ECLI:NL:RBDHA:2025:16534 - Rechtbank Den Haag - 2 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.39612
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en
(gemachtigde: [naam]).
Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 29 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgeheven en eiseres op een andere wettelijke grondslag in bewaring gesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen T.W.H. Vu (1267). De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
-
Eiseres stelt van Vietnamese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1986.
-
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
-
Eiseres voert aan dat de minister de informatieplicht heeft geschonden en dat daarmee niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Eiseres is namelijk niet schriftelijk, in een taal die zij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij deze verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. Dat er geen kruisjesformulier in het Vietnamees beschikbaar is, moet voor rekening van de minister komen, nu met regelmaat Vietnamese vreemdelingen worden aangetroffen en in bewaring worden gesteld. Eiseres wijst er nadrukkelijk op dat de termijn van zes maanden die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft gegeven in de uitspraak van 24 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2979) is verstreken en dat de te maken belangenafweging in het voordeel van eiseres dient uit te vallen.
-
De minister heeft ter zitting erkend dat de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vb 2000 is geschonden, nu een kruisjesformulier in de Vietnamese taal niet voorhonden was en eiseres daarmee niet schriftelijk in een taal die zij verstaat op de hoogte is gebracht van de feitelijke en juridische gronden van de bewaring, de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand. Volgens de minister is de bewaring daarmee echter niet onrechtmatig, aangezien de belangenafweging in het voordeel van de minister moet uitvallen. Eiseres is immers wel met behulp van een tolk mondeling op de hoogte gebracht van haar rechten en de gronden van de maatregel. Bovendien volgt volgens de minister uit de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024 niet dat bij schending van de informatieplicht de belangenafweging altijd in het voordeel van de vreemdeling moet uitvallen. De minister heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling een kruisjesformulier opgesteld in de – bij bewaring – meest voorkomende talen. Hij stelt daarbij dat van hem niet kan worden verlangd dat er een kruisjesformulier beschikbaar is in elke mogelijke taal. Dat is volgens de minister ondoenlijk. Daarbij wijst de minister op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 17 april 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:9074) waarin de rechtbank recentelijk in de zaak van een andere Vietnamese vreemdeling heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het voordeel van de minister moest uitvallen.
-
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vb 2000 is geschonden. Partijen zijn verdeeld over de vraag in wiens voordeel de belangenafweging dient uit te vallen. Anders dan de minister ziet de rechtbank onvoldoende reden om de belangenafweging in zijn voordeel te laten uitvallen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de Afdeling in de uitspraak van 24 juli 2024 de minister uitdrukkelijk erop heeft gewezen dat zijn werkwijze, waarbij een vreemdeling niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gebracht van de feitelijke en juridische gronden van de bewaring, de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand, niet voldoet aan de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000. De Afdeling heeft daarbij benadrukt dat het aan de minister is om zijn werkwijze in overeenstemming te brengen met de eisen uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000. Verder heeft de Afdeling aangekondigd dat als de minister zijn werkwijze niet aanpast, het niet is uitgesloten dat de Afdeling daaraan op termijn in concrete zaken consequenties zal verbinden, bijvoorbeeld doordat aan het algemeen belang dat met de inbewaringstelling van de vreemdeling wordt gediend, minder gewicht zal worden toegekend in relatie tot het belang dat de vreemdeling heeft bij naleving van de informatieplicht. Niet aanvaardbaar is namelijk dat het structureel niet voldoen aan de informatieplicht steeds kan worden gepasseerd langs de weg van een belangenafweging. De Afdeling acht een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf het moment van deze uitspraak, hierbij richtinggevend. Deze termijn is op 24 januari 2025 verstreken.
-
Hoewel uit deze uitspraak niet volgt dat de belangenafweging bij een schending van de informatieplicht nooit in het voordeel van de minister kan uitvallen, volgt uit deze uitspraak wel dat het structureel niet voldoen aan de informatieplicht – zoals bij Vietnamese vreemdelingen het geval is – de rechterlijke toets niet kan doorstaan. Ook volgt hieruit dat dit consequenties kan hebben voor de rechtmatigheid van de bewaring. Tot dat oordeel komt de rechtbank in dit geval ook. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiseres terecht erop heeft gewezen dat met enige regelmaat een Vietnamese vreemdeling in bewaring wordt gesteld, wat ook blijkt uit de recente uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht. Anders dan de minister ter zitting heeft betoogd acht de rechtbank het niet zonder meer aannemelijk dat de inbewaringstelling van Vietnamese vreemdelingen zo weinig voorkomt dat het van de minister niet kan worden gevergd dat hij een kruisjesformulier in de Vietnamese taal beschikbaar heeft. De minister heeft dit standpunt ter zitting ook niet onderbouwd. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024 mag dit wel van de minister worden verlangd, nu het uitgangspunt is dat de minister voldoet aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vb 2000. Bovendien gaat het hier niet om een zeldzame taal of zeldzaam dialect. Het voorgaande betekent dat indien de minister stelt dat de inbewaringstelling van een bepaalde groep vreemdelingen dusdanig uitzonderlijk is dat van hem niet kan worden gevergd dat er een kruisjesformulier in die taal beschikbaar is, het op zijn weg ligt om dit te onderbouwen. Hierin is de minister in het onderhavige geval niet geslaagd.
-
Het voorgaande betekent dat de belangenafweging in het voordeel van eiseres dient uit te vallen. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
-
De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 12 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 0 x € 130,00 (verblijf politiecel) en 12 x € 100,00 (verblijf detentiecentrum) = € 1.200,00.
-
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. de Jong - Nibourg, rechter, in aanwezigheid van mr. D.E. Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 2 september 2025
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.