ECLI:NL:RBDHA:2025:16880 - Twijfel aan verslaglegging COA leidt tot vernietiging HTL-plaatsingsbesluit - 12 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank vernietigt een HTL-plaatsingsbesluit omdat er gerede twijfel bestaat over de feitelijke verslaglegging van het COA. De tegenstrijdigheid met een eerdere uitspraak over hetzelfde incident, waarin een ander verantwoordelijk werd gehouden voor dezelfde handeling, maakt de motivering van het besluit ondeugdelijk.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 25/15366 en NL25.35820
[naam], eiser,
V-nummer: [V-nummer], (gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,
alsmede
de minister van Asiel en Migratie, de minister,
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 26 juli 2025. In dat besluit heeft het COa besloten om eiser vanaf die datum in een HTL
[1] in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit).[2] Het tweede beroep van eiser richt zich tegen het besluit van de minister van 26 juli 2025 om hem een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw[3] op te leggen. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1. De minister heeft op 3 september 2025 een verweerschrift ingediend.
1.2. De rechtbank heeft de beroepen op 5 september 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Ook een tolk is verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek in beide zaken op de zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
- De beroepen zijn gegrond. Hierna legt de rechtbank hoe zij tot dit oordeel komt.
Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit
Het incident dat heeft geleid tot het plaatsingsbesluit
- Uit de verslaglegging van het COa blijkt – samengevat – het volgende. Op
22 juli 2025 omstreeks 19:12 uur vond een vechtpartij plaats tussen bewoners van de opvanglocatie van het COa in Wageningen. Eiser rende doelbewust samen met andere bewoners op de vechtende groep af en mengde zich direct in het fysieke conflict. Tijdens het gevecht heeft eiser een medebewoner (B) meerdere keren met zijn vuist geslagen, onder andere op het hoofd. Dit terwijl B zich al op de grond bevond. Daarnaast trapte eiser B hard tegen het achterhoofd en de nek op het moment dat B probeerde op te staan en zich niet meer actief verweerde en weerloos was. Op basis van camerabeelden heeft het COa vastgesteld dat het handelen van eiser in aanzienlijke mate heeft bijgedragen aan de escalatie en de ernst van het geweld. Het incident heeft een zeer grote impact gehad. De HTL-plaatsing wordt door het COa als noodzakelijk gezien, ondanks het feit dat eiser voor 22 juli 2025 niet bij incidenten betrokken is geweest. De ernst van het geweld van eiser, in combinatie met de kwetsbare positie van B en de aanwezigheid van omstanders, maken dat een lichtere maatregel niet volstaat.
Wat vinden partijen?
-
Eiser betwist de door het COa beschreven gang van zaken. De vechtpartij was al gaande en eiser is er alleen tussen gaan staan in een poging de betrokkenen uit elkaar te halen. Eiser erkent B met zijn vuisten te hebben geslagen, maar dit was uit zelfverdediging nadat eiser erg hard door B was geslagen. Eiser ontkent B te hebben geschopt en heeft op de zitting verklaard dat niet hij, maar zijn vriend tegen het hoofd van B heeft geschopt. Het besluit is op dit punt ook niet goed onderbouwd. Er is geen transcriptie van de videobeelden, terwijl het COa zich wel op die beelden beroept. Ook zijn er geen verklaringen van andere betrokkenen of getuigen overgelegd.
-
Eiser stelt daarnaast dat er geen sprake is van een gebiedsbeperking nu het gebied dat hij niet mag verlaten, overeenkomt met het terrein van de HTL. Er is daarom geen sprake van vrijheidsbeperking, maar van onrechtmatige vrijheidsontneming in strijd met artikel 5 van het EVRM.
[4] Tot slot voert eiser aan dat de HTL-plaatsing niet voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De plaatsing is niet proportioneel, omdat eiser onder erg zware omstandigheden in de HTL verblijft.[5] De plaatsing voldoet daarnaast niet aan het subsidiariteitsvereiste, omdat eiser nooit eerder bij incidenten betrokken is geweest en zichzelf slechts heeft willen verdedigen.
5.1. De minister heeft op de zitting verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 augustus 2025.
Oordeel van de rechtbank 6. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht voldoende aanleiding te twijfelen aan de verslaglegging van het COa. Daarbij is het volgende van belang. De minister heeft op de zitting aangegeven dat alle handelingen van de betrokken deelnemers aan het gevecht uiteen zijn gezet in de beschrijving van het incident. Volgens deze omschrijving trapt eiser B hard tegen de nek en het achterhoofd, terwijl B nog op de grond ligt. Bij dit moment is ook bewoner E aanwezig. E werd seconden voordat eiser B tegen het hoofd zou hebben geschopt, door B in een houdgreep gehouden. E is naar aanleiding van zijn betrokkenheid bij dit incident op 25 juli 2025 in de HTL geplaatst. Tegen deze plaatsing heeft E beroep ingesteld. In de door de minister genoemde uitspraak van 27 augustus 2025 heeft deze rechtbank dit beroep ongegrond verklaard. Zoals is te lezen in die uitspraak, wordt E verantwoordelijk gehouden voor het schoppen tegen het hoofd en nek van B. E heeft dit niet betwist. Indien zowel eiser als E tegen het hoofd van B zouden hebben geschopt, had dit volgens de minister moeten blijken uit de verslaglegging van de camerabeelden. Dit is niet het geval, er wordt nergens gesproken over twee personen die al dan niet op hetzelfde moment schoppen tegen het hoofd en de nek van B. Deze vaststelling, tezamen met de verklaring van eiser dat niet hij, maar alleen zijn vriend heeft geschopt, maakt dat de rechtbank twijfelt aan de verslaglegging van het COa.
6.1. Omdat er aanleiding bestaat te twijfelen aan de verslaglegging door het COa, is het plaatsingsbesluit niet deugdelijk gemotiveerd en kan het niet aan de HTL-plaatsing ten grondslag worden gelegd. De rechtbank verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit hierom gegrond. De overige beroepsgronden behoeven dan ook geen bespreking meer.
De vrijheidsbeperkende maatregel
- De minister heeft de stelling dat het beroep niet tijdig is ingediend, op de zitting ingetrokken.
7.1. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is gegrond. Nu de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dit besluit, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook gegrond moet worden verklaard.
Conclusie en gevolgen
- De beroepen gericht tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel zijn gegrond.
8.1. De rechtbank gaat er verder vanuit dat sprake is van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 1.225,00 (€ 25,- per dag) nu hij ten onrechte gedurende negenenveertig dagen, namelijk van 26 juli 2025 tot en met 12 september 2025 (heden), in zijn bewegingsvrijheid is beperkt. De Staat der Nederlanden moet dit bedrag aan eiser vergoeden.
8.2. De rechtbank ziet verder aanleiding om het COa en de minister ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van€ 907,00 en wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit gegrond;
-
vernietigt het plaatsingsbesluit;
-
verklaart het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond;
-
beveelt de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van vandaag;
-
veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.225,00;
-
veroordeelt de minister en het COa ieder voor de helft in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, op 12 september 2025 en gepseudonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.
Handhaving- en Toezichtlocatie.
Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
Vreemdelingenwet 2000.
Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
Ter onderbouwing van de leefomstandigheden in de HTL heeft eiser het nieuwsbericht “Leefomstandigheden en veiligheid HTL Hoogeveen moeten beter”, van 13 oktober 2022, Justitie en Veiligheid, overgelegd.
ECLI:NL:RBDHA:2025:15955.