ECLI:NL:RBDHA:2025:16832 - Rechtbank Den Haag - 10 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9425
[eiser 1] , v-nummer: [v-nummer 1] , eiser 1,
[eiser 2], v-nummer: [v-nummer 2] , eiser 2, samen te noemen: eisers (gemachtigde: mr. M. Timmer),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Erdal).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
1.1. Verweerder heeft deze aanvragen met het besluit van 7 maart 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 januari 2025 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [referent] (referent), de gemachtigde van eisers, M. Teklezghi als tolk en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
-
Eiser 1 stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 2010 en eiser 2 stelt te zijn geboren op [geboortedatum 2] 2015. Eisers stellen broers te zijn en hebben de Eritrese nationaliteit. Zij hebben aanvragen gedaan voor een mvv voor verblijf bij hun gestelde vader, [referent] (referent).
-
Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat de identiteit van eisers onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Daarnaast is niet aangetoond dat eisers de biologische of juridische kinderen van referent zijn. Ook is niet voldaan aan het middelenvereiste. Ten slotte valt de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
[1] uit in het nadeel van eisers.
Wat vinden eisers in beroep?
- Eisers voeren aan dat zij hun identiteit en de familierechtelijke band met referent voldoende hebben aangetoond met substantieel indicatief bewijs. Ten onrechte zijn de geboorteakte van eiser 1 en de door de Saoedi-Arabische autoriteiten afgegeven verblijfsvergunning van eiser 2 niet betrokken in de beoordeling. Er is onvoldoende rekening gehouden met bewijsnood, nu het bekend is dat Eritrese statushouders (zoals referent) ernstige problemen hebben met het onderbouwen van aanvragen voor gezinshereniging.
[2]
Daarnaast is referent ten onrechte niet vrijgesteld van het middelenvereiste. Referent ontvangt sinds 2018 een uitkering en kan worden vrijgesteld van het middelenvereiste indien hij is ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Voldoende, zelfstandige en duurzame middelen van bestaan
- Uit artikel 3.22 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en artikel 16, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 volgt dat referent duurzaam en zelfstandig dient te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Verweerder wijst de aanvraag niet af op grond van het middelenvereiste als de hoofdpersoon of referent blijvend en volledig arbeidsongeschikt is
[4] of als de referent een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt en blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.[5]
5.1. De rechtbank overweegt dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste, nu eisers geen stukken of informatie hebben overgelegd die zien op het inkomen of de uitkering van referent. Ook hebben eisers niet met stukken onderbouwd dat één van de uitzonderingen op het middelenvereiste op referent van toepassing is. Eisers hebben geen stukken ingebracht over de ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling van referent en hebben aangegeven een dergelijke verklaring ook niet te hebben opgevraagd bij de gemeente. Zonder nadere onderbouwing kan de rechtbank het betoog van eisers, dat referent moet worden gelijkgesteld met iemand die blijvend niet in staat is te voldoen aan de plicht tot arbeidsinschakeling, daarom niet volgen.
- Verweerder heeft de aanvraag reeds hierom kunnen afwijzen. De rechtbank ziet aanleiding om toch ook de andere beroepsgronden te bespreken.
Identiteit en familierechtelijke relatie
- De rechtbank overweegt dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers hun identiteit en familierechtelijke relatie met referent niet aannemelijk hebben gemaakt. Het is in de eerste plaats aan eisers om hun identiteit en relatie met referent aannemelijk te maken. Eisers hebben daartoe een aantal documenten overgelegd, waaronder een geboorteakte, schoolpas en doopakte van eiser 1 en een door de Saoedi-Arabische autoriteiten afgegeven verblijfsvergunning en geboorteakte van eiser 2. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, nu gedurende de hele bestuurlijke fase de documenten van eiser 1 niet waren gelegaliseerd en de documenten van eiser 2 niet waren vertaald en gelegaliseerd, niet kan worden opgemaakt dat deze documenten zien op eisers. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder meermaals heeft gewezen op de noodzaak van vertalingen en legalisatie en dat niet is gesteld of onderbouwd dat het eisers niet lukte om de documenten te laten vertalen en/of legaliseren. De rechtbank acht de toelichting die eisers ter zitting hebben gegeven over waarom de vertalingen niet eerder beschikbaar waren daartoe onvoldoende. Ook het beroep op bewijsnood wat eisers (voor het eerst in beroep) hebben gedaan, acht de rechtbank daartoe onvoldoende omdat het enkel is onderbouwd met een algemene verwijzing naar de lastige bewijspositie van Eritrese statushouders. De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
7.1. In beroep hebben eisers vertalingen overgelegd van de doopakte van eiser 1, de geboorteakte en verblijfsvergunning van eiser 2 en de identiteitskaart van hun gestelde (achterblijvende) moeder. Een deel van deze vertalingen is pas drie dagen voor de zitting overgelegd. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de vertalingen dermate laat zijn overgelegd dat het niet mogelijk was om de stukken te onderzoeken en te betrekken in de besluitvorming.
7.2. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat ook met het overleggen van de vertalingen van deze documenten de identiteit van eisers en de familierechtelijke relatie met referent niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank merkt op dat, anders dan verweerder stelt, de geboorteakte van eiser 2 wél is gelegaliseerd en dat de overgelegde verblijfsvergunning van eiser 2 vermeldt dat deze juist is afgegeven als identiteitsbewijs. De rechtbank overweegt echter dat zelfs als verweerder met deze vertalingen de stukken zou kunnen laten onderzoeken en zou kunnen concluderen dat de identiteit en familierechtelijke relatie wel aannemelijk zijn gemaakt, dit de uitkomst van de zaak niet anders zou maken. Zoals geoordeeld in rechtsoverweging 5.1 is niet voldaan aan het middelenvereiste en kan dat de afwijzing van de aanvraag zelfstandig dragen.
Hoorplicht
- Ten slotte volgt de rechtbank eisers niet in hun standpunt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat referent in de bezwaarprocedure niet is gehoord. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden.
[6] Gelet op de motivering van het primaire besluit, waarin verweerder heeft aangegeven welke informatie, stukken en vertalingen van stukken misten, en op wat door eisers is aangevoerd in de bezwaarfase, heeft verweerder kunnen vaststellen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Verweerder heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.[7]
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Jans, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Eisers verwijzen daarbij naar een brief uit 2017 van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer en naar verschillende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: ECLI:NL:RVS:2018:1508, ECLI:NL:RVS:2018:1509, ECLI:NL:RVS:2019:3147 en ECLI:NL:RVS:2023:1910.
Dat volgt uit paragraaf B7/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Op grond van artikel 3.22, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
Dat volgt uit paragraaf B7/2.1.1 Vc.
ECLI:NL:RVS:2022:1918.
Dat volgt uit artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).