Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:16568 - Rechtbank Den Haag - 5 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:165685 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 23/2930

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (ook: het Uwv) (gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

Met het besluit van 8 november 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder een bedrag van € 6.488,29 bruto aan over de periode 1 november 2021 tot en met 31 december 2021 betaalde Ziektewet (ZW)-uitkering teruggevorderd van eiser.

In het besluit van 17 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

In reactie op een vraag van de rechtbank heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend.

Eiser heeft aanvullende beroepsgronden ingediend en een reactie gegeven op de tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 april 2024 over de dringende redenen bij herziening en terugvordering (ECLI:NL:CRVB:2024:726).

Verweerder heeft een reactie op de tussenuitspraak van de CRvB ingediend.

Eiser heeft aanvullende beroepsgronden ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Ter zitting zijn eiser en de gemachtigde van verweerder verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de gemachtigde van verweerder bij kantoor Zwolle te laten informeren of het Uwv bereid is met eiser in mediation te gaan.

Verweerder heeft op 21 maart 2025 laten weten dat hij niet in mediation wil gaan.

Nadat geen van partijen te kennen had gegeven een nadere zitting te wensen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat aan de procedure vooraf ging

1.1. Eiser was vanaf 21 juni 2020 werkzaam bij Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Per 12 januari 2021 heeft eiser zich ziekgemeld. Op 21 juni 2021 is eiser ziek uit dienst gegaan. CBR is eigenrisicodrager voor de ZW. Administratiekantoor Robidus is namens CBR belast met de betaling van het ziekengeld. Robidus heeft na de beëindiging van het dienstverband namens CBR ZW-uitkering aan eiser betaald.

1.2. Eiser is per 16 augustus 2021 op basis van een nul-urencontract werkzaamheden gaan verrichten voor DEKRA. De inkomsten uit zijn werkzaamheden bij DEKRA gaf hij steeds door aan Robidus. Robidus verrekende de inkomsten met de ZW-uitkering. Per 1 januari 2022 heeft eiser zich hersteld gemeld en is hij in vaste dienst getreden bij DEKRA. De ZW-uitkering van eiser is per die datum beëindigd.

1.3. Op 3 november 2022 heeft Robidus verweerder verzocht over de periode van 1 november 2021 tot en met 31 december 2021 te veel betaalde ZW-uitkering tot een bedrag van € 6.488,29 van eiser terug te vorderen. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen, waarin overeenkomstig het verzoek van Robidus over de periode van 1 november 2021 tot en met 31 december 2021 te veel betaalde ZW-uitkering tot een bedrag van € 6.488,29 van eiser wordt teruggevorderd. In het bestreden besluit heeft verweerder de terugvordering gehandhaafd.

De standpunten van partijen

  1. Eiser heeft aangevoerd dat hij in november 2021 en december 2021 of later geen betalingen heeft ontvangen tot een bedrag van € 4.082,71 netto (het netto equivalent van het gevorderde bruto bedrag). Hij heeft in november 2021 € 408,68 ontvangen en in december 2021 € 1.393,45, wat blijkt uit de bankafschriften die hij heeft meegestuurd. In 2022 heeft hij niets van Robidus ontvangen. De terugvordering is daarom niet juist.

  2. In het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat eiser loonstroken naar Robidus stuurde op basis waarvan verrekening plaatsvond met de ZW-uitkering. De loonstroken over november en december 2021 heeft eiser op 3 januari 2022 gezonden. Eiser is per 1 januari 2022 hersteld gemeld en heeft daarom vanaf januari 2022 geen recht meer op een ZW-uitkering. Dit betekent dat er geen verrekening meer heeft kunnen plaatsvinden. Daarom heeft eiser van Robidus een terugvordering ontvangen. Verweerder heeft als bijlage bij het bestreden besluit een overzicht van Robidus gevoegd, waaruit volgens verweerder de bruto terugvordering kan worden herleid.

Wettelijk kader

  1. Artikel 33, eerste lid, van de ZW bepaalt dat het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a of 45 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uwv wordt teruggevorderd.

De beoordeling door de rechtbank

  1. In geschil is of verweerder terecht een bedrag van € 6.488,29 bruto aan over de periode van 1 november 2021 tot en met 31 december 2021 betaalde ZW-uitkering heeft teruggevorderd.

5.1. Eiser heeft betwist dat hij over die periode een bedrag van € 4.082,71 netto aan ZW-uitkering heeft ontvangen. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat dit bedrag aan eiser is uitbetaald.

5.2. Uit de bijlage bij het bestreden besluit -het overzicht van Robidus- kan niet worden afgeleid dat de door Robidus gestelde betaalde ZW-uitkering ook daadwerkelijk aan eiser is uitbetaald. Gezien de gemotiveerde en onderbouwde betwisting door eiser had het op de weg van verweerder dan wel Robidus gelegen om daar bewijs van te leveren.

5.3. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat zij na bestudering van het dossier en het overzicht van Robidus heeft geconcludeerd dat de terugvordering niet alleen over de maanden november en december 2021 is ontstaan, maar over een langere periode. In het bestreden besluit had dat gerepareerd moeten worden met een aanvullende motivering, aldus de gemachtigde.

5.4. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit vernietigd moet worden wegens strijd met het motiveringsbeginsel. In het bestreden besluit is vermeld dat de terugvordering ziet op te veel betaalde ZW-uitkering over de periode van 1 november 2021 tot en met 31 december 2021. Verweerder heeft echter niet inzichtelijk gemaakt dat over die periode te veel ZW-uitkering is betaald. Hetgeen ter zitting door de gemachtigde van verweerder is verklaard, bevestigt bovendien dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert.

5.5. Verweerder heeft in zijn brief van 20 maart 2025 de rechtbank verzocht bij gegrondverklaring van het beroep zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal dit niet doen. Het is aan verweerder om een voldoende gemotiveerd besluit te nemen. Bovendien is op basis van de stukken door de rechtbank niet vast te stellen welk bedrag over welke periode eventueel te veel aan ZW-uitkering is betaald. Het is aan het Uwv om dit te beoordelen en daarover een besluit te nemen.

  1. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep gegrond worden verklaard. Verweerder dient opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser.

  2. Eiser heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 139,- voor het juridisch advies dat hij heeft ingewonnen bij BrandMR. Eiser heeft geen factuur hiervan, maar heeft een bankafschrift overgelegd waaruit de betaling blijkt. Daarnaast heeft hij vergoeding gevraagd voor de tientallen uren die hij heeft besteed aan de procedure.

7.1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). In artikel 1 van het Bpb is limitatief opgesomd welke kosten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb kan een veroordeling in de proceskosten betrekking hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Op grond van artikel 1, aanhef en onder e, van het Bpb kunnen verletkosten worden vergoed.

7.2. De rechtbank zal het verzoek ten aanzien van de kosten van BrandMR niet toewijzen. Uit het bankafschrift kan namelijk niet worden afgeleid dat de betaling betrekking heeft op advies ten aanzien van deze procedure.

7.3. Eisers verzoek ten aanzien van de door hem bestede uren zal ook niet worden toegewezen. Onder verletkosten wordt verstaan gemiste inkomsten of opbrengsten door afwezigheid in verband met het voeren van een procedure. Eiser heeft op de zitting verklaard dat het gaat om tientallen uren die hij in privétijd aan de procedure heeft besteed en dat hij daardoor geen inkomsten heeft gemist. De door eiser bestede uren zijn daarom geen verletkosten.

  1. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit;

  • draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar;

  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van E.T. Rietbroek, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.