de domeinnaam https://rmesolutions.nl. RME biedt maatwerkoplossingen aan voor de inrichting van bedrijfswagens, welke worden afgestemd op de wensen van de klant en de technische mogelijkheden van de voertuigen. Deze inrichtingen kunnen er als volgt uit zien:
2.5. PMC heeft RME op 30 december 2024 gesommeerd de inbreuk op haar intellectuele eigendomsrechten en het onrechtmatig handelen jegens haar te staken en gestaakt te houden.
2.6. RME heeft op 8 januari 2025 betwist inbreuk op intellectuele eigendomsrechten van PMC te maken of onrechtmatig te handelen.
2.7. PMC heeft RME op 10 maart 2025 opnieuw een sommatie gestuurd vanwege auteursrechtinbreuk, slaafse nabootsing en merkinbreuk. Partijen zijn vervolgens in overleg getreden, maar een minnelijke oplossing is niet bereikt.
2.8. PMC heeft de rechtbank op 23 mei 2025 verzocht een datum voor een kort geding te bepalen.
3 Het geschil
3.1. Samengevat vordert PMC – na wijziging van eis – dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I: RME beveelt om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op (primair) het auteursrecht van PMC, dan wel (subsidiair) het slaafs nabootsen, te staken en gestaakt te houden;
II. RME beveelt om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op de merk- en handelsnaamrechten van PMC ten aanzien van het merk/teken "Transportainer", te staken en gestaakt te houden;
III. RME beveelt om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan de advocaat van PMC opgave te doen zoals in de dagvaarding is gevorderd;
IV. RME beveelt om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de voorraad inbreukmakende producten op kosten van RME ter vernietiging af te (doen) geven aan PMC;
V. RME beveelt om binnen achtenveertig uur na betekening van dit vonnis een rectificatie op te nemen op de homepage van haar website https://rmesolutions.nl, op haar Instagram- en Facebookpagina, zoals in de dagvaarding is gevorderd;
VI. RME veroordeelt tot verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 25.000,- per overtreding, te vermeerderen met een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 5.000,- per (deel van een) dag dat RME geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft te voldoen aan de bevelen zoals hiervoor omschreven onder I. tot en met V.;
VII. RME veroordeelt in de volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv
VIII. bepaalt dat de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak in de zin van artikel 1019i Rv, op zes maanden na heden wordt gesteld.
3.2. PMC legt aan haar vorderingen de volgende stellingen ten grondslag. RME maakt met het aanbieden van haar bedrijfswageninrichtingen en onderdelen daarvan inbreuk op de auteursrechten van PMC. Mocht er geen sprake zijn van auteursrechtelijke bescherming, dan is sprake van onrechtmatige slaafse nabootsing van de bedrijfswageninrichtingen van PMC door RME. Daarnaast maakt RME inbreuk op de merkrechten en handelsnaamrechten van PMC door het teken ‘Transportainer’ te gebruiken in haar Google advertenties.
3.3. RME voert gemotiveerd verweer en concludeert tot onbevoegdverklaring van deze rechtbank, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van PMC, met veroordeling van PMC in de kosten van deze procedure zoals bedoeld in artikel 1019h Rv voor zover de vorderingen gegrond zijn op handhaving van intellectuele eigendomsrechten en voor het overige conform het geldende liquidatietarief, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
3.4. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4 De beoordeling
Bevoegdheid
4.1. De voorzieningenrechter van deze rechtbank is internationaal en relatief bevoegd kennis te nemen van de vorderingen voor zover die gegrond zijn op gestelde inbreuk op de Benelux-merken van PMC op grond van artikel 4.6 lid 1 BVIE
4.2. Voor zover de vorderingen zijn gegrond op het auteursrecht, de slaafse nabootsing en het handelsnaamrecht ontleent de voorzieningenrechter van deze rechtbank zijn bevoegdheid aan artikel 102 Rv
Spoedeisend belang
4.3. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen, moet worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat het spoedeisend belang in beginsel is gegeven, zolang de gestelde inbreuk(en) of het gestelde onrechtmatig handelen voortduurt.
4.4. Ten aanzien van de hoofdvorderingen is het spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen vanwege de gestelde voortdurende inbreuk op intellectuele eigendomsrechten gegeven. Anders dan RME heeft betoogd, is de voorzieningenrechter bovendien van oordeel dat PMC voldoende voortvarend heeft gehandeld om de gestelde inbreuk te doen beëindigen. PMC heeft immers na het overleg dat tussen partijen heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de sommatie van 10 maart 2025, op 23 mei 2025 de behandeling van dit kort geding bij de rechtbank aangevraagd. Deze periode van (ruim) 10 weken (binnen welke periode partijen nog met elkaar in gesprek zijn gegaan) is niet een dermate lang tijdsverloop, op grond waarvan RME mocht aannemen dat PMC geen kort geding (meer) aanhangig zou maken.
4.5. RME heeft tot slot het spoedeisend belang bij de door PMC ingestelde nevenvorderingen betwist. Het spoedeisend belang bij nevenvorderingen moet per afzonderlijke nevenvordering worden besproken. Nu de voorzieningenrechter in het hiernavolgende tot het (voorshandse) oordeel komt dat de vorderingen van PMC moeten worden afgewezen, wordt aan de bespreking van (de spoedeisendheid van) de nevenvorderingen echter niet toegekomen.
Geen sprake van (inbreuk op) auteursrecht
4.6. RME heeft als meest verstrekkende verweer tegen de gestelde auteursrechtinbreuk aangevoerd dat PMC onvoldoende heeft gesteld welke van haar bedrijfswageninrichtingen bescherming genieten, waarom haar bedrijfswageninrichtingen een auteursrechtelijk beschermd werk zouden zijn en op welke wijze RME daarop dan inbreuk zou maken.
4.7. Om als auteursrechtelijk werk beschermd te kunnen zijn in de zin van artikel 10 Aw
4.8. Op PMC rust de stelplicht ten aanzien van haar op auteursrecht gestoelde vorderingen. Dit betekent dat zij dient te stellen dat en waarom haar bedrijfswageninrichtingen auteursrechtelijke bescherming genieten. In de dagvaarding heeft PMC gesteld dat zij meerdere vrije en creatieve keuzes heeft gemaakt, die geresulteerd hebben in een werk met een eigen oorspronkelijk karakter dat het persoonlijk stempel van de maker draagt. Zij wijst daarbij op de keuzes voor “de indeling, de samenstelling, de marges van kastjes, planken, lades, knopjes/grepen, de rechtlijnige (of niet rechtlijnige) afkaderingen en de wijze waarop de producten zijn afgevlakt/afgewerkt en inkepingen hebben”. Deze keuzes bepalen (mede) de totaalindruk en uitstraling van haar bedrijfswageninrichtingen, door PMC veelvuldig ook wel aangeduid als haar ‘look and feel’.
4.9. PMC heeft – in aanvulling op de dagvaarding – in haar pleitnota de door haar gemaakte vrije, creatieve keuzes nader opgesomd. Het gaat dan om:
4.10. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat PMC onvoldoende heeft gesteld wat de auteursrechtelijk beschermde trekken zijn van de door haar ontworpen bedrijfswageninrichtingen. Hij licht dit als volgt toe.
4.11. De in de dagvaarding opgesomde keuzes, zoals deze hiervoor onder 4.8 zijn aangehaald, zijn te weinig toegespitst op de bedrijfswageninrichtingen zoals PMC die ontwerpt. Deze optelling geeft enkel in algemene bewoordingen weer met welke elementen je bij het inrichten van een dergelijke kast rekening moet houden. PMC heeft nagelaten te stellen welke specifieke vrije en creatieve keuzes zij maakt dan wel heeft gemaakt bij het ontwerpen van haar bedrijfswageninrichtingen en die hebben geresulteerd in de door PMC genoemde ‘kenmerkende look and feel’. Dit had wel op haar weg gelegen.
4.12. PMC heeft vervolgens tijdens de mondelinge behandeling een wat specifiekere opsomming gegeven van de door haar gemaakte vrije en creatieve keuzes (zie hiervoor onder 4.9). Nog daargelaten dat de voorzieningenrechter het in het kader van een goede procesorde niet gepast acht dat PMC in dit stadium van de procedure de grondslag van de vordering heeft willen concretiseren, geeft deze optelling naar voorlopig oordeel geen duidelijkheid over de vraag waar exáct de creatieve keuzes van PMC liggen. Daarvoor zijn de volgende omstandigheden redengevend. De maatvoering van de kasten wordt grotendeels bepaald door de grootte van de bedrijfswagen waarvoor een inrichting moet worden gemaakt; dat verschilt per type auto. De specifieke inrichting van de kasten is deels technisch bepaald door de standaard maatvoering van bijvoorbeeld lades en bakken en bovendien – daar zijn partijen het over eens – afhankelijk van de wensen van de klant. De klant kan immers op basis van (naar partijen stellen) 1.250 verschillende modulaire mogelijkheden zijn bedrijfswagen naar eigen wens inrichten en op die manier (bijvoorbeeld) zelf bepalen hoeveel lades, welke lades en op welke plaatsen in de kast die klant lades wenst te hebben. Daar komt bij dat – zoals PMC tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld – de door PMC gebruikte koffers (de ‘systainers’) en lades (beide voorzien van lichtgroene grepen) afkomstig zijn van derden. Kortom: voor zover PMC bij het ontwerpen van haar bedrijfswageninrichtingen keuzes maakt, zijn deze voor het overgrote deel technisch bepaald of niet (volledig) het gevolg van haar eigen creatieve arbeid.
4.13. De voorzieningenrechter heeft PMC tijdens de mondelinge behandeling bij herhaling gevraagd welke creatieve keuzes er op detailniveau door PMC zijn gemaakt. PMC heeft in reactie daarop aangegeven dat haar ‘look and feel’ voornamelijk bepaald wordt door de combinatie van de aluminium profielen voorzien van inkepingen met de gladde grijze (kunststof) platen die zij daar tussen plaatst. Dit betreft zowel de verticale profielen als de horizontale profielen aan de voorzijde van de kast. Ten aanzien van de verticaal geplaatste framestukken met daartussen een plaat, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de keuze voor deze constructie triviaal van aard is; daarin vallen geen creatieve keuzes aan te wijzen. Ten aanzien van de horizontale framestukken met daartussen een plaat geklemd, wordt het volgende overwogen. RME heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat elke plank in de kast aan de voorzijde is voorzien van een opstaande rand, die voorkomt dat de materialen die op die plank liggen tijdens het rijden uit de kast vallen. De vormgeving van deze opstaande rand is – aldus RME – technisch bepaald: de twee horizontale frameranden zorgen ervoor dat de tussenliggende plaat blijft zitten en niet los raakt. PMC heeft dit niet betwist, zodat de voorzieningenrechter daarvan uit gaat. Kort en goed wordt de keuze voor een combinatie van de aluminium frames (die – naar RME onweersproken heeft gesteld – standaard in de markt zijn) met de kunststof plaat daartussen voorshands oordelend niet aangemerkt als een vrije creatieve keuze in auteursrechtelijke zin.
4.14. Dit betekent dat PMC onvoldoende heeft gesteld welke vrije en creatieve keuzes zij heeft gemaakt om de door haar geclaimde ‘look and feel’ te bewerkstelligen. De elementen die door PMC zijn aangedragen, komen niet voor afzonderlijke auteursrechtelijke bescherming in aanmerking.
4.15. PMC beroept zich er op dat een verzameling van op zichzelf niet beschermde elementen wel als auteursrechtelijk beschermd werk kunnen worden aangemerkt. Dat is op zichzelf beschouwd juist, mits die verzameling het persoonlijk stempel van de maker draagt.
4.16. Nu de bedrijfswageninrichtingen van PMC naar voorlopig oordeel niet als auteursrechtelijk beschermd werk kunnen worden aangemerkt, maakt RME daarop ook geen inbreuk. Voor zover de vorderingen gegrond zijn op de gestelde inbreuk op het auteursrecht, worden deze dan ook afgewezen.
Geen sprake van slaafse nabootsing
4.17. Ten aanzien van nabootsing van een stoffelijk product dat niet (langer) wordt beschermd door een absoluut recht van intellectuele eigendom geldt dat nabootsing van dit product in beginsel vrijstaat. Dit is anders wanneer door die nabootsing verwarring bij het publiek valt te duchten en de nabootsende concurrent tekortschiet in zijn verplichting om bij dat nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van zijn product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat. Nabootsing op een wijze die nodeloos verwarring veroorzaakt, is een vorm van oneerlijke mededinging, waartegen met een vordering uit onrechtmatige daad kan worden opgekomen. Van verwarring ten aanzien van een nagebootst product kan pas sprake zijn als dat product een ‘eigen gezicht’ heeft op de relevante markt, dat wil zeggen: zich in uiterlijke verschijningsvorm onderscheidt van andere, gelijksoortige producten op die markt
4.18. PMC stelt dat haar bedrijfswageninrichtingen een eigen gezicht op de markt hebben, omdat zij in materiële zin afwijkt van wat anderen aanbieden c.q. dat anderen van haar afwijken en duidelijk hebben gekozen voor een eigen signatuur. PMC heeft ter onderbouwing van deze stelling voorbeelden overgelegd van bedrijfswageninrichtingen van andere aanbieders. Tijdens de mondelinge behandeling heeft PMC meermaals gezegd dat haar ‘look and feel’ bepaald wordt door de aluminium frames met inkepingen waartussen een kunststof plaat wordt bevestigd.
4.19. RME heeft gemotiveerd betwist dat de bedrijfswageninrichtingen van PMC een eigen gezicht op de markt hebben. Zij voert daartoe aan dat er vele aanbieders van bedrijfswageninrichtingen op de markt actief zijn, die elk oplossingen aandragen voor hetzelfde functionele probleem. Daardoor is er – aldus RME – sprake van veel gelijksoortigheid op de markt, voornamelijk ten aanzien van de basisvormen (te weten: aluminium frames of rekken, bodemladesystemen, standaardmaten voor kasten, vakken of bakken en gebruik van grijs, blauw en zwart als kleurschema). Volgens RME zijn veel van deze keuzes functioneel bepaald, waardoor zij niet of nauwelijks bijdragen aan een eigen, kenmerkende stijl. Tijdens de mondelinge behandeling heeft RME bovendien toegelicht dat en waarom het noodzakelijk is om de kasten op deze manier te bouwen.
4.20. Gelet op de gemotiveerde betwisting van RME ten aanzien van het eigen gezicht op de markt, en het feit dat PMC daar niets tegenover heeft gesteld, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat PMC haar stelling ter zake onvoldoende heeft onderbouwd of aannemelijk heeft gemaakt. Voor zover de vorderingen op deze grondslag zijn ingesteld, worden ze dan ook afgewezen.
Geen inbreuk op merk- en handelsnaamrecht
4.21. PMC stelt dat RME inbreuk maakt op haar merk- en handelsnaamrechten door gebruik te maken van het teken ‘Transportainer’ om haar eigen goederen en diensten aan te prijzen. Immers, indien via de zoekmachine van Google wordt gezocht op ‘transportainer’, verschijnt RME in de zoekresultaten onder de gesponsorde links. Voorbeelden van die zoekresultaten zijn hieronder weergegeven.
4.22. RME heeft gemotiveerd betwist dat zij het teken ‘transportainer’ gebruikt, in het bijzonder dat zij dit teken als zoekwoord bij Google heeft gekocht. De omstandigheid dat RME toch in de zoekresultaten verschijnt als op Google wordt gezocht naar ‘transportainer’, wijt RME aan het feit dat Google zelf bepaalt welke zoekresultaten relevant zijn als een bepaalde zoekactie wordt uitgevoerd; dat is niet het resultaat van een actief handelen van RME. RME geeft hierbij als (onderbouwde) verklaring dat Google op basis van haar eigen algoritmes advertenties toont van aanbieders die in dezelfde categorie vallen (en eveneens via Google Ads adverteren). PMC heeft haar stellingen tegenover deze gemotiveerde betwisting niet meer nader onderbouwd en evenmin gesteld waaruit de inbreuk op haar merkenrecht door het gebruik van het teken ‘Transportainer’ anderszins zou moeten blijken. De voorzieningenrechter laat dan nog daar dat evenmin is gebleken dat er een economische band is tussen RME en PMC terwijl voldoende duidelijk wordt gemaakt van wie de advertentie afkomstig is.
4.23. RME heeft gemotiveerd betwist dat zij het teken ‘transportainer’ als handelsnaam gebruikt in de zin van artikel 5 Hnw
Slotsom en proceskosten
4.24. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat RME geen inbreuk maakt op enig intellectuele eigendomsrecht van PMC dan wel de producten van PMC slaafs nabootst. Dit betekent dat de vorderingen van PMC worden afgewezen. PMC zal bij die stand van zaken worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van RME.
4.25. RME maakt aanspraak op vergoeding van de volledige proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv voor zover de vordering is gebaseerd op intellectuele eigendomsrechten. RME heeft ter onderbouwing van deze vordering haar advocaatkosten gespecificeerd tot een bedrag van € 18.092,08 exclusief btw. Voor het overige deel maakt RME aanspraak op een proceskostenvergoeding overeenkomstig de geldende liquidatietarieven.
4.26. De voorzieningenrechter houdt bij de begroting van de proceskosten een verdeling aan tussen het deel van de procedure dat ziet op handhaving van intellectuele eigendomsrechten (‘het IE-rechtelijke deel’) en het deel van de procedure dat geen IE-rechtelijke grondslag heeft. Deze verdeling wordt in navolging van partijen gesteld op 60/40.
4.27. Om de redelijkheid en evenredigheid van de opgevoerde kosten voor het IE-rechtelijke deel van de procedure te kunnen beoordelen, sluit de voorzieningenrechter aan bij de Indicatietarieven in IE-zaken (versie april 2017). De daarin vermelde tarieven worden geacht redelijk en evenredig te zijn. Deze zaak is aan te merken als een normaal kort geding met een maximumtarief van € 15.000,-. Van dit tarief komt 60% voor vergoeding in aanmerking, te weten € 9.000,-.
4.28. Voor het ‘niet-IE-deel’ van de zaak zal de voorzieningenrechter voor het vaststellen van de honorarium van de advocaat van RME het in deze toepasselijke liquidatietarief gebruiken. Dit betekent dat een bedrag van (40% x € 1.107,- =) € 442,80 zal worden toegekend. Deze bedragen wordt vermeerderd met het griffierecht van € 714,-, waarmee het totaalbedrag uitkomt op € 10.156,80.
4.29. Voor een (separate) veroordeling in de gevorderde nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert. De nakosten zullen overeenkomstig het per 1 februari 2024 geldende liquidatietarief
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen van PMC af;
5.2. veroordeelt PMC in de proceskosten aan de zijde van RME, tot op vandaag begroot op € 10.156,80 en € 178,- aan nakosten, te vermeerderen met € 92,- aan nakosten in geval van betekening, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen te rekenen vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F. Brinkman en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025.
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen)
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Auteurswet 1912
HvJEG 16 juli 2009, ECLI:EU:C:2009:465, C-5/08 (Infopaq I) en HvJEU 1 december 2011, ECLI:EU:C:2011:798, C-145/10 (Painer)
Hoge Raad 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529 (Stokke / H3)
Hoge Raad 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153 (Endstra-tapes)
Hoge Raad 16 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8940, (Lancôme / Kecofa)
Hoge Raad 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529 (Stokke / H3)
Zie Hoge Raad 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529 (Stokke / H3)
Hoge Raad 20 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6999 (Lego), Hoge Raad 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:938 (All Round/Simstars)
HvJ EU 23 maart 2010, C-236/08 en C-238/08, ECLI:EU:C:2009:569, Google France
Handelsnaamwet
Dit tarief is te raadplegen op www.rechtspraak.nl (Aanbeveling tarieven kort gedingen kantonzaken en handelszaken) en is van toepassing op kort geding zaken waarin op of na 1 februari 2024 vonnis wordt gewezen.