ECLI:NL:RBDHA:2025:16895 - Bewijslast feitelijke toegankelijkheid medische zorg bij aanvraag uitstel van vertrek - 12 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt dat een vreemdeling die uitstel van vertrek vraagt om medische redenen (art. 64 Vw), zelf met concrete stukken moet onderbouwen dat noodzakelijke zorg in het land van herkomst feitelijk niet toegankelijk is. Zonder deze onderbouwing verschuift de bewijslast niet naar de minister.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.17224
geboren op [datum], van Nigeriaanse nationaliteit, V-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en
(gemachtigde: mr. A.E. Geçer).
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar herhaalde verzoek om uitstel van vertrek om medische redenen.
[1] Volgens eiseres bestaat er vanwege deze medische redenen een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM.[2] Eiseres heeft in Nederland een niertransplantatie ondergaan en stelt dat zij in Nigeria geen gebruik zal kunnen maken van transplantatie-nazorg.
Procesverloop
- De minister heeft met het besluit van 7 januari 2025 het tweede verzoek van eiseres om uitstel van vertrek afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 april 2025 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing gebleven.
2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek is op zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
Vrijstelling griffierecht
- Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Hoewel geen ingevuld formulier voor de vrijstelling van het griffierecht retour is gestuurd door de gemachtigde van eiseres, ziet de rechtbank geen aanleiding om daaraan consequenties te verbinden. Onder de gegeven omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding alsnog griffierecht te heffen.
Feiten en (eerdere) besluitvorming
Asielaanvraag en eerste artikel 64 Vw aanvraag
- Eiseres is in 2017 met een visum voor Frankrijk Nederland binnengekomen met haar minderjarige zoon en dochter. Zij heeft bij de grensweigering aan de KMAR
[5] aangegeven dat zij met haar kinderen op vakantie wilde naar Parijs. Zij heeft vervolgens in Nederland asiel aangevraagd, omdat zij stelde te vrezen voor de familie van haar man. Daarna zijn nierproblemen ontstaan waarvoor zij in Nederland in 2022 een nieuwe nier heeft gekregen. Bij besluit van 6 april 2017 heeft de minister de door eiseres gestelde problemen met de familie van haar man ongeloofwaardig geacht. De asielaanvraag is afgewezen en eiseres is opgedragen om binnen vier weken terug te keren naar Nigeria (een terugkeerbesluit). Dit besluit heeft ook betrekking op de minderjarige kinderen van eiseres. Het besluit is door deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg vernietigd bij uitspraak van 19 december 2017. Volgens de rechtbank was er geen zorgvuldige (ambtshalve) beoordeling van de medische situatie verricht.[6] Wel had de minister terecht geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking kwam voor asiel. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand is gebleven. De Afdeling[7] heeft deze uitspraak bevestigd in haar uitspraak van 20 februari 2018.[8]
4.1. Bij het besluit van 23 april 2021 heeft de minister besloten dat eiseres geen uitstel van vertrek krijgt. Hieraan lagen medische adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA) ten grondslag. Volgens het BMA was de voor eiseres noodzakelijke medische behandeling beschikbaar in Nigeria. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
4.2. Bij uitspraak van 20 september 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres onvoldoende had onderbouwd dat de medische behandeling in Nigeria voor haar niet feitelijk toegankelijk is.
Huidige artikel 64 Vw aanvraag
5. Op 19 juli 2024 heeft eiseres opnieuw verzocht om uitstel van vertrek. Het BMA heeft op basis van de medische informatie van de behandelaars van eiseres geconcludeerd dat eiseres in staat wordt geacht te reizen.
5.1. Bij het besluit van 7 januari 2025 heeft de minister het verzoek tot uitstel van vertrek afgewezen, onder verwijzing naar het BMA-advies. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 18 februari 2025 heeft de Afdeling een voorlopige voorziening getroffen dat eiseres de behandeling van haar bezwaar in Nederland mag afwachten.
5.2. Bij het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond, en de afwijzing van het verzoek om uitstel van vertrek gehandhaafd. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld. Op 22 april 2025 heeft deze rechtbank en zittingsplaats een voorlopige voorziening getroffen dat eiseres de behandeling van haar beroep in Nederland mag afwachten.
Feitelijke toegankelijkheid
- Eiseres heeft aangevoerd dat zij voldoende heeft onderbouwd dat een medische behandeling in Nigeria voor haar niet feitelijk toegankelijk is. Daarvoor heeft zij - samengevat - de volgende redenen. In de eerste plaats is de behandeling in Abuja volgens eiseres te ver weg, omdat zij naar Lagos zal worden uitgezet en Abuja niet een plek is waar zij zal kunnen wonen. In de tweede plaats zijn de kosten voor een medische behandeling en medicatie volgens eiseres zo hoog dat zij dit niet kan betalen. Ter onderbouwing is door eiseres overgelegd: informatie van VWN
[14] , een wetenschappelijke publicatie en een e-mailwisseling met een apotheker in Nigeria. In de derde plaats stelt eiseres dat haar financiële situatie onvoldoende is om de medische behandeling en medicatie te kunnen betalen. Als zij al in staat is te werken, verdient zij daarvoor onvoldoende. Het is daarbij volgens eiseres niet mogelijk om bewijs te leveren van het ontbreken van inkomen of vermogen. Daarnaast stelt eiseres dat het afsluiten van een zorgverzekering ook geen optie is. Dit komt volgens eiseres omdat dit volgens informatie van de NHIS alleen beschikbaar is voor werknemers. Bovendien komt zij vanwege haar bestaande problematiek hiervoor niet in aanmerking. In de vierde plaats stelt eiseres geen sociaal netwerk in Nigeria te hebben om haar te ondersteunen. Daartoe voert zij aan dat zij vanuit Nederland zelf financieel haar vader en via haar halfzus haar kinderen ondersteunt. Met haar halfbroer heeft zij geen contact.
6.1. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat zij met de overgelegde stukken aan haar bewijslast heeft voldaan. Volgens eiseres is de bewijslast omgedraaid en is het aan de minister om te weerleggen dat zij geen reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM. Gewezen is op het Paposvili-arrest
- De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling en het EHRM volgt dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat de medische behandeling in haar geval niet feitelijk toegankelijk is. Van de vreemdeling wordt in dit verband geen ‘clear proof’ verwacht. In de termen van het arrest Paposhvili gaat het om ‘evidence capable of demonstrating that there are substantial grounds.’ Als de vreemdeling aan deze bewijslast heeft voldaan is het vervolgens aan de minister om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen. De minister moet in dat geval de algemene situatie in Nigeria en individuele omstandigheden van eiseres zorgvuldig onderzoeken.
7.1. De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat de voor haar noodzakelijke medische behandeling en medicatie in Nigeria niet feitelijk toegankelijk is. Dit betekent ook dat de bewijslast, zoals onder 7. beschreven, niet is omgekeerd.
7.2. De rechtbank stelt voorop dat eiseres haar stellingen niet of onvoldoende heeft onderbouwd met stukken en dit wel van haar verwacht kon worden. In de eerste plaats heeft eiseres geen (grove) begroting overgelegd van de door haar specifiek benodigde medicatie en medische behandeling met de daarbij horende kosten in Nigeria. Zij heeft weliswaar informatie van VWN en een wetenschappelijke publicatie overgelegd, maar daaruit blijkt niet concreet wat de kosten zijn van de medicatie en behandeling die specifiek voor eiseres noodzakelijk is. Ook uit de overige stukken, waaronder een e-mail van een ziekenhuis in Lagos en een e-mail en kostenoverzicht van een apotheker in Nigeria volgt dit niet. Het is aan eiseres, die zelf deze medische behandeling ondergaat en medicatie gebruikt, om de specifieke kosten daarvan in Nigeria inzichtelijk te maken. Dat heeft zij niet gedaan. Ook heeft eiseres geen stukken overgelegd waaruit volgt dat zij niet kan wonen in Abuja. De enkele stelling dat Abuja ver van Lagos ligt is daarvoor onvoldoende. Bovendien is niet uitgesloten dat de medische behandeling en medicatie ook in Lagos aanwezig zijn. Eiseres heeft zelf een stuk overgelegd van een ziekenhuis in Lagos waaruit volgt dat behandeling door een nefroloog daar mogelijk is. Verder heeft eiseres niet met stukken onderbouwd dat zij geen inkomen of eigen vermogen heeft. De rechtbank volgt niet dat het voor haar onmogelijk is om aan te tonen dat zij dit niet heeft. Eiseres zou bijvoorbeeld bankafschriften kunnen overleggen. Daarbij is onvoldoende onderbouwd dat eiseres vanwege haar medische klachten is uitgesloten van een zorgverzekering of dat deze alleen beschikbaar is voor werknemers. Dit blijkt namelijk niet uit de informatie waarnaar zij heeft verwezen.
7.3. Uit het voorgaande, in samenhang bezien, volgt dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de noodzakelijke medische behandeling in Nigeria aanwezig is en dat deze feitelijk toegankelijk is voor eiseres. Wat namens eiseres verder is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Hoorplicht
- Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat de minister haar ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat horen een essentieel onderdeel vormt van de procedure.
[19] Ook heeft eiseres gewezen op het beleid van de minister in de Werkinstructie 2019/16. Eiseres heeft betoogd dat zij in bezwaar nieuwe stukken heeft ingebracht over de feitelijke toegankelijk van de medische behandeling. Ook is onderbouwd wat de sociale en financiële situatie van eiseres is. Volgens eiseres had de minister haar moeten horen om twijfels rondom de feitelijke toegankelijkheid helder te krijgen. Bijvoorbeeld over een zorgverzekering, over het bestaan van een netwerk en over het contact met haar familieleden in Nigeria. Daartoe is gewezen op een tweetal rechtbankuitspraken.[20]
8.1. De rechtbank oordeelt dat de minister mocht afzien van het horen in bezwaar.
Belang van het kind
- Eiseres heeft verder betoogd dat haar minderjarige kinderen ten onrechte niet gehoord zijn. Zij hadden kunnen vertellen over de situatie van hun moeder en het sociale netwerk in Nigeria. In de gronden van beroep is verder naar voren gebracht dat de kinderen grotendeels zijn opgegroeid in Nederland en vrezen voor terugkeer naar een land dat zij niet kennen.
9.1. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de kinderen van eiseres gehoord hadden moeten worden over de vraag of er medische redenen zijn voor eiseres om niet terug te kunnen keren naar Nigeria. In het kader van deze procedure over uitstel van vertrek, staat uitsluitend ter beoordeling of uitzetting om medische redenen achterwege moet blijven omdat het voor eiseres niet verantwoord is om te reizen.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt. De minister heeft het verzoek om uitstel van vertrek mogen afwijzen. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000.
Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Zie de arresten van 2 mei 1997, D. tegen VK, ECLI:CE:ECHR:1997:0502JUD003024096 en van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili tegen België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381. Zie ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2629 en van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2362.
Koninklijke Marechaussee.
ECLI:NL:RBDHA:2017:16257.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
201800478/1/V1.
ECLI:NL:RBDHA:2023:14142.
ECLI:NL:RVS:2025:663.
BMA-advies van 14 november 2024.
ECLI:NL:RVS:2025:663.
ECLI:NL:RBDHA:2025:6741.
Vluchtelingenwerk Nederland.
ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.
Van 3 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3134.
Zie de Werkinstructie (WI) 2024/2.
<https://www.nhia.gov.ng/2776-2/#:~:text=1.,or%20within%20the%20same%20household>.
Zie de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
Van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 5 september 2018, AWB 18/3381 en van deze rechtbank van 2 januari 2019, AWB 18/5744.
Op grond van artikel 7:3 onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, r.o. 5.2.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:265, r.o. 4.6 en verder.