ECLI:NL:RBDHA:2025:16648 - Rechtbank Den Haag - 8 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.20630, NL25.20631 en NL25.20632
[naam2], eiser en hun zoon [naam3], allen met de Colombiaanse nationaliteit, V-nummer: [nummer1] , [nummer2] en [nummer3 2] , (gemachtigde: mr. D. de Vries),
en
(gemachtigde: mr. R.M. Koning).
- Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvragen van eisers als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000
[1] . Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvragen.
Procesverloop
- Eisers hebben op 12 juni 2023 aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met de bestreden besluiten van 29 april 2025 deze aanvragen afgewezen als ongegrond.
2.1. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
2.2. De rechtbank heeft de beroepen gevoegd behandeld op de zitting van 23 juni 2025.
2.3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de minister in de gelegenheid te stellen een nadere schriftelijke reactie te geven.
2.4. De minister heeft op 27 juni 2025 een aanvullend besluit genomen op de asielaanvraag van eiser. Op grond van artikel 6:19 van de Awb
2.5. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 23 juli 2025 gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
Het asielrelaas van eisers
- Eisers leggen aan hun asielaanvragen – kort samengevat – het volgende ten grondslag. Eiseres is twee keer via de telefoon bedreigd door een persoon die zich identificeerde als een collaborateur van de Autodefensa de Bajo Cauca Antioqueño om afpersgeld te betalen voor hun winkel. Daarnaast voeren eisers aan dat, toen zij niet betaalden, eiser is bedreigd door twee motorrijders met een pistool en dat hun zoon de volgende dag heeft aangegeven dat hij drie dagen lang is achtervolgd door een man.
Het bestreden besluit van eiser en eiseres
-
Het asielrelaas van eiser en eiseres bevat volgens de minister twee asielmotieven:
-
de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
-
de problemen met Autodefensa de Bajo Cauca Antioqueño vanwege hun bedrijf.
De minister acht het eerste asielmotief geloofwaardig, maar het tweede asielmotief niet. In dit verband heeft de minister onder meer overwogen dat eisers onvoldoende documenten hebben overgelegd ter onderbouwing van het tweede asielmotief en dat zij daarvoor geen goede verklaring hebben gegeven. De minister werpt hen tegen dat zij geen documenten hebben overgelegd van hun bedrijf genaamd [bedrijfsnaam] , terwijl dit bedrijf de aanleiding zou zijn geweest voor de gestelde problemen. Verder stelt de minister dat de verklaringen van eisers over het tweede asielmotief geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen.
4.1. In het aanvullende besluit van 27 juni 2025 heeft de minister, naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van 23 juni 2025, overwogen dat eiser kan worden gevolgd dat hij door twee mannen op een motor is benaderd en bedreigd. Maar eiser wordt niet gevolgd in zijn verklaring dat die twee mannen op de motor behoren tot de Autodefensas Bajo Cauca Antioquio en dat zij eiser hebben bedreigd omdat hij geen afpersgeld wilde betalen. De reden hiervoor is dat de gestelde problemen met Autodefensas Bajo Cauca Antioquio door de minister niet geloofwaardig zijn geacht.
Het bestreden besluit van de zoon van eisers
-
Het asielrelaas van de zoon van eisers bevat volgens de minister drie asielmotieven:
-
de identiteit, nationaliteit en herkomst van de zoon;
-
de problemen van de ouders met de Autodefensas van Bargo Cauca Antioqueno;
-
de achtervolging van de zoon van eisers door een bendelid.
De minister acht het eerste asielmotief geloofwaardig, maar het tweede en derde asielmotief niet. Voor wat het tweede asielmotief heeft de minister verwezen naar beschikkingen van de ouders, waarin gemotiveerd uiteengezet is waarom die problemen met Autodefensas van Bargo Cauca Antioqueno niet geloofwaardig zijn. In dit verband heeft de minister overwogen dat de zoon van eisers vaag heeft verklaard over de samenhang tussen de bedreiging van zijn ouders en de achtervolging. Die samenhang is volgens de minister slechts gebaseerd op vermoedens. Verder heeft de minister overwogen dat de zoon van eisers vaag en summier heeft verklaard over de achtervolging en de achtervolger. Naar de mening van de minister mag van de zoon van eisers verwacht worden dat hij daar meer details over kan geven.
- De minister concludeert daarom dat de asielaanvragen van eisers terecht zijn afgewezen als ongegrond.
Zienswijze herhaald en ingelast
- De enkele verwijzing naar de zienswijze en het verzoek om die als herhaald en ingelast te beschouwen, is onvoldoende om te kunnen worden aangemerkt als een beroepsgrond waarop de rechtbank moet ingaan.
[5] De rechtbank stelt vast dat de minister hierop in het bestreden besluiten een uitgebreide motivering heeft gegeven. Het is aan eisers om in beroep concreet aan te geven waarom de reactie van de minister op die zienswijzen volgens hen niet juist of niet toereikend is. De rechtbank zal zich dan ook richten op wat eisers in beroep hebben aangevoerd.
Problemen met Autodefensas van Bargo Cauca Antioqueno
- De rechtbank is van oordeel dat de minister de verklaringen van eisers met betrekking tot de door hen ondervonden problemen met de Autodefensas van Bargo Cauca Antioqueno niet ten onrechte niet geloofwaardig acht. In dit verband heeft de minister aan eisers kunnen tegenwerpen dat zij weinig specifieke informatie hebben kunnen geven over de Autodefensas van Bargo Cauca. Dat zij weinig hebben kunnen verklaren over deze gewapende groepering is door eisers niet betwist. De enkele verklaring ter zitting dat deze groepering gelieerd zou zijn aan de FARC, zonder dit overigens nader te onderbouwen, maakt dit niet anders. Verder heeft de minister niet ten onrechte aan eisers tegengeworpen dat niet valt in te zien waarom zij geen aangifte hebben gedaan van de bedreigingen bij de politie of de Fiscali. Dat zij dit niet hebben gedaan in verband met corruptie bij de politie, dat zij bang zijn dat de groepering hierachter zou komen en dat hen geen bescherming kan worden geboden, heeft de minister onvoldoende kunnen vinden. In dit verband heeft de minister terecht gewezen op de informatie uit het Algemeen Ambtsbericht Colombia van juni 2024 waaruit volgt dat in individuele gevallen wel degelijk bescherming wordt geboden. Nu eisers hebben nagelaten aangifte te doen, heeft de minister niet ten onrechte overwogen dat deze omstandigheid afdoet aan de geloofwaardigheid van de gestelde problemen. Ook heeft de minister niet ten onrechte tegengeworpen dat eisers – ondanks hun gestelde vrees – niet direct Colombia hebben verlaten, maar dat zij eerst nog 10 dagen in Medellín hebben verbleven. De enkele stelling in beroep dat zij niet eerder konden vluchten, zonder deze stelling van een nadere motivering te voorzien, is onvoldoende om deze tegenwerping van de minister teniet te doen. De beroepsgrond slaagt niet.
De achtervolging door een bendelid
- Gelet op het oordeel van de rechtbank over de geloofwaardigheid van de door eisers gestelde problemen met de Autodefensas van Bargo Cauca Antioqueno, heeft de minister eveneens niet ten onrechte overwogen dat de verklaringen van de zoon van eisers over de achtervolging door een lid van deze gewapende bende, vanwege de afpersing van zijn ouders, niet geloofwaardig is. In dit verband heeft de minister verder niet ten onrechte overwogen dat de zoon van eisers vaag en summier heeft verklaard over die achtervolging en zijn achtervolger. Verder heeft de minister niet ten onrechte overwogen dat zijn verklaring te zijn achtervolgd vanwege de afpersing van zijn ouders slechts is gebaseerd op vermoedens. Anders dan door de zoon van eisers is gesteld, heeft verweerder tijdens het gehoor hierop voldoende doorgevraagd.
Het aanvullende besluit ten aanzien van vader van 27 juni 2025
- In het aanvullende besluit heeft de minister overwogen dat het weliswaar kan worden gevolgd dat eiser door twee mannen op een motor is benaderd en bedreigd, maar dat gelet op de eerder in de procedure niet geloofwaardig geachte verklaringen, niet kan worden gevolgd dat de twee mannen op de motor behoren tot de Autodefensas Bajo Cauca Antioquio. Volgens de minister kan – gelet op de algemene (veiligheids-)situatie in Colombia – veel eerder worden aangenomen dat eiser het willekeurige slachtoffer is geworden van criminelen. Voor zover eiser bij herhaling voor criminelen in Colombia te vrezen zou hebben, kan eiser de bescherming inroepen van de Colombiaanse autoriteiten dan wel ergens anders in Colombia een veilig onderkomen zoeken.
10.1. Eiser voert aan dat hem tijdens de bedreiging werd gezegd dat de tijd om het ‘vaccin’
10.2. De rechtbank stelt vast dat de minister een aanvullend besluit heeft genomen, omdat tijdens de zitting van 23 juni 2025 door de minister is erkend dat in het besluit van eiser van 29 april 2025 ten onrechte niet is ingegaan op de vraag of geloofwaardig wordt geacht dat eiser door twee mannen op een motor is bedreigd. Dit betekent dat sprake is van een motiveringsgebrek en dat het besluit 29 april 2025 voor vernietiging in aanmerking komt.
10.3. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het geconstateerde motiveringsgebrek met het aanvullende besluit van 27 juni 2025 is hersteld.
10.4. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank heeft hiervoor onder 8 geoordeeld dat de minister de door eisers gestelde problemen met de Autodefensas Bajo Cauca Antioquio niet ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht. Mede om die reden heeft de minister eiser niet hoeven volgen in zijn verklaring dat de twee motorrijders die hem hebben bedreigd, tot deze gewapende groepering behoorden. De stelling in beroep dat eiser er expliciet op zou zijn gewezen dat het afpersgeld betaald diende te worden, volgt niet uit de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor. Onder deze omstandigheden heeft de minister niet ten onrechte overwogen dat veel eerder moet worden aangenomen dat eiser het willekeurige slachtoffer is geworden van criminelen. In dat geval stelt de minister niet ten onrechte dat eiser ofwel de bescherming kan inroepen van de politie of zich eventueel elders in Colombia kan vestigen ter voorkoming van problemen met deze criminelen. Het motiveringsgebrek in het besluit van 29 april 2025 is met het besluit van 23 juni 2025 hersteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
-
De beroepen van eiseres en haar zoon zijn ongegrond. Het beroep van eiser is gegrond, in verband met een motiveringsgebrek. De rechtbank is echter van oordeel dat de minister met het aanvullende besluit het motiveringsgebrek heeft hersteld. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit daarom in stand
[7] en zij verklaart het beroep van eiser ongegrond, voor zover dit betrekking heeft op het aanvullende besluit. Dit betekent dat eisers inhoudelijk geen gelijk krijgen. -
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 907,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Vreemdelingenwet 2000.
Dit is mogelijk op grond van artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000
Zie in dit verband onder meer uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2169) en 7 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1028).
Afpersgeld.
Op grond van 8:72, derde lid onder a, van de Awb.