ECLI:NL:RBDHA:2025:16611 - Rechtbank Den Haag - 5 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/688612 / KG ZA 25-715
Vonnis in kort geding tevens beschikking van 5 september 2025
in de zaak van
**[partij A 1]**te [woonplaats 1] , Frankrijk, eiseres in kort geding, verzoekster in de verzoekschriftprocedure, hierna te noemen: [partij A 1] , advocaat mr. R.M.T. van den Bosch,
en
[partij A 2] te [woonplaats 2] , Frankrijk, gevoegde partij in kort geding, belanghebbende in de verzoekschriftprocedure, hierna te noemen: de vader, advocaat: mr. M.H.P. Groenland,
tegen:
1 [partij B] te [woonplaats 3] , Frankrijk,
gedaagde in kort geding, belanghebbende in de verzoekschriftprocedure, hierna te noemen: [partij B] , 2. INVESTPHARMA B.V. te Delft,gedaagde in kort geding, tevens verweerster in de verzoekschriftprocedure, hierna te noemen: Investpharma, advocaat mr. H. Moltmaker.
1 De procedure in kort geding en in de verzoekschriftprocedure
1.1. Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
-
de dagvaarding van 21 juli 2025 met producties EP1 t/m EP35;
-
de brief van 14 augustus 2025 van [partij A 1] met als bijlage producties EP36 t/m EP45;
-
de op 15 augustus 2025 door [partij A 1] ingediende productie EP48a;
-
de conclusie van antwoord van [partij B] van 15 augustus 2025 met producties GP1 t/m GP5;
-
de brief van 18 augustus 2025 van [partij A 1] met een eiswijziging;
-
de op 18 augustus 2025 door [partij A 1] ingediende producties EP49 en EP50;
-
de brief van 18 augustus 2025 van [partij B] waarin hij bezwaar maakt tegen de eiswijziging, met als bijlage productie GP6.
-
de brief van 28 augustus 2025 van [partij A 1] waarin zij verzoekt een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen met als bijlage producties EP51 t/m EP55;
-
het verzoek ex art. 2:220 BW van [partij A 1] van 28 augustus 2025;
-
de incidentele conclusie tot voeging ex artikel 217 Rv van 28 augustus 2025 van de vader met productie 1;
-
de op 29 augustus 2025 door [partij B] ingediende producties GP7;
-
de brief van 29 augustus 2025 van [partij A 1] met als bijlage producties EP56 t/m EP58;
-
het verweer inzake verzoek ex 2:220 BW, tevens houdende eis in reconventie van [partij B] van 31 augustus 2025 met productie GP8.
1.2. Op 19 augustus 2025 heeft de (eerste) mondelinge behandeling van de zaak in kort geding plaatsgevonden, waarna de voorzieningenrechter de zaak heeft aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen om conform het bepaalde in het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 juni 2025 (en indachtig de overeenkomst van 18 mei 2022) een tweede bestuurder van Farma1000 te benoemen en de wijziging van de statuten terug te draaien, en voorts om – indien dat nog nodig is – een verzoek ex artikel 2:220 Burgerlijk Wetboek (BW) in te dienen.
1.3. Bij brief van 28 augustus 2025 heeft [partij A 1] uiteengezet dat het partijen niet is gelukt om overeenstemming te bereiken over de benoeming van een tweede bestuurder van Farma1000 en heeft zij verzocht een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen.
1.4. Op 1 september 2025 is de mondelinge behandeling van de zaak in kort geding voortgezet. Omdat [partij A 1] tijdig voordien een verzoek heeft ingediend ex artikel 2:220 BW (machtiging tot bijeenroeping algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) door de voorzieningenrechter) heeft tegelijkertijd behandeling van dat verzoek gericht tegen Investpharma plaatsgevonden. De uitspraak in beide gedingen is bepaald op vandaag.
2 De feiten in beide procedures
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. [partij A 1] en [partij B] zijn de kinderen van [partij A 2] en [de moeder] (hierna: de vader respectievelijk de moeder). De moeder is op [datum] 2013 overleden in Frankrijk. [partij A 1] en [partij B] zijn de enige erfgenamen van haar nalatenschap (hierna: de nalatenschap).
2.2. Voorheen (in 2000) waren de vier leden van het gezin voor ieder 25% aandeelhouder van de Nederlands-Antilliaanse Pandora Corporation N.V., die enig aandeelhouder was van Investpharma B.V (hierna: Investpharma). Investpharma is 100% aandeelhouder van de Italiaanse (dochter)vennootschap Farma1000 Srl (hierna: Farma1000), een onderneming die handelt in farmaceutische producten. In 2006 en 2011 hebben [partij A 1] en de vader hun aandelen in Pandora Corporation N.V. overgedragen aan de moeder, die daarmee 75% van de aandelen verkreeg. In januari 2013 is [partij B] op grond van een fiduciaire overeenkomst die 75% van de aandelen in Pandora Corporation N.V. gaan houden namens [partij A 1] , de vader en de moeder. Op 15 oktober 2013 heeft Pandora Corporation N.V. 39 aandelen in Investpharma verkocht aan [partij B] en 1 aandeel aan Talego Holding B.V. Op 13 februari 2018 heeft Talego haar aandeel verkocht aan [partij B] , waarmee hij 100% aandeelhouder van Investpharma werd.
2.3. Bij arbitraal vonnis van de Swiss Chambers’ Arbitration Institution van 26 mei 2017 is [partij B] opdracht gegeven om aan [partij A 1] tien aandelen (25%) en aan de vader tien aandelen (25%) in Investpharma terug te geven. In het arbitraal vonnis is overwogen dat de tien aandelen (25%) van de overleden moeder in aanmerking moeten worden genomen bij de afwikkeling en vereffening van haar nalatenschap, waarbij – in lijn met haar testament – aan [partij A 1] en [partij B] ieder vijf aandelen (12,5%) toekomen: “473. Echter, zoals hierboven vermeld, bedraagt het percentage van de aandelen dat naar de heer [partij A 2] gaat echter 25% en niet 50%, terwijl het percentage dat naar mevrouw [partij A 1] gaat 37,5% bedraagt niet 25%, terwijl het resterende deel te weten 37,5% van de aandelen naar verweerder gaat. Dit gezegd hebbende, hebben de eisers duidelijk hun conclusies met betrekking tot hun verzoek tot teruggave van de aandelenpercentages duidelijk geïndividualiseerd aan de heer [partij A 2] en mevrouw [partij A 1] en hebben zij met betrekking tot laatstgenoemde alleen verzocht om teruggave van ‘een aandeel’ van 25%, zonder alternatieve conclusies te trekken.
De enige arbiter is derhalve niet bevoegd om meer toe te kennen aan laatstgenoemde. Het verschil tussen het percentage van de aandelen dat door verweerder aan eiseres moet worden teruggegeven (37,5%) en het percentage dat haar kan worden toegekend in het kader van de huidige procedure (25%), dus een verschil van 12,5% zal dus in aanmerking moeten worden genomen bij de afwikkeling en de vereffening van de nalatenschap van wijlen [de moeder] . Verweerder lijkt in zijn pleidooien ook te stellen dat zijn zus aanspraak zou kunnen maken op bepaalde rechten met betrekking tot de te vereffenen effecten binnen het kader van de erfopvolging van wijlen mevrouw [de moeder] .”
2.4. Bij vonnis van de uitvoeringsrechter te Nanterre (Frankrijk) van 26 januari 2018 is [partij B] veroordeeld tot nakoming van het arbitrale vonnis, waarna [partij B] aan [partij A 1] tien aandelen (25%) en aan de vader tien aandelen (25%) in Investpharma heeft overgedragen. De aandelen in Investpharma waren toen aldus als volgt verveeld:
2.5. In 2020 is [partij B] een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer van het Hof Amsterdam gestart. In deze procedure hebben [partij B] enerzijds en [partij A 1] en de vader anderzijds op de zitting van 18 mei 2022 een schikking getroffen, die blijkens het proces-verbaal – voor zover hier van belang – het volgende inhoudt (hierna: de overeenkomst van 18 mei 2022):
2.6. [partij A 1] en [partij B] zijn sinds 5 oktober 2022 gezamenlijk bestuurders van Investpharma.
2.7. De statuten van Investpharma van 1 juli 1998 (hierna: de Statuten) luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
Artikel 10. 1. Het bestuur is belast met het besturen der vennootschap.
- Ingeval er meer bestuurders zijn komt de bevoegdheid tot vertegenwoordiging toe zowel aan de voorzitter van het bestuur indien aangewezen als aan twee gezamenlijk handelende personen, zijnde hetzij twee bestuurders, hetzij twee algemeen procuratiehouders - met inachtneming van de grenzen hunner bevoegdheid zoals bij het Handelsregister opgegeven - hetzij een bestuurder en een algemeen procuratiehouder. (…)
Artikel 11. 1. De jaarlijkse vergadering van aandeelhouders heeft plaats uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het boekjaar.
- Buitengewone vergaderingen van aandeelhouders hebben plaats zo dikwijls het bestuur deze bijeenroept.
(…) Artikel 13. 1. Oproeping tot de algemene vergaderingen geschiedt per brief, gericht aan de adressen der aandeelhouders en certificaathouders, zoals deze zijn vermeld in het in artikel 4 bedoelde register. (…) Artikel 14. 1. Algemene vergaderingen kunnen worden gehouden te Amsterdam, Rotterdam, Den Haag of Delft.
- Zij wordt geleid door de oudst aanwezige bestuurder. Zijn geen bestuurders aanwezig dan voorziet de vergadering in haar leiding.
2.8. Bij vonnis van de rechtbank te Saint Nazaire (Frankrijk) van 22 februari 2024 is [partij B] veroordeeld om de tien aandelen (25%) in Investpharma van de overleden moeder over te dragen aan de onverdeelde nalatenschap. Op 19 maart 2024 heeft [partij A 1] het vonnis aan [partij B] betekend en heeft zij gesommeerd de aandelen in te brengen in de onverdeelde nalatenschap.
2.9. Bij arrest van het gerechtshof te Rennes (Frankrijk) van 24 juni 2025 is:
o het innen van dividenden; o de toegang tot bedrijfsgegevens; o de deelname aan alle handelingen van gewoon of conservatoir beheer; o de uitoefening van het stemrecht ter algemene vergadering, zowel bij de vaststelling van de jaarrekening als bij de behandeling van de voorstellen van de raad van bestuur; o de aanpassing van het aandeelhoudersregister van Investpharma om dit in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid, zodat de algemene vergaderingen kunnen worden gehouden conform het daadwerkelijke aandelenbezit door de onverdeelde nalatenschap en het beheer daarvan door de mandataire successoral.
- bepaald dat de erfgenamen aan de mandataire successoralalle documenten moeten verstrekken die nuttig zijn voor de uitvoering van zijn opdracht en dat hij indien van toepassing de erfgenamen kan oproepen.
In dit arrest is – voor zover hier relevant – als volgt overwogen:
-
In casu heeft de rechtbank van Saint-Nazaire bij vonnis van 22 februari 2024 in aanmerking genomen dat de heer [partij B] de aandelen van [de moeder] hield op grond van een trustovereenkomst van 21 januari 2013, dat het overlijden van de trustverlener overeenkomstig artikel 2029 van het Burgerlijk Wetboek een einde had gemaakt aan de trustovereenkomst, dat deze aandelen activa van de nalatenschap waren, dat de nalatenschap van [de moeder] een schuldvordering op hem had in verband met de verplichting tot teruggave van deze aandelen en dat de heer [partij B] ze dus in de nalatenschap moest inbrengen.
-
In aansluiting op de onverdeelde aard van de aandelen heeft het vonnis in het dictum beslist over de vordering van mevrouw [partij A 1] om de helft van deze aandelen, te weten vijf aandelen, toegewezen te krijgen, maar dat werd afgewezen op grond dat het onder de vereffening van de
nalatenschap viel.
- Dit vonnis is op 19 maart 2024 betekend aan de heer [partij B] , die noch ten principale, noch in het incident hoger beroep heeft ingesteld tegen dit specifieke punt van het dictum en daarvoor inmiddels de termijn heeft laten verstrijken, zodat dit onderdeel van het vonnis definitief is geworden; daaruit volgt dat de litigieuze aandelen inderdaad activa van de nalatenschap van [de moeder] zijn en als zodanig zijn onderworpen aan het regime van de erfrechtelijke onverdeeldheid.
2.10. Op 25 juni 2025 is het arrest van het gerechtshof te Rennes (Frankrijk) van 24 juni 2025 aan [partij B] betekend.
2.11. Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2023 is Investpharma geboden om:
terug te draaien en is [partij A 1] veroordeeld om daaraan mee te werken.
2.12. Bij arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 juni 2025 is het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2023 bekrachtigd en is [partij A 1] veroordeeld tot medewerking aan het indienen van een verzoek aan de Ondernemingskamer tot het benoemen van een onafhankelijke deskundige die voor partijen als bindend adviseur zal optreden telkens wanneer een van partijen een voorstel doet (waaronder het bijeenroepen van vergaderingen of agenderen van besluiten) voor een binnen Investpharma te nemen besluit en binnen de algemene vergadering de stemmen over dat voorstel staken.
2.13. Bij brief van 6 augustus 2025 heeft [partij B] de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam – in lijn met de overeenkomst van 18 mei 2022 – verzocht een bindend adviseur te benoemen. Het Gerechtshof Amsterdam heeft dit verzoek afgewezen.
2.14. Bij e-mail van 4 augustus 2025 heeft [partij A 1] de aandeelhouders en bestuurders uitgenodigd van Investpharma voor een algemene vergadering op 21 augustus 2025. Bij de uitnodiging zijn als agendapunten vermeld (vertaald):
2.15. Bij e-mail van 12 augustus 2025 heeft [partij B] medegedeeld dat hij de uitnodiging voor algemene vergadering in goede orde heeft ontvangen en dat hij de geldigheid van de uitnodiging, de ontoereikendheid van de agenda en bijgevolg de legitimiteit van alle beslissingen die daaruit kunnen voortvloeien afwijst. Ook heeft hij medegedeeld dat de algemene vergadering de volgende punten op de agenda moet hebben staan (vertaald):
- Bevestiging van de audit- en financiële transparantievereisten:
o Onafhankelijke en uitgebreide audit van de financiële staten van Investpharma (2022, 2023, 2024) en o Farma1000 (2022, 2023, 2024, 2025) (…)
-
Herziening van de niet-invordering van de schulden van de vader.
-
De weigering van Farma1000 om de rente op de lening van Investpharma te betalen.
-
De poging tot fraude in de zaak- [naam 4] en de samenspanning met mevrouw [naam 5] .
-
Verduidelijking van de niet-uitvoering van aandeelhoudersbesluiten door de heer [naam 1] in 2023.
-
Indiening van de jaarrekening 2023 door de heer [naam 1] alleen, tegen het advies van een directeur van de moedermaatschappij, en weigering om gevraagde informatie te verstrekken.
-
Situatie en benoeming van de “bindende adviseur”.
-
Vereiste aanwezigheid van mr. [naam 6] . (…)
2.16. Bij e-mail van 14 augustus 2025 heeft [partij A 1] medegedeeld dat de agendapunten die [partij B] behandeld wenst te zien, zullen worden toegevoegd aan de agenda.
2.17. Bij e-mail van 15 augustus 2025 heeft [partij B] verzocht om een laatste agendapunt toe te voegen: “Ontzetting van mevrouw [partij A 1] uit haar functie als Directeur in de Raad van Bestuur van Investpharma B.V. wegens ernstige schending van haar verplichtingen en belemmering van het goede bestuur van het bedrijf, na haar gerechtelijke veroordelingen voor fraude in Frankrijk (2021) en voor belangenconflict in Nederland (2025).”
3 Het geschil in kort geding en in de verzoekschriftprocedure
In het incident in kort geding
3.1. De vader vordert dat de voorzieningenrechter hem bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, toelaat zich in onderhavige procedure te voegen aan de zijde van [partij A 1] . De vader voert daartoe aan dat hij er als aandeelhouder van Investpharma en Farma1000 belang bij heeft om de vorderingen van [partij A 1] in deze procedure te ondersteunen.
3.2. [partij A 1] en [partij B] hebben geen bezwaar tegen toewijzing van deze vordering.
In conventie, in kort geding
3.3. [partij A 1] vordert thans nog – na eiswijziging en zakelijk weergegeven – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
21 augustus 2025 te houden algemene vergadering;
3.4. [partij A 1] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [partij B] tot voor kort onrechtmatig tien aandelen (25%) in Investpharma hield die tot de nalatenschap van hun moeder behoren. In combinatie met zijn eigen tien aandelen (25%) had [partij B] daardoor meer zeggenschap (50% aandeelhoudersbelang) binnen de B.V. dan waar hij recht op had en dit gebruikte hij om besluitvorming nadelig te beïnvloeden. De tien aandelen die [partij B] fiduciair voor zijn moeder hield, zijn op het moment van haar overlijden ( [datum] 2013) op grond van Frans recht van rechtswege tot de nalatenschap van de moeder gaan behoren. Deze aandelen dienen te worden verdeeld in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap. Het Gerechtshof te Rennes is daar in haar arrest ook van uitgegaan en heeft een mandataire successoral benoemd die de tien aandelen thans beheert, met als opdracht het aandeelhoudersregister van Investpharma aan te passen om dit in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid, zodat de algemene vergaderingen kunnen worden gehouden conform het daadwerkelijke aandelenbezit. [partij A 1] acht het van belang dat er zo snel mogelijk een algemene vergadering van Investpharma wordt gehouden – conform de nieuwe/juiste stemverhoudingen – om te voldoen aan de daarvoor geldende wettelijke termijnen en om de benodigde onderwerpen te behandelen en besluiten te nemen. Gelet op de verstoorde verhoudingen acht [partij A 1] het niet in het belang van de B.V. dat [partij B] de algemene vergadering voorzit.
3.5. [partij B] voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [partij A 1] in de proceskosten. [partij B] betwist dat sprake is van een spoedeisend belang omdat hij erkent dat hij zich zal houden aan het bepaalde in het arrest van het Gerechtshof te Rennes en hij bereid is aanwezig te zijn bij een algemene vergadering. [partij B] erkent dat de tien aandelen in Investpharma zullen worden ingebracht in de nalatenschap van de moeder en dat het stemrecht op die aandelen op dit moment worden uitgeoefend door de mandataire successoral. Verder stelt [partij B] dat hij op grond van de statuten (als oudste aanwezige bestuurder) de algemene vergadering zal voorzitten en dat er geen gegronde reden is om hiervan af te wijken.
In reconventie, in kort geding
3.6. [partij B] vordert – zakelijk weergegeven – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- [partij A 1] gebiedt mee te werken aan:
o het nemen - en uitvoeren van het besluit tot benoeming van mevrouw Garcon of de heer Bisi als tweede bestuurder van Farma1000; o het uitvoeren van het besluit tot herstel/wijziging van de statuten van Farma1000 naar de staat waarin deze zich bevonden voor mei 2023; o het benoemen van een bindend adviseur door de Ondernemingskamer, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag dat zij hier niet aan voldoet, met een maximum van € 500.000,-;
3.7. [partij B] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [partij A 1] dient te voldoen aan het bepaalde in het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 juni 2025 (en het voorafgaande vonnis in eerste instantie van de rechtbank Amsterdam), te weten het benoemen van een tweede (door [partij B] aan te dragen) bestuurder van Farma1000, het terugdraaien van de wijziging van de statuten en de benoeming van een bindend adviseur door de Ondernemingskamer.
3.8. [partij A 1] voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen. Zij voert daartoe aan dat de kandidaten die [partij B] heeft voorgedragen niet voldoen aan de functie-eisen van bestuurder en dat het terugdraaien van de wijziging van de statuten (die ziet op een eenkoppig bestuur) pas kan zodra een tweede bestuurder is benoemd.
In de verzoekschriftprocedure
3.9. [partij A 1] verzoekt op grond van artikel 2:220 BW dat de voorzieningenrechter – zakelijk weergegeven –:
3.10. [partij A 1] legt aan haar verzoek ten grondslag dat er zo snel mogelijk een algemene vergadering van Investpharma moet worden gehouden om te voldoen aan de daarvoor geldende wettelijke termijnen en om de benodigde onderwerpen te behandelen en besluiten te nemen. Gelet op de verstoorde verhoudingen acht [partij A 1] het in het belang van de BV dat een proces-verbaal van de vergadering wordt opgemaakt door een notaris.
3.11. [partij B] maakt geen bezwaar tegen toewijzing met dien verstande dat oproeping zijns inziens pas kan plaatsvinden zeven dagen na afronding van een behoorlijk onderzoek naar de financiële stand van zaken bij Investpharma en Farma1000 en met een beperking van de agendapunten in die zin dat het ontslag van de statutair bestuurders niet aan de orde zou moeten zijn.
4 De beoordeling
Bevoegdheid
4.1. De voorzieningenrechter is internationaal bevoegd kennis te nemen van de vorderingen jegens Investpharma op grond van artikel 4 Brussel I bis-Vo, aangezien Investpharma statutair is gevestigd in Nederland. Voor de vorderingen jegens [partij A 1] en de reconventionele vorderingen jegens [partij B] en de vader geldt dat de voorzieningenrechter eveneens internationaal bevoegd is op grond van artikel 8 lid 1 Brussel I bis-Vo, omdat tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting. Eveneens is de voorzieningenrechter bevoegd om voorlopige maatregelen te treffen op grond van artikel 35 Brussel I bis-Vo. De relatieve bevoegdheid volgt uit artikel 99 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv), aangezien Investpharma in Delft is gevestigd en voor de overige procespartijen uit artikel 107 Rv, gelet op de samenhang tussen de vorderingen.
4.2. De bevoegdheid in de verzoekschriftprocedure ontleent de voorzieningenrechter aan het bepaalde in artikel 2:220 BW in samenhang met het bepaalde in artikel 995 lid 1 Rv.
Het incident in kort geding
4.3. Op grond van artikel 217 Rv kan ieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van een zodanig belang is voldoende dat de partij die voeging vordert, nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van in de uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert (zie Hoge Raad 14 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2833 en Hoge Raad 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1602).
4.4. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter de incidentele vordering van de vader toewijzen. De vordering is niet weersproken en uit de stellingen die de vader aan zijn vordering ten grondslag legt, blijkt dat hij een voldoende belang als bedoeld in artikel 217 Rv heeft bij voeging aan de zijde van [partij A 1] . De vader kan als aandeelhouder van Investpharma en Farma1000 immers nadelige gevolgen ondervinden van een afwijzing van de door [partij A 1] ingestelde vorderingen en toewijzing van de door [partij B] ingestelde reconventionele vorderingen.
Korte toelichting: (reden voor) de schorsing van de behandeling in kort geding
4.5. Tijdens de eerste mondelinge behandeling in kort geding op 19 augustus 202 lagen nog slechts de vorderingen in conventie van [partij A 1] voor. Deze vorderingen zagen enerzijds op het houden van een algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) van Investpharma op 21 augustus 2025 en anderzijds op de tenuitvoerlegging van het Franse arrest waarin is bepaald dat [partij B] dient mee te werken aan de uitvoering van de opdracht van de mandataire successoraldie belast is met het beheer van de tien aandelen die tot de nalatenschap van de moeder behoren.
4.6. Op die zitting is door de voorzieningenrechter geconstateerd dat de AVA van 21 augustus 2025 is uitgeroepen door één van de bestuurders ( [partij A 1] ) en dat de andere bestuurder ( [partij B] ) zich daartegen verzet, zodat er geen bestuursbesluit tot bijeenroeping van een AVA is genomen. Om te voorkomen dat nietige AVA-besluiten worden genomen omdat de AVA niet geldig is bijeengeroepen, heeft de voorzieningenrechter de suggestie gedaan tijdig voor voortzetting van de mondelinge behandeling, voor zover deze nodig is, een verzoekschrift ex artikel 2:220 BW in te dienen.
4.7. De voorzieningenrechter heeft tijdens de eerste mondelinge behandeling vastgesteld dat [partij B] pas op de plaats wenst te maken totdat [partij A 1] het vonnis van de rechtbank Amsterdam en het arrest van het gerechtshof Amsterdam – beide uitvoerbaar bij voorraad – correct is nagekomen. Dat betekent dat [partij A 1] moet meewerken aan de benoeming van een tweede bestuurder van Farma1000, op voordracht van [partij B] , en het terugwijzigen van de statuten van Farma1000 (zie 2.11 en 2.12). De voorzieningenrechter heeft [partij A 1] in overweging gegeven nu eerst deze rechterlijke bevelen correct na te komen alvorens te oordelen over haar eis dat een AVA van Investpharma plaatsvindt; daartoe is de zaak aangehouden.
4.8. Vervolgens heeft [partij A 1] de voorzieningenrechter bericht dat het partijen niet is gelukt om overeenstemming te bereiken over de benoeming van een tweede bestuurder van Farma1000. Indachtig de overeenkomst van 18 mei 2022 dient de te benoemen bestuurder door [partij B] aangedragen te worden, maar de kandidaten die hij heeft voorgesteld voldoen naar de overtuiging van [partij A 1] volstrekt niet aan de aan een bestuurder te stellen eisen, waardoor [partij A 1] niet akkoord kan gaan met de benoeming van een van hen. Zij meent dat dat in redelijkheid niet van haar verlangd kan worden. Zolang geen tweede bestuurder is benoemd kunnen ook de statuten van Farma1000 niet (terug)gewijzigd worden omdat deze wijziging heeft plaatsgevonden om een basis te bieden voor een eenkoppig bestuur in Farma1000. Zolang dat bestuur eenkoppig is, is wijziging van de statuten naar de oude situatie onwenselijk, omdat dan Farma 1000 dan stuurloos dreigt te worden. [partij A 1] heeft een verzoek tot machtiging ex artikel 2:220 BW ingediend ter behandeling tijdens de (en dus tezamen met) voortzetting van de behandeling van het kort geding.
4.9. [partij B] heeft vervolgens een reconventionele vordering ingesteld en heeft uitgelegd dat hij vindt dat hij twee passende kandidaten heeft voorgedragen die op de hoogte zijn van de onderneming en die geschikt zijn om de balans in de verhoudingen te waarborgen die is beoogd met de overeenkomst van 18 mei 2022.
Redelijkheid standpunt [partij A 1] over benoeming tweede bestuurder, wijziging statuten Farma1000
4.10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de omstandigheid dat [partij A 1] niet heeft meegewerkt aan de benoeming van een tweede bestuurder en de wijziging van de statuten van Farma1000 niet aan haar worden tegengeworpen en geen aanleiding vormen om, met een beroep op de redelijkheid en billijkheid (artikel 2:8 BW), haar vooralsnog het recht te ontzeggen een AVA van Investpharma te beleggen. Sinds de heer Chérif niet meer beschikbaar is voor de (her)benoeming tot bestuurder in Farma1000 moet een andere geschikte kandidaat gevonden worden die op voordracht van [partij B] benoemd kan worden. [partij A 1] meent dat [partij B] nu twee kandidaten heeft voorgedragen die beiden echt niet voor de functie geschikt zijn en veeleer personen zijn die door hun loyaliteit jegens [partij B] uitsluitend diens spreekbuis in het bestuur zullen zijn en niet in staat zijn zelf als bestuurder te functioneren naast de andere bestuurder, de heer Dubost. [partij B] heeft ter zitting deze visie van [partij A 1] niet kunnen ontkrachten, veeleer beaamd. Niet (voldoende gemotiveerd) weersproken is dat statutenwijziging in Farma1000 op de wijze zoals in de bodemprocedure door de rechtbank Amsterdam (bekrachtigd door het Gerechtshof Amsterdam in hoger beroep) is bevolen moet plaatsvinden tegelijk met de benoeming van de tweede bestuurder. Onder deze omstandigheden is er, als gezegd, geen reden [partij B] te volgen in zijn standpunt dat [partij A 1] eerst moet meewerken aan de benoeming van een bestuurder alvorens een AVA van Investpharma bijeen te roepen.
In de verzoekschriftprocedure
4.11. Het verzoek van [partij A 1] waarmee zij een machtiging verzoek tot het bijeenroepen van een AVA voldoet aan de in de wet gestelde eisen. [partij B] voert als verweer dat eerst onderzoek moet worden gedaan naar de financiële stand van zaken in Farma1000 (en Investpharma) en dat het ontslag van de bestuurders van Investpharma van de agenda moet worden verwijderd. Tegen het bijeenroepen van een AVA op zich en het behandelen van de door de aandeelhouders (verder) aangedragen onderwerpen zoals genoemd in productie EP51 heeft hij geen bezwaar.
4.12. De voorzieningenrechter begrijpt dat [partij B] groot belang hecht aan een goed beeld van de financiële positie van de vennootschappen. Tegelijkertijd is het ontbreken van een voldoende duidelijk actueel beeld geen goede reden een AVA, die al geruime tijd niet heeft plaatsgevonden, uit te stellen. Een AVA biedt juist de mogelijkheid ook daarover overleg te plegen en waar mogelijk ook over dit onderwerp tot besluitvorming te komen, dan wel deze voor te bereiden. De tegenwerping van [partij B] snijdt daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen hout.
4.13. De voorzieningenrechter zal het verzoek ex artikel 2:220 BW dan ook toewijzen en [partij A 1] machtigen om een AVA bijeen te roepen waarop de onderwerpen zoals genoemd in productie EP51 zullen worden behandeld. De voorzieningenrechter ziet geen reden waarom het ontslag van (ieder van de) bestuurders niet op de agenda zou kunnen staan. Een goede reden om dat niet te doen heeft [partij B] niet aangedragen. Tegen de overige agendapunten heeft [partij B] geen bezwaren geuit. Tegen de oproepingstermijn (zeven dagen) en de oproepingswijze (per e-mail) heeft [partij B] ook geen bezwaren geuit. Bepaald zal worden dat de vergadering in Rotterdam zal plaatsvinden ten kantore van de notaris en dat van de algemene vergadering een proces-verbaal zal worden opgemaakt door de notaris.
4.14. Gezien de gespannen verhoudingen tussen [partij A 1] en de vader enerzijds en [partij B] anderzijds, acht de voorzieningenrechter het niet verstandig dat één van de bestuurders de AVA voorzit. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat moet worden afgeweken van de statutaire regeling (op grond waarvan [partij B] voorzitter zou zijn). [partij A 1] heeft ter zitting voorgesteld om de mandataire successoral de AVA te laten voorzitten aangezien hij inmiddels op de hoogte is van wat er speelt in de onderneming en tevens mediator is. Die suggestie neemt de voorzieningenrechter over: deze lijkt onder de gegeven omstandigheden de meest geschikte betrokkene om die rol te vervullen. Dat de mandataire successoral en [partij A 1] een nauwe band hebben en dat de mandataire successoral om die reden niet geschikt is voor het voorzitterschap heeft [partij B] gesteld maar niet naar behoren onderbouwd; [partij A 1] heeft dat gemotiveerd betwist.
In kort geding, in conventie
4.15. [partij B] heeft uitdrukkelijk erkend dat de mandataire successoral de beheerder is van de tien (25%) aandelen in Investpharma die deel uitmaken van de nalatenschap van de moeder en dat de mandataire successoral (nu al, op dit moment) het vergaderrecht en het stemrecht heeft dat aan die aandelen verbonden is. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het niet nodig om [partij B] in kort geding te bevelen zich te houden aan het Franse arrest van 24 juni 2025.
4.16. De verhouding tussen [partij A 1] , de vader en [partij B] is verstoord. [partij A 1] heeft de vrees dat [partij B] de AVA zal willen verstoren. Zij meent daarom een spoedeisend belang te hebben bij een veroordeling van [partij B] om de AVA te “gehengen en gedogen”, op straffe van een dwangsom. Deze vordering zal de voorzieningenrechter niet toewijzen. Nu [partij B] de AVA niet zal voorzitten, is er een andere voorzitter, de mandataire successoral. De voorzitter zal waken over een correct verloop van de AVA. Mocht [partij B] de AVA verstoren dan kan de voorzitter passende maatregelen nemen die ervoor zorgen dat de vergadering correct verloopt. Een wat vage veroordeling de AVA te gehengen en gedogen is weinig zinvol en het belang bij een dergelijke veroordeling lijkt beperkt. Bovendien heeft [partij B] er belang bij gebruikmaking van zijn vergader- en stemrecht en dat zal alleen goed lukken als hij zich schikt in de vergaderorde. Deze vordering wijst de voorzieningenrechter daarom af.
4.17. De andere vorderingen van [partij A 1] zijn met de machtiging die zal worden verleend in de verzoekschriftprocedure, achterhaald. Er is dan ook geen grond meer voor toewijzing van enige vordering.
In kort geding, in reconventie
4.18. Nadat de behandeling van de zaak was aangehouden en een nieuwe mondelinge behandeling was bepaald, heeft [partij B] een eis in reconventie ingesteld. Nog daargelaten of het instellen van een dergelijke vordering nog wel mogelijk is, zal de voorzieningenrechter het gevorderde op grond van inhoudelijke argumenten afwijzen.
4.19. Allereerst kan de vordering voor zover die is ingesteld tegen de vader niet worden toegewezen om het enkele feit dat dit een gevoegde partij is. De figuur van voeging is bedoeld om belanghebbenden vrijwillig te laten deelnemen en zich te scharen aan de zijde van één van partijen en beoogt dus niet meer dan toewijzing van die vordering. De voorzieningenrechter zal de vordering jegens de vader dan ook afwijzen.
4.20. De vorderingen jegens [partij A 1] behelzen niets anders dan hetgeen waartoe zij reeds is gehouden op grond van de overeenkomst van 18 mei 2022, het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2023 en het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 juni 2025. De vraag is dan of [partij B] wel enig belang heeft bij een nieuwe veroordeling, nu in kort geding. Hierboven is al aan de orde gekomen waartoe [partij A 1] op grond van beide uitspraken gehouden is en waarom zij – naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet ten onrechte - aan de benoeming van een van de door [partij B] voorgedragen kandidaten haar goedkeuring onthoudt. [partij A 1] is gehouden mee te werken aan het benoemen van een tweede bestuurder van Farma1000, mag zij mag wel verlangen dat de door [partij B] voorgedragen kandidaat ten minste over enige kennis en kunde beschikt om de bestuursfunctie tezamen met de medebestuurder te kunnen verrichten. Over het terugdraaien van de wijziging van de statuten heeft zij, zo is hiervoor ook al overwogen, terecht nog niet meegewerkt. De voorzieningenrechter ziet daarom – (ook) op inhoudelijke gronden – geen reden om [partij A 1] te gebieden mee te werken aan de benoeming van de genoemde personen als tweede bestuurder en aan het terugwijzigen van de statuten.
4.21. Ook de vordering om [partij A 1] te gebieden mee te werken een het benoemen van een bindend adviseur door de Ondernemingskamer zal worden afgewezen. In het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 juni 2025 is [partij A 1] veroordeeld tot “medewerking aan het indienen van een verzoek aan de Ondernemingskamer tot het benoemen van een onafhankelijke deskundige die voor partijen als bindend adviseur zal optreden telkens wanneer een van partijen een voorstel doet voor een binnen Investpharma te nemen besluit en binnen de algemene vergadering de stemmen over dat voorstel staken (eventueel nadat eerder al in het bestuurd de stemmen over dat voorstel staakten)”. De situatie is echter veranderd ten opzichte van de omstandigheden waaronder voornoemde beslissingen van de rechtbank en het Hof zijn genomen en de overeenkomst van 18 mei 2022 is gesloten. Doordat de mandataire successoral nu de tien (25%) aandelen die in de nalatenschap van de moeder vallen beheert en het vergader- en stemrecht op die aandelen kan uitoefenen, lijkt de noodzaak tot benoeming van een bindend adviseur vervallen. Een impasse in AVA louter doordat [partij A 1] en de vader (enerzijds) en [partij B] (anderzijds) tegenover elkaar staan, is niet meer aan de orde.
In de verzoekschriftprocedure en in het kort geding, in conventie en in reconventie: de kosten
4.22. De familieverhoudingen en de uitkomst van de beide gedingen geven grond in de beide zaken de kosten te compenseren, zo dat alle partijen de eigen kosten dragen.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter:
in de verzoekschriftprocedure
5.1. machtigt [partij A 1] tot bijeenroeping van de algemene vergadering van Investpharma waarop de door de aandeelhouders aangedragen onderwerpen zoals genoemd in productie EP51 zullen worden behandeld;
5.2. stelt de termijn voor oproeping vast op zeven dagen en bepaalt dat de oproeping plaatsvindt per e-mail;
5.3. bepaalt dat van de algemene vergadering een proces-verbaal opgemaakt zal worden door een notaris, te weten mr. Olaf Smit, dan wel – indien hij verhinderd is – een andere notaris verbonden aan notariskantoor Van der Stap Notarissen te Rotterdam.
5.4. bepaalt dat de algemene vergadering in Rotterdam zal plaatsvinden ten kantore van voornoemd notariskantoor;
5.5. bepaalt dat de heer [naam 3] (mandataire successoral) de algemene vergadering zal voorzitten;
in het incident in kort geding
5.6. staat de vader toe zich in het kort geding te voegen aan de zijde van [partij A 1] ;
5.7. compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in kort geding, in conventie
5.8. wijst de vorderingen af;
in kort geding in reconventie
5.9. wijst de vorderingen af;
in de verzoekschriftprocedure en in het kort geding, in conventie en in reconventie
5.10. bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2025.
JvL