Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:16845 - Geen gezinsleven tussen meerderjarige zoon en ouders zonder bijkomende afhankelijkheid - 11 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1684511 september 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt dat voor gezinsleven tussen meerderjarige kinderen en ouders onder artikel 8 EVRM meer nodig is dan normale emotionele banden. Financiële steun op afstand en intensief contact zijn onvoldoende om de vereiste 'bijkomende elementen van afhankelijkheid' aan te tonen en een verblijfsrecht te rechtvaardigen.

Rechtsgebieden

Internationaal PubliekrechtMensenrechten

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.33803

**[eiseres],**v-nummer: [nummer 2], eiseres samen: eisers (gemachtigde: mr. W.J. Rohlof),

en

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

  1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eisers om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij hun zoon [persoon A] (referent). Eisers zijn het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.

Procesverloop

  1. Eisers hebben op 13 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een mvv met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij [persoon A] (referent) op grond van artikel 8 van het EVRM. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 2 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 augustus 2024 op het bezwaar van eisers is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

2.1. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat tussen eisers en referent niet is gebleken van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Er is volgens de minister daarom geen sprake van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.

2.2. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.3. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.4. De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Toelichting bij de aanvraag 3. Eiser, geboren op [geboortedatum 1] 1967, is de vader van referent. Eiseres, geboren op [geboortedatum 2] 1971, is de moeder van referent. Zij wonen sinds 2014 (toen zij uit Irak zijn vertrokken) in Turkije. Referent, geboren op [geboortedatum 3] 1999, woont sinds 2019 in Nederland. Zij hebben allen de Iraakse nationaliteit.

3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de familierechtelijke relatie tussen eiser en referent vaststaat. De identiteit van eiser en daarmee de familierechtelijke relatie tussen eiser en referent is door middel van de overgelegde originele nationaliteitsverklaring en de identiteitskaart van referent aangetoond.

3.2. Tussen partijen is wel in geschil of de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent aannemelijk is gemaakt.

Familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM: eiseres en referent

3.3. Eiseres betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de familierechtelijke relatie tussen referent en eiseres niet is aangetoond. Daartoe voert eiseres aan dat door overlegging van een kopie van de Irakese Nutrition Card (Nutrition Card) de familierechtelijke relatie tussen referent en eiseres aannemelijk is gemaakt. Ter zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat de Nutrition Card een document is waar in Irak veel waarde aan wordt gehecht. De minister heeft aan dat document ten onrechte niet de gewenste waarde toegekend op de grond dat de originele Nutrition Card niet naar Bureau Documenten zou zijn verzonden. Deze Nutrition Card is echter reeds in het kader van de asielaanvraag van de broer van referent aan de minister overgelegd en in die procedure door Bureau Documenten onderzocht. Bovendien is het verzenden van documenten naar Bureau Documenten niet vereist om waarde aan een document toe te kennen. Volgens paragraaf 4 van de werkinstructie (WI) 2022/20[1] moet pas contact worden opgenomen met Bureau Documenten als er twijfel is over de authenticiteit, waar de minister geen aanwijzingen voor heeft gegeven. Ook had de minister zelf het origineel kunnen opvragen, wat niet is gebeurd. Dat aan de Nutrition Card geen waarde is gehecht zonder nader onderzoek, is onbegrijpelijk.

3.4. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de familierechtelijke relatie tussen referent en eiseres niet is aangetoond omdat originele documenten ter onderbouwing daarvan ontbreken, terwijl aan de Nutrition Card niet de waarde wordt toegekend die eisers graag wensen te zien nu het origineel daarvan niet ter beoordeling aan Bureau Documenten is verzonden. Het document staat zowel bij de asielaanvraag van referent als bij zijn broers niet geregistreerd als aangeboden stuk. Dat het document door een van zijn broers is aangeboden blijkt ook niet uit de in de dossiers van de broers aanwezige aanbiedingsbrieven.

3.5. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat eiseres op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat het origineel van de Nutrition Card reeds voorhanden is bij de minister. Nu de minister een en ander heeft onderzocht en uit dat onderzoek is gebleken dat de Nutrition Card niet bij hem voorhanden was, heeft hij zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat aan de kopie niet de waarde kan worden toegekend die eiseres graag wenst te zien. Daarbij heeft de minister, anders dan eiseres stelt, niet het standpunt ingenomen dat aan de kopie helemaal geen waarde is gehecht. Nu eiseres echter niet met verdere (originele) documenten de familierechtelijke relatie heeft onderbouwd kon de minister zich op het standpunt stellen dat de familierechtelijke relatie tussen referent en eiseres niet is aangetoond.

Bijkomende elementen van afhankelijkheid Beoordelingskader

  1. Tussen partijen is in geschil of de minister zich voldoende gemotiveerd en niet ten onrechte op het standpunt stelt dat tussen eisers en referent geen sprake is van ‘further elements of dependency, involving more than the normal emotional ties’ (bijkomende elementen van afhankelijkheid). Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan immers dan pas worden gesproken van beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen ouders en meerderjarige kinderen. Uit vaste rechtspraak van het EHRM volgt dat de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden.[2] Het EHRM heeft in verschillende arresten factoren aangewezen die relevant kunnen zijn bij de vraag of hiervan sprake is. Van belang is of de familieleden hebben samengewoond[3], de mate van financiële afhankelijkheid[4], de mate van emotionele afhankelijkheid[5], de medische omstandigheden[6], de banden met het land van herkomst en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin[7]. Uit uitspraken van het EHRM[8] blijkt verder dat de minister bij de beoordeling zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht mag toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven.

De toetsingsmaatstaf van de minister

  1. Eisers betogen dat de minister een te strenge maatstaf heeft gehanteerd door te toetsen of sprake is van exclusieve afhankelijkheid. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat de bewoordingen in het bestreden besluit op dit punt ongelukkig zijn gekozen, maar dat bij de beoordeling wél alle elementen in onderlinge samenhang zijn meegewogen. De vraag of sprake is van exclusieve afhankelijkheid is slechts als één van de elementen meegenomen. Uit het bestreden besluit blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, inderdaad dat de minister niet uitsluitend heeft getoetst op exclusieve afhankelijkheid, maar dat ieder element – waaronder het element van exclusieve afhankelijkheid - afzonderlijk en in samenhang is beoordeeld. De rechtbank oordeelt daarom dat de minister de juiste maatstaf heeft toegepast. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Is tussen eisers en referent sprake van bijkomende elementen van afhankelijkheid?

  1. Eisers betogen dat tussen referent en hen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Hiertoe voeren eisers allereerst aan dat niet in geschil is dat referent tot aan zijn vlucht heeft samengewoond met zijn ouders. Dit vormt volgens hen een bijkomend element van afhankelijkheid dat de minister ten onrechte niet in het voordeel van eisers heeft meegewogen. De omstandigheid dat referent inmiddels vijf jaar zonder zijn ouders woont, doet hier niet aan af, omdat het toetsingsmoment het moment van vertrek is. Dat zij nu gescheiden leven, is bovendien het gevolg van de lange duur van de procedure. Verder betogen eisers dat zij financieel afhankelijk zijn van referent en dat dit door de minister feitelijk is erkend. De minister heeft immers gesteld dat niet alleen referent, maar ook zijn broers financieel bijdragen, maar volledige afhankelijkheid van één referent is niet vereist.[9]Dat referent en zijn broers eisers financieel op afstand kunnen ondersteunen, doet niet af aan het bestaan van de financiële afhankelijkheidsrelatie. Daarbij blijkt uit WI 2020/16 dat financiële bijdragen van familieleden in het voordeel van de vreemdeling kunnen worden meegewogen. Daarom had de minister dit als bijkomend element van afhankelijkheid moeten aannemen. Ook voeren eisers aan dat zij emotioneel afhankelijk zijn van referent. Niet in geschil is dat zij dagelijks meerdere keren contact hebben en dat zij hem hulp bieden bij het koken. Volgens eisers wijst dit op een intensief contact dat de gebruikelijke banden overstijgt. Daarnaast is tijdens de bezwaarfase een medisch stuk overgelegd waaruit blijkt dat eiseres toenemende depressieve klachten heeft vanwege de scheiding met referent. Deze afhankelijkheid is versterkt door de voortdurende dreiging van deportatie naar Irak. Hun verzoek om bescherming in Turkije is afgewezen en hun advocaat heeft meegedeeld dat zij vóór het einde van deze maand Turkije moeten verlaten. Eisers concluderen dat ook dit een bijkomend element van afhankelijkheid vormt. Daarnaast betogen eisers dat hun gezondheid een bijkomend element van afhankelijkheid vormt en niet slechts een financiële kwestie is. Niet in geschil is dat zij medische problemen ervaren als vluchtelingen in Turkije. Daarnaast worden de depressieve klachten van eiseres veroorzaakt door de scheiding met referent. De minister had deze omstandigheden in het voordeel van eisers moeten meewegen, maar heeft dit ten onrechte nagelaten. Verder wijzen eisers erop dat het vereiste van exclusieve afhankelijkheid niet relevant is voor dit afzonderlijke element en dat de minister hieraan ten onrechte afbreuk doet.

6.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid op grond waarvan tussen eisers en referent gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM moet worden aangenomen. De minister heeft mogen concluderen dat, hoewel eisers en referent in Irak en Turkije altijd hebben samengewoond tot het gedwongen vertrek van referent, dit langdurige samenwonen op zichzelf de gebruikelijke banden niet overstijgt. Daarbij heeft de minister in aanmerking mogen nemen dat eisers en referent reeds lange tijd, ook op het moment van de aanvraag en vervolgens het besluit, gescheiden wonen. Ten aanzien van de financiële situatie heeft de minister terecht in de beoordeling betrokken dat sprake is van een gedeelde financiële verantwoordelijkheid richting ouders, terwijl de financiële ondersteuning ook op afstand mogelijk is, en daarom geen meer dan gebruikelijke financiële afhankelijkheid is aangetoond. Met betrekking tot de emotionele band is voor de rechtbank aannemelijk dat sprake is van een goede relatie tussen eiseres en referent. Dat neemt niet weg dat de minister terecht heeft overwogen dat dit niet automatisch leidt tot het aannemen van een bijzondere emotionele afhankelijkheid. Het intensieve (telefonische) contact en de bezoeken van referent aan zijn ouders in Turkije zijn daarvoor op zichzelf onvoldoende. De aangevoerde psychische klachten van eisers zijn onvoldoende met medische stukken onderbouwd. Uit de overlegde medische stukken blijkt niet dat eiseres depressief is en in ieder geval niet dat zij depressief is als gevolg van de scheiding met referent. De overgelegde medische stukken bevestigen niet de gestelde ernst van de klachten van eisers. Ook voor het overige heeft de minister terecht geoordeeld dat eisers niet in bijzondere mate afhankelijk zijn van referent voor hun gezondheid. Eisers hebben immers daadwerkelijk medische zorg ontvangen in Turkije en die medische hulp kan worden voortgezet eventueel met (financiële) ondersteuning vanuit Nederland. Ten aanzien van de gestelde dreiging van uitzetting naar Irak overweegt de rechtbank dat deze onvoldoende is onderbouwd. Uit de stukken blijkt niet duidelijk of er in Turkije daadwerkelijk uitzettingsbesluiten zijn genomen, afgewezen of ingetrokken. Ter zitting is bovendien toegelicht dat er in Turkije nog een beroepsprocedure loopt en geen datum voor uitzetting is vastgesteld.

6.2. De door de minister gemaakte beoordeling van alle aangevoerde elementen en de conclusie dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eisers en referent is, gezien bovenstaande, navolgbaar en goed gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.

Heeft de minister de hoorplicht geschonden door in bezwaar geen aanvullend gehoor te bieden? 7. Eisers betogen dat de minister in bezwaar de hoorplicht heeft geschonden door aan referent geen mogelijkheid tot aanvullend gehoor te bieden onder meer om de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent aan te tonen. In dit kader geldt als uitgangspunt dat de minister de bezwaarmaker hoort in bezwaar, zeker in zaken waarin beslissingsruimte bestaat en een individuele belangenafweging vereist is. Het standpunt van de minister dat het bezwaar kennelijk ongegrond is, kan niet gevolgd worden. Eisers hebben concreet toegelicht waarom het besluit onjuist is en verzocht om gehoord te worden bij een voorgenomen afwijzing. Eisers hebben bovendien inspanningen verricht door relevante stukken over te leggen. Via een aanvullend gehoor had referent eventuele onduidelijkheden kunnen wegnemen. Eisers verwijzen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 23 augustus 2023.[10] Door geen aanvullend gehoor te bieden, heeft de minister ten onrechte de mogelijkheid ontnomen om de familierechtelijke relatie alsnog aannemelijk te maken.

7.1. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en daarom van het aanvullend horen in de bezwaarfase heeft mogen afzien.[11] Het is niet aannemelijk dat de minister een andersluidend besluit zou hebben genomen als een mogelijkheid tot aanvullend horen was geboden. Tijdens het eerste gehoor op 18 april 2023 heeft referent kunnen verklaren over de gezondheidstoestand van eisers en de aanwezigheid van een zorgverzekering. De minister wijst er in het verweerschrift terecht op dat eisers documenten hebben overgelegd ter onderbouwing van de aanvraag, waaronder documenten over de medische situatie van eisers, de verblijfsrechtelijke situatie in Turkije, het inkomen van referent en de identiteit. In bezwaar is daarnaast een kopie van de Nutrition Card overgelegd, dat door de minister bij de beoordeling van het beroep is betrokken. Daarin heeft de minister terecht geen reden gezien om eisers te horen, temeer nu dit onderwerp tijdens het eerste gehoor al aan de orde is geweest. Daarbij komt dat eisers, ondanks herhaalde verzoeken, geen stukken hebben overgelegd waaruit bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen referent en eisers blijken. Bij herstelverzuim van 28 december 2022 is verzocht om de ‘Vragenlijst Meer dan gebruikelijke afhankelijkheid’ in te vullen en de gevraagde documenten te verstrekken. Referent heeft deze vragenlijst niet ingevuld teruggestuurd en niet de documenten verstrekt die bij de antwoorden worden gevraagd. Ook is in het primaire besluit aangegeven dat stukken over de zorgafhankelijkheid ontbreken. Omdat alle relevante aspecten tijdens het eerste gehoor al aan bod zijn gekomen en in bezwaar geen nieuwe of concrete onderbouwing is geleverd, hoefde de minister geen aanvullend gehoor te bieden. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Daarom bestaat voor vergoeding van proceskosten of griffierecht geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Loof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Habibi, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

WI 2022/20 Horen en mandatering in bezwaar.

EHRM 17 april 2012, Kopf en Liberda tegen Oostenrijk,

ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806.

EHRM 9 oktober 2003, Slivenko tegen Letland, ECLI:CE:ECHR:2003:1009JUD004832199, 97 en EHRM 18 november 2014, Senchishak tegen Finland, ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD000504912, onder 55-57.

EHRM 20 september 2011, A.A. tegen Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2011:0920JUD000800008.

EHRM 10 oktober 1994, Gül tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:1994:1010DEC002321894.

EHRM 28 juni 1995, Jankovic tegen Oostenrijk, ECLI:CE:ECHR:1995:0628DEC002577794.

EHRM 7 november 2000, Kwakye-Nti en Dufie tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2000:1107DEC003151996.

Zie onder meer de EHRM 17 februari 2009, Onur tegen Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2009:0217JUD002731907, EHRM 12 januari 2010, Khan tegen Verenigd Koninkrijk, 17 januari 2012, EHRM Kopf en Liberda tegen Oostenrijk, en EHRM 18 november 2014, Senchishak tegen Finland. En ABRvS 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003, onder 3.2.

ABRvS …, ECLI:NL:RVS:2019:1003.

ECLI:NL:RBDHA:2024:13556.

Op grond van artikel 7:3 onder b, van de Awb.


Voetnoten

WI 2022/20 Horen en mandatering in bezwaar.

EHRM 17 april 2012, Kopf en Liberda tegen Oostenrijk,ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806.

EHRM 9 oktober 2003, Slivenko tegen Letland, ECLI:CE:ECHR:2003:1009JUD004832199, 97 en EHRM 18 november 2014, Senchishak tegen Finland, ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD000504912, onder 55-57.

EHRM 20 september 2011, A.A. tegen Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2011:0920JUD000800008.

EHRM 10 oktober 1994, Gül tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:1994:1010DEC002321894.

EHRM 28 juni 1995, Jankovic tegen Oostenrijk, ECLI:CE:ECHR:1995:0628DEC002577794.

EHRM 7 november 2000, Kwakye-Nti en Dufie tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2000:1107DEC003151996.

Zie onder meer de EHRM 17 februari 2009, Onur tegen Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2009:0217JUD002731907, EHRM 12 januari 2010, Khan tegen Verenigd Koninkrijk, 17 januari 2012, EHRM Kopf en Liberda tegen Oostenrijk, en EHRM 18 november 2014, Senchishak tegen Finland. En ABRvS 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003, onder 3.2.

ABRvS …, ECLI:NL:RVS:2019:1003.

ECLI:NL:RBDHA:2024:13556.

Op grond van artikel 7:3 onder b, van de Awb.